Spiegel der Letteren. Jaargang 7
(1963-1964)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermdEnige zeventiende-eeuwse bewerkingen van Horatius' Donec gratus en Audivere lyceDonec gratus eram (Od. 3.9) is van Horatius' oden over de liefde in de zeventiende eeuw het beroemdst en geliefdst geweest. Geerebaert vermeldt er vertalingen van door Jacob Westerbaen, Henrick Bruno, J. van Someren en Antonides van der GoesGa naar voetnoot1. Johan van Heemskerk heeft er een Liedeken uit gemaakt in de eerste Nederlandse herdersroman, Batavische ArcadiaGa naar voetnoot2. Men vindt ook bewerkingen van Donec gratus eram in populaire liedboekjes. In 't Amsteldams Minne-BeeckieGa naar voetnoot3 staat van Q.V. Voort (Hope voet) een ‘Soo langh ick was bemind’ op de ‘Stemme: Ick sucht/ick klaegh/ick ween. Ofte: Cephalus daeghelyckx placht, &c’. Coridon en Lerinde worden het weer eens; hij laat Galathe, zij Tyter lopen. Voor een goedrond besluit laat de dichter op de driemaal twee strofen, die vrij naar Horatius zijn, in pastorale termen nog een vierde ronde volgen van vragen en jawoord: t'Sa Coridon wel aen/
Wilt alle mijn schaepjes leiden...
De vertaling van Henrick Bruno, ‘Conrector der Latijnsche Schole tot Hoorn,’ (hij zet onder zijn vertaling het bekende dictum ‘Amantium irae amoris integratio est. Ter. And:’Ga naar voetnoot4), aldaar in 1659 gedrukt, heeft in West- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Friesland blijkbaar tot edele wedijver geleid. Het Nieuwe Hoornse Speelwerck van 1672 brengt een Navolging van Horaats negende Zang des darden boex.
Toon: Nouveau air. Oft: 'k heb menigh pint en kan, &c.
Zoo lang ik by u stond'
In 't harte, als hooghste schat,
En kus op kus moght drukken,
Op uw zerpzoete mont,
Bevloeit met nektarnat,
De bron van mijn gelukken -Ga naar voetnoot5
Hierin maakt Tityr het uit met Luzind, Rosalijn met Radamant. Onder deze bewerking staat, als bij Bruno, de boven aangehaalde kernspreuk uit Terentius. Aansluitend brengt het Hoorns liedboek nog een navolging Na den zelfsten zinne.
Toon: Mijn Heer Lalande, &c.
Zoo lang mijn minne
Was 't behagen van uw' ziel -
Het meisje herinnert haar weggelopen vrijer aan de tijd, toen nog niet de luister van mijn beên
U, by Chloë, duister scheen,
maar neemt hem weer in genade aan, als hij oppert, Of ik Chloë gaf den schop
Met haar geel gehairde kopGa naar voetnoot6 -
Audivere Lyce (Od. 4.13), Horatius' spotzang op de verlepte coquette, wordt in de tweede helft van de zeventiende eeuw vaak nagevolgdGa naar voetnoot7. In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederland heeft de dichter-filoloog Jan van Broekhuizen (1649-1707) deze ode bewerkt in zijn vinnig lied ‘Aan Cloris’, dat hier volgt naast de vertaling van Horatius' ode door de markies de La Fare (1644-1712), die aan de sarcasmen van de Romein een Franse draai heeft gegeven. Zo dempt de markies het hoongelach waarover Horatius spreekt - multo non sine risu - tot een dodelijke ‘sourire moqueur’. Geen van beide bewerkers heeft overal de vaart en verve van hun voorbeeld behouden. Horatius besluit met een beeld: dilapsam in cineres facem, door een andere Fransman vertaald met ‘La cendre d'un flambeau consumé par le temps’.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Horatius, Od.4.13: Audivere Lyce
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.C. Arens |
|