Spiegel der Letteren. Jaargang 7
(1963-1964)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermdNogmaals datering van Coornherts dialogenDr. D. Geeraerts heeft in de vijfde jaargang van dit tijdschrift (blz. 37-47) een poging gedaan om Coornherts dialogen te dateren. Met het resultaat van zijn onderzoek kan ik het slechts bij uitzondering eens zijn. Vooral moet aangevuld worden de lijst van Coornherts samenspraken die dr. Geeraerts in de tweede jaargang van dit tijdschrift (blz. 241-244) heeft gepubliceerd. Er ontbreken volgende dialogen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de datering van N. 1Ga naar voetnoot3 en N. 2Ga naar voetnoot4 beweert dr. Geeraerts dat Coornhert de Socratische methode in de dialogen van Castellio bestudeerd zou hebben. Welke dialogen bedoeld zijn wordt niet vermeld, wel hun jaar van verschijning ‘tussen 1540 en 1578’. Castellio is de schrijver van Dialogi sacri, waarvan deel I in 1542 uitgegeven werd, het complete werk in vier delen in 1545; tot 1743 zijn er tenminste 133 drukken verschenen. Castellio is ook de auteur van Dialogi IIII, door Faustus Socinus in 1578 uitgegeven en in 1613 te Gouda herdrukt. Coornhert had hiervan vertaald De fide en De obedientia Deo praestanda (Bibl. Belg. C 126 en 128). Wanneer nu dr. Geeraerts in dit tijdschrift 1959: 252 schrijft: ‘Castellio's latijnse dialogen, verschenen tusschen 1540 en 1578, werden opgenomen in de Opera Seb. Castellionis’ (Nederlandse vertaling van 1613 van de Dialogi IIII. B.B.), zo bewijst dat voldoende dat de schrijver de Dialogi sacri en de Dialogi IIII met elkaar verwart. Van toepassing van de Socratische methode kan alleen sprake zijn bij de Dialogi IIII; maar Coornherts dialogen NN. 1 en 2 zijn veel eerder geschreven dan hij Castellio's postuum werk leerde kennen (dat gebeurde in 1578, z. I 554d). Verder. Dr. Geeraerts brengt het traktaat Dattet afsterven vant quade licht valt in verband met brief 49 van Coornherts Brieven-boeck, die, geschreven 1583, gericht is aan diens nicht Catheline van Brederode en tot onderwerp heeft ‘Dat men der zielen ghesont- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
heyt sal benaerstighen door 't sterven van de zonde’. Deze korte brief behandelt geenszins ‘identiek hetzelfde thema’ als dialoog N. 1 (men vgl. de titels). Bovendien kan Catheline van Brederode, dochter van de bekende geuzenadmiraal Lancelot bt. van Brederode, in 1583 niet ouder geweest zijn dan 27 jaar (haar vader trouwde in 1555, z. Bronnen 67 n. 1), ten onrechte veronderstelt dus dr. Geeraerts dat de jonkvrouw identiek zou zijn met de ‘Matrona’ uit dialoog N. 1. Deze dialoog houdt verband met het traktaat Dat Godts Gheboden licht zijn 1564 (I 214-230) en is als aanloop daartoe te beschouwen. Dus voor of in 1564. Welk gesprek blz. 38 al. 2 bedoeld wordt is niet duidelijk, waarschijnlijk zijn enkele woorden weggevallen. Ik veronderstel dat de schrijver dialoog N. 2 op het oog had. Maar waarom dan het verbod van de katholieke eredienst en Coornherts bekend request van 1581 erbij gehaald worden is raadselachtig. Bij het dateren van dialoog N. 2 moet men ervan uitgaan dat I 159a verscheidene secten worden opgesomd: Mennonieten, Zwinglianen, Lutheranen, Loïsten, Hendrikniclaieten en Davidjoristen; Calvinisten ontbreken. Ik dateer dus dit traktaat: voor Coornherts Verschooninghe van de Roomsche Afgoderye van maart 1560, toen hij reeds goed op de hoogte bleek te zijn van Calvijns leer. Dat dialoog N. 2 zeer vroeg geschreven werd bewijst ook het gebruik van het woord ‘besoghticheyt’ (I 158d). ‘Besochtheydt’ komt drie keer voor in Paradoxa vande Volmaeckte Onvolmaecktheyt van 1558 (I 416b, d en 417a); later spreekt Coornhert van versochtheyt of bevindelijckcheydt, ervarentheyt, ondervindelijckheydt, ondervinding, experientie. Ten slotte nog een uiterlijk kenteken van een vroeg ontstaan van N. 2: een overvloedig gebruik van ronde haakjes. Nr. 9. Evenals Ten Brink dateert dr. Geeraerts Aertzenij der zielen [I 472 (lees 472ter) - 479 v (I. 474)]: 1570-1579, zonder erop te letten dat aan dit gesprek ook de kwakzalver Berntsoon deelneemt. Dat is Arend Barendsz, tegen wiens ‘Ziel-verderflijcke doolinghen’ (III 121c) Coornhert op 18 mei 1576 (I 473bis d) schreef: Klocke-gheslagh teghen den smoockenden brandt eender (nieuwer) gemackelijcker Secte, ontsteecken Anno MDLXXIV door eenen genaemt Arent Barentsz. (III 45-49v)Ga naar voetnoot5. Het gesprek is m.i. geschreven na het klaarkomen van het Klocke-gheslagh, maar voor Coornherts terugkeer naar Holland, dus 1576 of 1577. Met Hippocrates is bedoeld ‘der zielen rechte Hypocrates’, ‘het vermenschte woordt’, het heeft dus geen zin naar het jaartal van de eerste Nederlandse vertaling van de Griekse arts te verwijzen. N. 10Ga naar voetnoot6. Dr. Geeraerts kon geen kriterium voor de datering vinden, hij dateert: omstreeks 1570. M.i. is er wel een duidelijk kriterium: Jesus spreekt de Samaritaanse vrouw met ‘du’ en ‘dyn’ aan. Dat doet ook de | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
gereformeerde in Waarachtighe Aflaat van zonden (1580; I 249-267v) in het gesprek met Coornhert. Op een bepaald ogenblik komt het gebruik van ‘du’ ter sprake, de psalmberijming van Marnix (1580) wordt waarderend vermeld, die zoals bekend aan het enkelvoud vasthield, en Coornhert zegt: ‘Ic dorste het (sc. het ‘du’) eerst, om dat het nu al uyt de gewoonte was, nyet alsoo ghebruycken, maar dencke hem allencxkens hier inne na te volgen’ (I 255a). Hij deed het in dialoog N. 10, ik dateer deze 1580 of kort daarna. N. 12Ga naar voetnoot7. De datum post quem moet zijn 1569 (niet zoals dr. Geeraerts beweert 1568): I 425b wordt woordelijk aangehaald Nicolai's Nederduitse vertaling van Bullingers Der Widertöufferen ursprung (Norden 1569). Coornherts aanklacht is gericht tegen drie gemeenten ‘nu meest vermaerdt sijnde’ [I 412 (I. 421) a], nl. tegen de Luthersen, Zwinglianen en Doopsgezinden. Als de Vierschare in de ballingschap geschreven is (volgens dr. Geeraerts tussen 1568 en 1577), vraagt men zich af waarom de Calvinisten ontbreken; het schelden, het veroordelen van andermans leer en het verketteren van de tegenstanders waren voor hen in Coornherts ogen zeker niet minder typerend dan voor de andere drie richtingen. Hetzelfde geval doet zich voor in Vande Zendinghe der Lutheranen, Swingliaen ende Mennonisten (N. 22) als wier woordvoerder Hans van Drie-kercken optreedtGa naar voetnoot8. Deze dialoog is gedateerd 21 mei 1583; blijkbaar heeft Coornhert in afwachting van de Haagse Disputatie (begonnen 27 oktober 1583) niets tegen de gereformeerden willen schrijven (vgl. II 238v). Dat Vierschare in de jaren van 1580 geschreven is bewijst ook de benaming Doopsgezinden; in de voorafgaande jaren spreekt Coornhert van broeders, vrienden, Dopers, Mennonisten. Van ‘Doops-gezinden’ is sprake in Vant 't Kerck-bouwen der Dooperen (1588; III 4-17v). N. 11. Het Kruyt-Hofken deel II (I 439-461) bevat niet 21 maar 22 dialogen. Dr. Geeraerts dateert 1558-1583. Het laatste gesprek Redene van des Auteurs schryven (nl. tegen David Joris) is min of meer gelijkluidend met de eerste bladzijden van de boven sub nr. 50 vermelde ‘Voor-Reden’ van Kleyn-Munster en dus te dateren na oktober 1588. N. 15Ga naar voetnoot9. Dr. Geeraerts dateert 1575-1576 zonder acht te slaan op het jaartal 1578 (II 181a i.m.) en op de ‘Bybel te Leyden anno 81 ghedruckt’ (II 177c). N. 16Ga naar voetnoot10. Dr. Geeraerts dateert het Spiegelken: tussen 1579 en einde 1580. Men kan volstaan met het laatste jaartal: H.N. is 1580 overleden en wordt in het Spiegelken als ‘doot zijnde’ vermeld (III 59a). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
N. 23Ga naar voetnoot11. Waarvandaan het bericht stamt dat ‘Coornhert tussen oktober 1583 en mei 1584 bij zijn neef Artus van Brederode in den Haag verbleef’ kan ik niet uitmaken. Coornhert schrijft zomer 1584: ‘hebbe ick mijne huysinghe tot Haerlem verhuyrt, hier inden Haghe een huys ghehuyrt ende my voor Mey lestleden met mijne krancke Huysvrouwe... ghevoeght metter woone alhier in den Haghe... Hier nu al ruym ses weecken ghewoont hebbende... ben ick... in voornemen ghekomen... weder tot Haerlem te gaen woonen [III 461 (1. 458)b]. NB. Afzonderlijke uitgave van Van den Aflaet Jesu Christi (1584) blz. 56: Inden Haghe 18 May 84 (Bibl. Belg. C 36). N 37Ga naar voetnoot12. Datering juist. Dit traktaat heeft echter niets uit te staan met de Haagse Disputatie, waar het ging om de volkomen gehoorzaamheid aan Gods geboden. N 26Ga naar voetnoot13. Dr. Geeraerts dateert 1582-83 en gaat daarbij uit van het verwijt van libertinisme dat Job (= Coornhert) op de eersten bladzijden van de dialoog gemaakt wordt. Hij denkt hierbij aan Prof. L. Danaeus die Coornhert o.a. een ‘Prince der Libertijnen’ heeft genoemd (1582). Maar reeds twintig jaar tevoren schreef Calvijn dat Coornhert ‘versoncken (was) inde stinckende Secte der Libertynen’ (III 358a). Als men echter er op let dat Coornhert in N 26 niet slechts voor Libertijn wordt uitgemaakt, maar o.a. ook voor ‘verstoorder of perturbateur van de Kercke Christi’, ‘Godloose’ (I 355a en b), ‘Pelagiaen’ en ‘ketter’ (360d), dan wordt het duidelijk dat Consistorie geschreven is 1. n.a.v. de aanvallen waaraan Coornhert bloot stond na de Leidse disputatie (1578); 2. n.a.v. het verschijnen van Kort en schriftmatig gevoelen der Kercken Christi van de gemeinschap en het onderscheit d'welck tusschen de Politise en Kerkelyke regeeringe is (24 mei 1579; z. Bronnen 294 n. 2) en 3. n.a.v. Coorherts briefwisseling met de Delftse predikanten (augustus tot september 1579, II 257v-267; zie ook Bronnen brief 51: 294 vlg.). Ad I. In de zomer en het najaar 1578 ‘diffameerden eenighe Ministren opten Predickstoelen Coornhert voor een Ketter, Godloos, Libertijn, Pelagiaen, Vyandt ende Verachter vande Religie etc.’ [III 560 (I. 460) a, 464d]. Ad 2. Art. 10 van het Onderscheit luidt: ‘der Overheyds Ampt is den wterlijcken Mensche met wterlijcken straffe, dat is deghene die den wterlicken vrede der kercken verstooren, met ghevanckenisse, aenden lijve of met ghelt boeten te straffen’ (Bor II 144a; WW II 200d). Ad 3. In zijn brieven aan de Delftse predikanten citeert Coornhert enkele keer het Onderscheit. II 263d schrijft hij: ‘u vuyrighe yver gheen reden en heeft om my... een Perturbateur van u uytterlijcke Kercken-vreede te achten’; II 265d heet het: ‘Hier worde ick... een Ket- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
ter niet seer bedecktelijck veroordeeld van u luyden’. Consistorie is geschreven eind 1579 of begin 1580. N 27Ga naar voetnoot14. Dr. Geeraerts brengt deze dialoog in verband met de Leidsche disputatie, waarmee hij echter niets heeft uit te staan, en dateert: tussen april 1578 en november 1579, wat beslist fout is. In de dialoog komen liefst drie duidelijke aanwijzingen voor van de tijd van het ontstaan van deze samenspraak. 1. I 155c verwijst Coornhert naar zijn boekje Van des Menschen Natuerlycke vleesch Wondersproock (1581), Bibl. Belg. C 76; 2. I 151d wordt de Proeve vande Nederlantsche Catechismo vermeld (gedrukt 8 november 1582, ‘maer noch nyet te coop zynde’, z. Bronnen 85); 3. I 150a schrijft Coornhert: ‘Of d'Apostel dat van sich selve, soo hy doe was, heeft gheschreven, soudy moghen sien in een cleyn Boecxken daar af onlancx uytgegeven, ghenaamt Nadencken etc.’ Hiermee is bedoeld: Nadencken opt sevende Capittel totten Romeynen (Bibl. Belg. C 79; II 583-586v). Voor de datering van dit Nadencken - januari 1583 stuurt Coornhert een exemplaar ervan aan Aggaeus Albada - zie NAKG, 1926: 70 n., en H.J. Laceulle - van de Kerk, De Haarlemse drukkers en boekverkopers van 1540-1600, Den Haag 1951: 80 n. Dialoog N 27 zal 1583 geschreven zijn, zoals ik trouwens in mijn editie van de Wellevens kunste (1942: 155 n.) heb vermeld. N 28Ga naar voetnoot15. Dat Splinter identiek is met Spiegel is sinds lang bekend (z. mijn editie van Wellevens kunste, Inl. XV n. 39). Dr. Geeraerts beschouwt de dialoog als een omwerking van brief 99 van het Brieven-boeck en plaatst hem tussen 1582 en september 1583. Dat is een absoluut verkeerde datering. Brief 99 wordt als ‘by-gaende Waeghschrift’ (= overweging) vermeld in brief 98, geschreven in mei 1590, z. Bronnen 347. Dat de dialoog ook omstreeks 1590 geschreven is blijkt uit Spiegels woorden: ‘De Wereldt was over tseventich Jaren in rustighe eendracht. Maer soo haest als Luther ende Swinglius haer twistighe zaedt vryelijck mochten zaeyen, sach men 't zoo hopelijck (= openlijk, duidelijk) aengroeyen, dat men nu moet wanhoopen dat schadelijck onkruyt te mogen afmaeyen’ [I 643 (1. 463) a]. N. 29. Bedacht schynende met te brenghen dat die Roomsche Kercke beter zy dan der Ghereformeerden (I 484v- 485v) is niet geschreven, zoals dr. Geeraerts beweert, n.a.v. ds. Tilius' preek in Haarlem van 1 mei 1577, maar n.a.v. het gesprek dat Coornhert in april van hetzelfde jaar met een gereformeerde over dit onderwerp had. Ds. Tilius heeft niet op deze dialoog, zoals dr. Geeraerts meent, geantwoord maar op het Ander ende corter bewys van hetzelfde onderwerp (I 485v-486v), zie III 156d vlg. en 159a, en A.A. van Schelven, Briefwisseling van Thomas Tilius in Bijdr. en Med. v.h. Hist. gen. LV (1934), brief III (zonder datum, m.z. 3 mei 1577, geschreven na brief IX). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
N 31Ga naar voetnoot16. In de brief die dr. Geeraerts aanhaalt (Bronnen 308-10) is sprake van de ‘Nader ordre op het plackaet tegens het stroeyen van seditieuse boecken’ dd. 9 maart 1589. Die brief kan dus niet in Delft in 1588 geschreven zijn, zoals dr. Geeraerts beweert: begin oktober 1588 was Coornhert naar Gouda vertrokken. Opperste ghoedts Nasporinghe - gedrukt 1590 te Gouda - zal daar in 1589 geschreven zijn. N 33Ga naar voetnoot17. Ten onrechte beweert dr. Geeraerts dat gegevens voor de datering totaal ontbreken. De negende concordantie met o.a. een verwijzing naar de zevende (I 41b i.m.) is door Coornhert geschreven na kennisneming van de Heidelbergse catechismus. In Vereeninghe wordt gezegd dat op de spreuk ‘de rechtvaardige zal zevenmaal vallen enz.’ (Spr. 24:16) ‘by veelen grootelijck ghebouwet (wert) die opinie van dat oock die wedergheboorne al 't leven deur moeten zondighen’ (I 39c). Over dezelfde spreuk schreef Coornhert in 1585 in Wt-roedinge van des vernufts plantinghe (III 321d vlg.). In beide gevallen wordt Augustinus, De civitate Dei aangehaald; maar in 1585 bovendien de ‘Geneefse aentekeningen op den Bybele, ghedruckt tot Leyden by Jan Paets 1581’. Uit het feit dat de laatste voor Coornherts betoog zo belangrijke aanhaling in N 33 ontbreekt, concludeer ik dat Vereeninghe geschreven is voor 1581; de datum post quem is 1578 toen Coornhert voor het eerst de Heidelbergse catechismus leerde kennen [z. II 244c, 256 (1. 246) c, 550v, 552v]. N 34Ga naar voetnoot18. Dr. Geeraerts schrijft (blz. 44) ‘... zodat we het (stuk) terecht situeren kort vóór de Haagse Disputatie in 1583. Prof. Becker situeert het, zonder vaste gronden aan te geven, in 1588-89’. Ik heb in de Bronnen (271 n. 1) verwezen naar II 578c, waar Lieven Ernst (= Coornhert) zegt tegen Wolfaert Schoonpraet (= gereformeerde): ‘De uwen hebben nu al omtrent seventhien jaren gheleden menighte van grouwelijcke Godts-lasteringhen moghen lesen by C(oornhert) in openbaren druck int derde Boecxken van zijn toelatinghe ghestelt’. Van de Toelatinghe ende Decrete Godes bedenckinghe is 1572 verschenen (Bibl. Belg. C 108); mijn datering was dus juist. N 35Ga naar voetnoot19 is volgens dr. Geeraerts wellicht ontstaan tussen 1582-90; m.i. vóór november 1581. III 2c heet het: ‘Het waer dan wel 't zekerste te gebruycken die suyvere schriftuyre alleen, sonder alle menselijcke glosen... het onseker is vande suyvere totten Stalkaersen ende van de loutere Fonteyne totten modderachtighe Cisternen te loopen’. Dat zijn denkbeelden die Coornhert in zijn Middel tot minderinge der Secten te berde zal brengen. Dit Middel is geschreven vóór 15 november 1581: in het Theriakel (geschreven 1583, z. II 238v) betreurt het Coornhert dat hij bij het schrij- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
ven van het Middel nog niet gekend heeft het boek van Du Plessis Mornay Tractaet ofte handelinge van de Kercke (II 251a); hij haalt het voor het eerst aan in zijn Toetzsteen der ware Leeraren (I 67d vlg), die is ‘ghedaan den 15 Novemb. 1581’ (I 68d). N 36Ga naar voetnoot20. Hoogst merkwaardig is dr. Geeraerts' bewering dat deze dialogenreeks vóór de ballingschap ontstond en misschien na de ballingschap werd voortgezet. Hij situeert de reeks tussen 1566 en 1582 met uitsluiting van de jaren 1568-77. Coornhert echter schrijft in de opdracht aan Wouter Verhee (III 73a): ‘Vele jaren hebbe ic... wtlandich geswerft, vele menschen hebbe ick tot vele plaetsen gehanteert ende vele schriftelijcke saken (= zaken die de H. Schrift betreffen) hebbe ick horen handelen opten wegen ende inde herbergen. Van welcke ic eenige aentekende’ (cfr. Bibl. Belg. C 48). In overeenstemming met Coornherts mededeling moet Het Kruyt-Hofken gedateerd worden: 1568-1577. N 38Ga naar voetnoot21 is in 1574, niet in 1575 geschreven (z. III 343c). Het is niet te Haarlem gedrukt, z. Laceulle, a.w., 81. Ten onrechte beweert dr. Geeraerts dat dit allerbelangrijkste schuitpraatje tegen de Anabaptisten gericht zou zijn, zie Bronnen Inl. XV. N 39Ga naar voetnoot22. Voor de datering van het Middel zie hiervoor N 35. Dit geschrift heeft niets, maar dan ook niets uit te staan met het request dat Coornhert in 1581 op verzoek van de Haarlemse rooms-katholieken opstelde, evenmin met het verhoor dat naar aanleiding daarvan door commissarissen der Staten van Holland werd afgenomen. N 40. Venus met Cupido, een tsamensprekinghe (III 497a-d) is geen vrije vertaling naar Ovidius' Metamorph. V 365 sqq., zoals dr. Van der Meer en ikzelf ten onrechte beweerd hebben. Dr. F. Veenstra heeft in zijn Bijdrage tot de kennis van de invloeden op Hooft (Assen 1946) erop gewezen dat Coornherts gedicht een vrij nauwkeurige vertaling is van Lucianus' XIX dialoog van de ϴεὧν Διάλογοι (Veenstra, a.w. 146, 230 vlg.). Een collatie van Coornherts vertaling met Luciani Erasmo interprete Dialogi bewijst dat hij deze uitgave gebruikt heeft. Die wetenschap kan ons echter niet helpen bij de datering van de Nederlandse vertaling: van Erasmus' vertaling zijn van 1506-1563 vijfendertig uitgaven verschenenGa naar voetnoot23. In elk geval is Coornherts vertaling gemaakt nadat hij de latijnse taal heeft geleerd, dus na 1557. Misschien is het mogelijk ook de datum ante quem vast te stellen. Op de vertaling van Lucianus' dialoog volgt nl. een vertaling van Ovidius Rem.Am. 139: Doet ledigheyt uyt uwe sinnen,
So breeckt ghy den Boge der Minnen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Als Coornhert zelf deze twee regels bijgeschreven heeft, dan is Veneris et Cupidinis dialogus 1558-1564 vertaald: het Ovidiaanse vers wordt aangehaald in het traktaat Dat des Duyvels wet swaar is ende lastigh (1564, z. I 241c; een verbeterde vertaling staat in de Wellevens kunste VI, 3, 32). - Een uit het Latijn vertaalde dialoog behoort uiteraard niet in de lijst van Coornherts dialogen. N 41Ga naar voetnoot24 is inderdaad onmogelijk te dateren. Wel is mij opgevallen dat een van de zes kolommen (III 496d) die het gedicht beslaat, een berijming is van dertig regels uit N 22 van Het Kruyt-Hofken I (Dat die geldtsuchtighe geen onderscheyt en heeft tusschen goedt ende quaedt, z. III 87b-c). Het Kruyt-Hofken I is geschreven 1568-1577 (z. boven N 36), gedrukt ca. 1582, maar wij weten niet wanneer de samenspraak N 22 geschreven is. N 41 kan overigens ook beschouwd worden als een uitwerking van een hoofdstuk uit Furmerus, De rerum usu et abusu (1575), waarvan Coornherts vertaling in 1585 verscheen; z. III 503a: Werld-wijze.
Een nauwkeurige datering van Coornherts werken, i.c. van zijn dialogen is in dubbel opzicht van groot belang: zij stelt ons in staat de ontwikkeling van zijn denkbeelden te leren kennen evenals de verfraaing van zijn woorden taalgebruik. Daarom heb ik het nodig geacht de datering van dr. Geeraerts te verbeteren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorlopige chronologische rangschikking van Coornherts dialogen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam B. Becker |
|