Spiegel der Letteren. Jaargang 7
(1963-1964)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| ||||||
KroniekCodicologie en filologie X
| ||||||
[pagina 105]
| ||||||
Het ligt voor de hand dat de laatste, na en naast deze meer algemeentheoretische werken, zal willen beschikken over direct op zijn studiegebied betrokken verhandelingen. Hier nu kan hij zijn voordeel doen met verschillende studiën van Willem de Vreese, verleden jaar verzameld onder de titel Over handschriften en handschriftenkundeGa naar voetnoot6. Men moet hem daarbij raden vooral (en terdege) kennis te nemen van het eerste en tweede opstel in de bundel, achtereenvolgens handelend over ‘Handschriften en handschriftkunde’, en ‘Over Middelnederlandsche handschriftkunde in verband met taal- en letterkunde’. Voegt men daar de derde voordracht ‘Over eene Bibliotheca Neerlandica Manuscripta’ aan toe, dan zal blijken hoe de geniale ontwerper van wat helaas een torso is gebleven ook zijn gedachten had laten gaan over de praktische studie van het oude schrift. Om deze studie te vergemakkelijken heeft De Vreese in de eerste plaats gedacht aan een paleografisch album. Dit zou bestaan uit een met zorg bijeengebrachte verzameling van facsimiles van gedeelten van handschriften en oorkonden, waarbij elk facsimile zou worden vergezeld door een transcriptie en aantekeningen. In de tweede plaats dacht hij aan een alfabetisch woordenboek van afkortingen. Hij stelde zich daarbij een werk als het Lexicon Abbreviaturarum van Adriano CappelliGa naar voetnoot7 voor. Zijn woordenboek zou dus evenzeer afbeeldingen bieden, vergezeld van transcripties waaruit hun bestanddelen en betekenissen zouden blijken, terwijl tevens vermeld zou worden tot welk tijdperk de afkortingen behoorden.
* * *
In de tijd dat Willem de Vreese deze rede uitsprak (1902) ontbrak het aan atlassen voor de Nederlandse paleografie. Sedertdien is daarin aanzienlijke verandering gekomen, gelijk uit de volgende opgave (in chronologische rangschikking en met beknopte titels) blijken kan.
| ||||||
[pagina 106]
| ||||||
Laatstgenoemde auteur schreef ook: Beknopte handleiding tot de kennis van het Nederlandsche oude schrift2 (Naarden, 1943) inzonderheid van belang voor het zestiende-eeuwse schrift.
Het is niet mogelijk in kort bestek over al deze atlassen te handelen. Wel mag in algemene zin het volgende worden geconstateerd: Vrijwel steeds hebben de samenstellers ernaar gestreefd het gehele gebied der Nederlandse paleografie te omspannen. Met als onvermijdelijk gevolg dat de keuze altijd bijzonder hachelijk is gebleken. Niet minder belangrijk is een ander punt dat de bezorgers meestal voor ogen gestaan heeft, te weten: alleen documenten te bieden waarvan onstaanstijd en plaats volkomen vaststonden. Dit ging dan gewoonlijk gepaard met het bijeenbrengen van voorbeelden van de meest bekende en meest gebruikte schrifttypen. Naast deze materiaalverzameling is het tweede hoofdelement dezer atlassen de transcriptie; de weergave dus van de tekstredactie(s) met oplossing van de afkortingen, de laatste meestal door cursieve druk aangegeven. Het behoeft nauwelijks betoog dat zonder transcripties elke atlas voor de beginner alle waarde verliest; zo blijft het dan ook een ernstige tekortkoming in Hulshofs boek dat een groot aantal transcripties ontbreken. Overigens bedenke men steeds dat alle reprodukties altijd hulpmiddelen blijven. Zo is het bijvoorbeeld nimmer mogelijk op een reproduktie te zien of iets al dan niet op rasuur geschreven is; ook blijkt het - tweede voorbeeld - bijzonder moeilijk op reprodukties tussen de gebruikte inktsoorten te onderscheiden.
Het is hier ook de plaats eraan te herinneren dat de fotografische reproduktietechniek te hulp werd geroepen in de uitgaven van de Beatrijs2 (Antwerpen, 1948) en Esmoreit (Antwerpen, 1949). Daarmede werd teruggegrepen op het vroeger door Paul H. de Keyser en E.F. Kossmann toegepaste procédé in hun uitgaven van Reinaerts historie (Antwerpen, 1938; zonder transcriptie) en Die Haager Liederhandschrift (Den Haag, 1940; met transcriptie). * * *
In het documentatie-apparaat van de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta komt een door Willem de Vreese aangelegde verzameling fiches met afkortingen voor. Daarvan is door J.L. van der Gouw gebruik gemaakt voor een overzicht van ‘Abbreviaturen in nederlandse stukken’, deel uitmakend van een artikel van zijn hand over enige problemen van de Nederlandse paleografieGa naar voetnoot8. Voordien had G.I. Lieftinck - eveneens in een tijd- | ||||||
[pagina 107]
| ||||||
schriftbijdrage - over de Middelnederlandse afkortingen gehandeldGa naar voetnoot9. Zonder ook maar het minst in twijfel te trekken dat de kopiisten der lage landen eigen varianten hebben ingevoerd, moeten de Nederlandse abbreviaturen toch in het kader der Latijnse paleografie gezien en bestudeerd worden. Als inleiding daartoe kan men de lezer het best verwijzen naar het met vele literatuuropgaven voorziene stuk over de afkortingen in het handboek van Hans FoersterGa naar voetnoot10. In de praktijk komt het er nu meestal op neer, dat de neerlandicusfiloloog zich veelal behelpen moet (en redden kan!) met het reeds boven (in noot 7) genoemde werk: Lexicon Abbreviaturarum - Dizionario di abbreviature latine ed italiane van Adriano Cappelli, waarvan de eerste uitgave in 1899 te Milaan verscheen. Voorzover dit nog betoog behoeft zal de gebruiker daar vooral uit leren hoe het ten enenmale onmogelijk is voor de verklaring van de vele sigla, afkortingen, samentrekkingen en andere tekens vaste regels op te stellen. Een zaak die trouwens in het algemeen voor álle codicologische en paleografische studiën geldt. Want het blijft nu eenmaal zo dat elk handschrift als individu de onderzoeker steeds weer voor verrassingen stelt. Hoe beslissend dit ook voor de verhouding van paleografie en filologie is zal in de volgende kroniek blijken. | ||||||
NaschriftSedert het bovenstaande geschreven werd verschenen twee publikaties van in de tekst genoemde auteurs waarop hier met nadruk gewezen wordt. Allereerst dan het als inleiding bedoelde en daarvoor zeer aan te bevelen boek van J.L. van der Gouw: Oud schrift (Zwolle, 1963). Het werk maakt deel uit van de reeks ‘Archivistica - Publikaties van de Archiefschool’, waarin van dezelfde auteur ook het licht zag een Inleiding tot de archivistiek (Zwolle, 1956) die voor eerste kennismaking met dit gebied van wetenschap bijzonder geschikt is. - Vervolgens moet gewezen worden op de oratie over Paleografie en handschriftenkunde (Amsterdam, 1963) waarmede G.I. Lietftinck zijn ambt van hoogleraar in de Westerse paleografie en handschriftenkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden aanvaardde.
Den Haag P.J.H. Vermeeren
W.Gs Hellinga |
|