Spiegel der Letteren. Jaargang 7
(1963-1964)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Olimpia aan Birenus:
| |
[pagina 130]
| |
niet benut. Of er een Franse Heroide over deze stof is, die Brandt heeft kunnen benutten, weet ik niet. Brandt heeft Olimpia uit heel ander hout gesneden dan Ariosto. Ariosto heeft voor de beschrijving van het ontwaken en voor de klacht van Olimpia vooral de brief van Ariadne aan Theseus door Ovidius tot voorbeeld genomen. Zijn Olimpia is een aandoenlijk weerloos, alleen maar lief schepseltje. De Hollandse gravin van Geeraardt Brandt heeft het bliksemend temperament van Koningin Dido. Misschien is de volgende uitbarsting van Olimpia niet zonder herinnering aan Dido's erinnysch dreigement geschreven: Mijn geest had u gevolgt tot in uw Vaaderlandt.
Gevolgt? zy volgt u ook. als gy dit bladt sult leezen
Zoo beef en zie rondtom of gy my daar niet ziet.
'k Zal op, en onder d' aardt gestaadig by u weezen,
'k Waar met een wreektoorts.
Vergilius, Aeneis 4.384-7 in de vertaling van VondelGa naar voetnoot6:
en al ontloopt ghy my, echter wil ick met een zwarte fackel achter
u her zitten; en zoo dra mijn ziel van mijn lichaem gescheiden zy,
u overal met mijnen geest bykomen; en uwe boosheit zal 'er om lijden.
Ick zal het vernemen, en dit gerucht wil my, onder de schimmen,
aen den jammerpoel, noch ter ooren komen.
Ovidius laat in zijn Brief van Dido aan Aeneas, tot meerder aandoenlijkheid, haar spreken van mogelijke zwangerschap (niet naar Vergilius). Ghy sult misschien oock, schelm, een swanger lijf begeven
Iet wat van 't u misschien begint in my te leven,
'T welck ghy voor sijn' geboort sult maken tot een lijk.
'T ellendig kind sal deel aen 's moeders lot verwerven:
De broeder van Ascaen sal met sijn' moeder sterven;
En door een' selven slag twee sneven te gelijck.
Vertaling J. de DeckerGa naar voetnoot7.
Bij Brandt spreekt Olimpia (niet naar Ariosto), tot meerder gruwelijkheid, van haar zwangerschap. Met senecaanse verwoedheid wenst ze wraak en dood aan het kind in haar schoot. 't Gaat wel, het noodlot heeft hier al een leeuw gebracht,
Terwijl ik schrijf komt hy vast brullende aan gevlogen. -
Ras, eer een Boschwolf, Beer, of Luiperdt barst uit d' elzen.
Verslin den hals daar hy zijn armen om dorst slaan.
Knaag d' arm dan die wel eer den Hartog darde omhelzen.
En dan mijn zwangre buik. daar zultg' u aan versaên.
Hier is een jongen Graaf oft Hartoogin beslooten.
Hy smoor'. soo treurt hy om geen graafelijke staf.
De vrucht sterf, eer sy vreugt van 't leven heeft genooten.
De moeders buik zy 't al. de Wieg, de Moordtster, 't Graf.
| |
[pagina 131]
| |
Brandts Olimpia is een treurspel-heldin, een nakomertje van Veinzende Torquatus. Cornelis van Ghistele, de eerste Nederlandse vertaler van Ovidius' Heroides (eerste druk van 1553), omschrijft Heroidum Epistolae als ‘Der Griecxser Princerssen ende Jonckvrouwen clachtige Sendtbrieuen’. Inderdaad zijn Ovidius' Heroides doorgaans klachten in briefvorm; de klacht is de ziel van het gedicht, de briefvorm slechts het kleed. Een zuiver instinct heeft verschillende dichters er toe gebracht af te zien van het curiosum van de briefvorm. Hooft, die de briefvorm beoefend heeft in ‘Menelaus brief aen Helena’ (in gekoppelde alexandrijnen), heeft (naar een voorbeeld in enige moderne taal?) de stof van Ovidius' Brief van Phyllis aan Demophoön tot een lyrische klacht in lyrische trant ‘Demophoön’ verwerkt; in plaats van de brief van Amalia aan Frederik Hendrik, een Latijnse Heroide van Barlaeus, te vertalen heeft hij er een ‘Klaghte der Princesse van Oranjen’ van gemaakt, lyrisch, in lyrische maat. Geeraardt Brandt laat Olimpia een brief schrijven met ondertekening en al. Het is geen klagende brief, maar een aanklagende monoloog in briefvorm. De laatste wens van de Hollandse gravin moet aan de zeevarende natie der Batavieren van de zeventiende eeuw nauwelijks onvervulbaar zijn voorgekomen: O Eilandt, soo gy ooit een Batavier siet koomen,
Hy voer my meê: en volg den schelmschen Hartog na,
Door d' Yrs- en Noordsche zee tot op de Zeeusche stroomen,
En breng hem het gebeent van sijn
olimpia.
J.C. Arens |
|