Spiegel der Letteren. Jaargang 7
(1963-1964)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Over de betekenis van Georg Lukacs voor het sociologisch literatuuronderzoekSedert enkele tijd is de Westduitse uitgeverij Luchterland begonnen met de heruitgave van het werk van Georg Lukács. Deze onderneming werd voorafgegaan door de publicatie van een volume Schriften zur LiteratursoziologieGa naar voetnoot1, dat een keuze uit Lukács' belangrijkste werken omvat. De Gesamtausgabe zelf zal uit 12 delen bestaan. Inmiddels wordt de verwezenlijking van dit plan begonnen op een tijdstip dat Lukács, wiens werken grotendeels reeds bij de Oostduitse Aufbau-Verlag verschenen, in de landen van het oostelijk blok tengevolge van zijn zogenaamd revisionisme praktisch reeds sedert jaren op de achtergrond werd gedreven. Zeker zal het Westduitse initiatief hem onder deze omstandigheden weer iets meer in het centrum van de internationale literatuurwetenschappelijke discussie brengen. En het zal er misschien ook toe bijdragen, het einde te bespoedigen van de manier waarop zijn werken tot nog toe bijna steeds bejegend geworden zijn: de disputen omtrent zijn betekenis waren inderdaad - zowel op oostelijk als ook op westelijk plan - al te eng verbonden met argumenten van zuiver politieke aard, zodat hij om politieke en ideologische redenen in het ‘Oosten’ reeds veroordeeld werd op een ogenblik dat hij in het ‘Westen’, spijt zijn omvangrijk oeuvre, in feite nog altijd heel wenig bekend was. Over de uiteindelijke betekenis van Lukács' werkmethode en van de standpunten die hij in de loop van meer dan 50 jaren met klem - en ook wel eens met een door de politieke omstandigheden geboden opportunisme - wist te verdedigen, is het laatste woord beslist nog niet gesproken. Daarentegen is het echter zeker hoog tijd, aan bepaalde ele- | |
[pagina 94]
| |
menten van zijn bijdrage tot de methodenleer der literatuursociologie en aan bepaalde resultaten, die hij van het marxistisch standpunt uit wist te bereiken, eindelijk de plaats toe te kennen die ze - boven alle filosofische en ideologische grenzen heen - verdienen. Wij denken hier in het bijzonder aan zijn visie op de opvattingen van Marx en Engels omtrent de verhouding van infrastructuur en superstructuur in zake kunst en literatuur, - een van de kernproblemen van alle literatuur- en kunstsociologie. Het lijkt ons, vooral met het oog op de nog steeds groeiende belangstelling voor de sociologie der literatuur, van nut te zijn dit éne aspect van zijn werk hier even te belichten. Wanneer men de jongste ontwikkeling in de literatuursociologie nader bekijkt, kan men vaststellen dat deze tak van de literatuurwetenschap in de westelijke landen sedert enkele jaren heel andere wegen is ingeslagen dan die welke aan de basis liggen van Lukács' werkwijze. We bedoelen hiermede niet in de eerste plaats het ideologisch verschil tussen de ‘burgerlijke’ literatuursociologie en de marxistische visie van Lukács, maar wel het feit dat de probleemstelling in haar geheel eigenlijk op een ander plan werd gebracht. Het volstaat onder de recente publicaties Robert Escarpits Sociologie de la littérature,Ga naar voetnoot2, Wolfgang Kaysers Das literarische Leben der GegenwartGa naar voetnoot3 of Richard Hoggarts The Uses of LiteracyGa naar voetnoot4 te kennen, om in te zien in welke zin hier van een nieuwe oriëntering kan worden gesproken: terwijl oorspronkelijk de voornaamste aandacht gewijd werd aan de vraag naar de beïnvloeding der literatuur door de samenleving (of algemener geformuleerd: door de groep), is het zwaartepunt van de belangstelling intussen grotendeels verplaatst in de richting van de vraag naar de invloed die de literatuur op de samenleving uitoefent, waardoor dan in het bijzonder ook de aandacht getrokken wordt op de spreiding van de literatuur, de ontwikkeling van de literaire smaak en dergelijke problemen meer. Het lijdt trouwens geen twijfel dat deze omzwenking op zichzelf ook als een positief verschijnsel kan worden beschouwd. Het gaat hier inderdaad om een met een zeker succes bekroonde poging om althans langs één weg uit de allesbehalve veelbelovende toestand te geraken, waarin de ‘burgerlijke’ literatuursociologie op een gegeven ogenblik | |
[pagina 95]
| |
terecht gekomen was. Om de tegenwoordige toestand van de gehele literatuursociologische discipline - en dus ook de bijdrage van Lukács - in het juiste licht te zien, doet men er goed aan, de ontwikkeling die daartoe geleid heeft en in het bijzonder ook enkele heel bepaalde elementen die in deze ontwikkeling een rol hebben gespeeld, niet uit het oog te verliezen. In het begin was het heel duidelijk waarom het bij de sociologische visie op de literatuur ging. Louis de Bonald had als eerste de thesis, die aan de probleemstelling ten grondslag lag, op bondige wijze geformuleerd: ‘La littérature est l'expression de la sociétéGa naar voetnoot5’. Ook Madame de Staël oriënteerde haar belangstelling in deze richting: alhoewel De la littérature considérée dans ses rapports avec les institutions sociales ook de verhouding van de geproduceerde literatuur tot samenleving en lezerspubliek op het oog hadGa naar voetnoot6, concentreerde ze zich inderdaad vooral op de vraag, in hoever de door haar behandelde literaturen de uitdrukking waren van het eigen karakter der groepen, door dewelke ze werden voortgebracht. Doch reeds hier vertoonde zich een interessant verschijnsel: onder de invloed van de romantiek, die in nationale categorieën begon te denken, werd het begrip ‘gemeenschap’ bij Madame de Staël stilaan geïdentificeerd met het begrip ‘volk’, en het vragen naar het eigen wezen van de groep, dat zich in een bepaalde literatuur uitte, werd in feite reeds een zoeken naar volkerenpsychologische elementen, zodat de aldus opgevatte infrastructuur der literatuur zich meer en meer als een geheel van factoren van het ‘volkskarakter’ ging voordoen. Deze nuanceverschuiving zou wellicht nog niet de gevolgen gehad hebben die we kennen, waren niet ook anderen en tenslotte in hoofdzaak niemand minder dan Hippolyte Taine op de zelfde weg nóg verder doorgegaanGa naar voetnoot7. Bij de toepassing van zijn theorie der literatuur en kunst als producten van race, milieu, moment, ging deze laatste van zijn kant nu in toenemende mate het accent op biologische en fysische elementen leggen. Het volstaat zijn theoretische | |
[pagina 96]
| |
uiteenzettingen in de inleiding tot de Histoire de la littérature anglaise nauwkeurig te vergelijken met zijn eigen toepassing ervan, om een duidelijke indruk te krijgen van hetgeen hier geschiedde. Terwijl men bij de lectuur van de beroemd geworden Introduction nog kan vaststellen dat hier een absoluut ernstige poging werd gedaan om de literatuur als een resultaat van verschillende infrastructuurelementen te definiëren en dat daarbij ook - vooruitstrevend genoeg voor die tijd - een bijzondere waarde gehecht werd aan het element der historische invloeden (moment), ziet de practische toepassing ervan, zowel in de Histoire de la littérature anglaise zelf als vooral in de Philosophie de l'art, er in enkele essentiële punten heel anders uit: Taine koos uiteindelijk de ‘gemakkelijkere’ weg van een simplificatie ten gunste van de race en een in de eerste plaats fysisch opgevat milieu (klimaat, landschap), zodat de vragen, die voor het specifiek sociologisch aspect van de gehele problematiek primair zijn, tenslotte op de achtergrond kwamen te staan. Feitelijk kan men zeggen dat de ‘burgerlijke’ literatuursociologie in de jaren na Taine, vooral onder de invloed van deze nuanceverschuivingen, in een toestand van stagnatie is terecht gekomen. Begrippen als ‘ras’, ‘volk’, ‘stam’ enz. kenden steeds meer succes. Daarentegen verloor het onderzoek van de verschillende aspecten van de invloed der maatschappelijke processen op kunst en literatuur meer en meer aan belangstelling. Ook de weinigen die, naast of in het spoor van Taine, poogden in deze ontwikkeling een andere wending te brengen, konden nog tot in de 20e eeuw nauwelijks iets bereikenGa naar voetnoot8. Het was duidelijk dat naar een uitweg uit deze toestand diende gezocht te worden. Wilde men niet hand in hand gaan met de marxistische literatuursociologen - die inmiddels, op heel weinige uitzonderingen na, in het vaarwater van de practische politiek terecht gekomen waren - dan bleef alleen nog de mogelijkheid de blik in een geheel andere richting te oriënteren. Fernand Baldensperger is een van de eersten geweest om - ditmaal op grond van de nieuw gewonnen inzichten der moderne geesteswetenschappelijke methoden - de nieuwe perspectieven in hun volle omvang aan te duiden. We denken hier vooral aan de desbetreffende | |
[pagina 97]
| |
hoofdstukken in La littérature. Création, succès, duréeGa naar voetnoot9, waar hij de vraag naar de verhouding vin literatuur tot samenleving nog eens principieel stelde. Hij ging daarvoor terug naar de bron, nl. naar Louis de Bonald en zijn theorie van de literatuur als ‘expression de la société’, om echter te verklaren, dat alle latere vergissingen reeds hier hun oorsprong hadden. Uitgaande van sommige vooropstellingen van Taines ‘tegenhanger’ Ferdinand BrunetièreGa naar voetnoot10 en aansluitend bij een idee dat reeds door Jules Lemaître was ontwikkeld geworden, kwam hij op grond van bepaalde eigen onderzoekingen tot een conclusie die omzeggens de gehele theorie der literatuur als uitdrukking van de samenleving omver wierp: niet meer de literatuur zelf, maar wel de wijze waarop ze onthaald werd, moest als uitdrukking van de samenleving worden beschouwd. ‘Le jugement sur la littérature est l'expression de la sociétéGa naar voetnoot11’. Dit betekende niet alleen een radicale omzwenking, maar het ging hier practisch reeds om de grondvesten voor hetgeen tientallen jaren later bij Escarpit en de andere bovenvermelde vertegenwoordigers van de meest recente ontwikkeling in de ‘westelijke’ literatuursociologie zou uitgebouwd worden. De aandacht kon nu gewijd worden aan problemen zoals het onthaal van de literatuur door het lezend publiek, de ontwikkeling van de literaire smaak, de betrekkingen tussen literatuur en pers enz. Het betekende een mogelijkheid om ook nog daar aan sociologisch literatuuronderzoek te doen, waar men zich met de moeilijke problematiek van de beïnvloeding van het literaire werk door de samenleving vooreerst niet meer wenste bezig te houden.Ga naar voetnoot12 De marxistische richting daarentegen heeft een essentieel andere ontwikkeling doorgemaakt. Om te beginnen deed men hier uiteraard niet mee aan de accentverschuiving in richting van race en fysisch | |
[pagina 98]
| |
opgevat milieu. Anderzijds had bij de marxisten ook geen omzwenking in de zin van Baldensperger plaats. Men hield zich aan de vraag naar de invloed die de infrastructuur op het ontstaan van het literaire werk uitoefent, en men bleef op het standpunt staan dat hier nog steeds een echt probleem was gesteld. De gehele marxistische literatuursociologie bleef bepaald door het éne zinnetje van Karl Marx dat luidt: ‘Es ist nicht das Bewusstsein der Menschen, das ihr Sein, sondern umgekehrt ihr gesellschaftliches Sein, das ihr Bewusstsein bestimmtGa naar voetnoot13’. En ze beschouwde het hier bedoelde ‘gesellschaftliche Sein’ in de eerste plaats als de economische onderbouw. De marxistische theoretici hebben zich trouwens ook duidelijk rekenschap gegeven van de rol die Taine in de ontwikkeling van de discipline heeft gespeeld. Ze hebben inderdaad niet nagelaten Taine en de door hem begane vergissingen op de korrel te nemen. Een zeer duidelijk voorbeeld daarvan biedt ons Anatoli LunacharskyGa naar voetnoot14. Voor hem zijn Taines fouten niet in eerste instantie in zijn ‘natuurwetenschappelijk’ vragen naar causaliteitsverhoudingen te zoeken, maar wel in het feit dat hij, in plaats van zijn drie begrippen race, milieu, moment ten gelijken titel als uitgangsbasis bij zijn onderzoek te gebruiken, de derde factor, nl. het historisch moment ging verwaarlozen en het nooit nader definieerde. Ware dit niet gebeurd, dan zou Taine - aldus Lunacharsky - vanzelf tot een ander inzicht zijn gekomen. Een van de voornaamste taken van het marxistisch onderzoek moest er volgens hem dan ook in bestaan, de rol van de factor moment nader te bepalen: ‘Nous voulons l'expliquer: c'est l'histoire de la succession des formes économiques qui en donne la clefGa naar voetnoot15’. De opvattingen die door Lunacharsky werden verdedigd, hebben vooral bij de Sovjetrussische literatuurhistorici en -theoretici groot succes behaald. Dit geschiedde echter tevens met het gevolg dat zich bij de meesten onder hen de theorie ging vestigen van een directe afhankelijkheid van literatuur en kunst ten opzichte van het economisch gebeuren. En praktisch kwam dit - vergeleken met Taines oorspronkelijke drieledige uitgangsbasis - ten slotte eveneens op een accentverschuiving neer, die het onderzoek uiteindelijk even zozeer in het slop zou voeren: het starre vasthouden aan het negentiende-eeuwse | |
[pagina 99]
| |
deterministische denken, gecombineerd met een politiek dogmatisme, werd ook hier voor de verdere ontwikkeling van de discipline noodlottigGa naar voetnoot16. Het is precies van hieruit dat de betekenis van een der voornaamste stellingen van Lukács duidelijk wordt. Een van de belangrijkste elementen van zijn originaliteit in het grotere verband der marxistische theorieën is inderdaad het feit dat hij reeds vrij vroeg geweigerd heeft, in de verhouding van de economische onderbouw enerzijds en de kunst en literatuur als bovenbouw anderzijds een directe verbinding te zien. Op latere leeftijd heeft hij deze stelling, die wel reeds op verschillende plaatsen in zijn vroeger werk tot uiting komt, maar gedurende lange tijd - ook om politieke redenen - niet in alle duidelijkheid kon uitgesproken worden, met grote nadruk uiteengezet in de inleiding die hij in 1945 samenstelde voor de Hongaarse uitgave van Marx' en Engels' geschriften over estheticaGa naar voetnoot17. Het centraal punt van deze uiteenzetting bestaat in het radicale afwijzen van de voorstelling, als zou de verhouding infrastructuur-superstructuur neerkomen op een mechanisch determinisme. De vele marxistische theoretici (volgens Lukács ‘Pseudomarxisten’, ‘vulgäre Marxisten’), die Marx' idee van het zijn dat het bewustzijn bepaalt, in deze zin hebben opgevat, hebben naar zijn mening Marx volledig misverstaanGa naar voetnoot18. In werkelijkheid - aldus Lukács - hebben Marx en Engels een bepaalde vorm van vrijheid van het geestelijk gebeuren steeds erkend: ‘Wir wollen hier bloss hervorheben, dass Marx und Engels die relativ selbständige Enwicklung der einzelnen Tätigkeitsgebiete des menschlichen Lebens - des Rechts, der Wissenschaft, der Kunst usw. - nie geleugnet haben, nie verkannt, dass etwa der einzelne philosophische Gedanke sich einem vorhergehenden anschliesst, ihn weiterentwickelt, ihn bekämpft, korrigiert usw. Marx und Engels leugnen einzig, dass es möglich sei, die Entwicklung der Wissenschaft oder der Kunst ausschliesslich oder auch nur primär aus ihren imma- | |
[pagina 100]
| |
nenten Zusammenhängen zu erklärenGa naar voetnoot19’. De afhankelijkheid van het economische bestaat dus slechts in een indirecte zin, nl. daardoor dat elk geestelijk ontwikkelingsproces afhankelijk is van de algemene historische ontwikkeling, waarin dan het economische element de primaire rol speelt. De ‘immanente Zusammenhänge’, die de ontwikkeling van de kunst kenmerken en die geenszins geloochend worden, bestaan slechts als ‘Momente des historischen Zusammenhangs, des Ganzen der historischen Entwicklung, innerhalb welchem dem ökonomischen Faktor: der Entwicklung der Produktivkräfte - im Komplex der komplizierten Wechselwirkungen - die primäre Rolle zufälltGa naar voetnoot20’. Wie, zoals de ‘Vulgarmarxisten’, in de verhouding van infrastructuur en superstructuur een directe, mechanische determinatie ziet, dus een ‘einfacher Kausalzusammenhang’ waarbij de infrastructuur slechts als oorzaak en de superstructuur slechts als gevolg fungeert, vergist zich bovendien - aldus Lukács - niet alleen wat de esthetische opvattingen van Marx en Engels betreft, maar miskent gewoon het wezen van de dialectisch-materialistische opvatting der causaliteit: ‘Die Dialektik bestreitet, dass irgendwo auf der Welt rein einseitige Ursache-Folge-Beziehungen existieren; sie erkennt in den einfachsten Tatsachen komplizierte Wechselwirkungen von Ursachen und FolgenGa naar voetnoot21’. Het valt dadelijk op hoezeer deze theorieën, in tegenstelling tot de oudere en ‘doctrinaire’ opvattingen der marxistische literatuurinterpretaties, door elasticititeit gekenmerkt worden. Natuurlijk vertoont de wending die er aan ten grondslag ligt, ook gelijkenis met andere afwijkingen ten opzichte van het mechanische negentiende-eeuwse deterministische denken, die zich reeds rond de eeuwwisseling voordeden, nl. op het ogenblik dat de geesteswetenschappen hun zelfstandigheid tegenover de natuurwetenschappen gingen bepalen. Het ware echter verkeerd, de ontwikkeling die zich bij Lukács heeft afgespeeld, als een enigszins laat voltrokken gevolg van dit proces der eeuwwisseling te bestempelen. De laatste consequentie van hetgeen in het spoor van Dilthey e.a. geschiedde, kwam er immers op neer dat de literatuurwetenschap zich tenslotte hoofdzakelijk ging beperken tot de zuiver beschrijvende methode, die niet meer tot doel had de literaire verschijnselen te verklaren, maar ze alleen nog te ‘erschliessen’. De beslissende stap naar het Marxisme - en dit op een | |
[pagina 101]
| |
ogenblik dat hij de overgang van het positivisme naar de moderne ‘Geisteswissenschaften’ voldoende had leren kennen en ook reeds de invloed van Simmel had ondergaan - bracht Lukács daarentegen definitief op een, weg waar men bepaaldelijk niet wenste afstand te doen van het vragen naar causaliteitsverhoudingen. En aan deze essentiële belangstelling voor de vraag naar de causaliteit werd er ook door zijn critiek op de mechanische denkwijze der ‘Vulgärmarxisten’ niets veranderd. Indien men dus verwanten aan Lukács' ontwikkeling wil aantreffen, dan kan men dit eigenlijk slechts doen op een terrein waar eveneens werd doorgegaan met het stellen van de vraag naar de causaliteit. We denken hier ten eerste aan bepaalde verschijnselen in de Franse sociologie der laatste decennia, waar in een algemene zin - en dus onafhankelijk van de specifiek literatuursociologische onderzoekingen - de vraag naar het eventuele gedetermineerd-zijn van de menselijke activiteiten steeds verder gesteld geworden is. Vooral onder de invloed van Emile Durkheim en de ‘morphologie sociale’ konden hier een reeks van nieuwe inzichten gewonnen worden, die zeker een gelijkenis vertonen met hetgeen we bij Lukács vinden. Het probleem der determinerende invloeden werd hier, overeenkomstig met de gebruikelijke terminologie, als vraag naar een eventueel ‘substraat’ geformuleerd. Als we het voorlopig bereikte resultaat van deze onderzoekingen nader bekijkenGa naar voetnoot22, dan zien we ons meteen weer voor de problemen geplaatst die we reeds bij Taine ontmoetten. Ook hier komt weer eerst de vraag naar de eventuele determinerende invloed van het biologisch element (‘substrat biologique’) en het natuurlijk milieu, zoals landschap, klimaat enz. (‘substrat physique’). Beide substraten worden als mogelijke werkhypothesen in de negentiende-eeuws positivistische zin afgewezen. Ook de economische factor als mogelijk element van een mechanisch determinisme wordt ter sprake gebracht en verworpen: ‘Si l'on en croyait certains auteurs, les faits économiques seraient, en quelque sorte, étrangers à l'homme; ils s'imposeraient à lui du dehors, comme une sorte de fatalité. Conception évidemment absurde!Ga naar voetnoot23’. In de plaats van deze substraatsmodellen komt een nieuw element ‘substrat humain’ te staan. Het verschil tussen dit infrastructuur-element en de vorige kan dan precies gezien worden in het uitgeschakeld-zijn van elke vorm van negentiende-eeuws natuurwetenschappelijk deter- | |
[pagina 102]
| |
minisme. Het wordt bovendien samengesteld door factoren, die op zichzelf uitsluitend producten der menselijke coëxistentie zijn en zich niet buiten de specifiek menselijke sfeer ontwikkeld hebben of aan deze voorafgaan. Dit betekent dat in het kader van het ‘substrat humain’ ook plaats is voor elke vorm van collectieve geestelijke verschijnselen zoals b.v. ideologische, politieke, godsdienstige stromingen enz. Het kan ook zonder meer de door Lukács enigszins algemeen geformuleerde ‘historische Zusammenhänge’ omvatten, en. dit ook voor het geval dat men in deze aan het economische zelfs de primaire rol wil toekennen. Parallel naast deze ontwikkeling in de Franse sociologie staat een gelijkaardige ontwikkeling in de Duitse ‘Kulturanthropologie’ en ‘Kultursoziologie’. Een duidelijk voorbeeld daarvan biedt ons Erich RothackerGa naar voetnoot24. Ook hier wordt de hypothese van de determinerende invloed van het biologische nog eens besproken en verworpen. En ook hier wordt de beslissende invloed uiteindelijk aan andere elementen toegeschreven, die zich op ideologisch vlak bewegen. Het belangrijke daarbij is dan, dat Rothacker in dit verband weer van ‘Gesetzlichkeiten’ spreekt, die nader bepaald worden als ‘Gesetzlichkeiten, welche völlig ausserhalb des traditionellen naturwissenschaftlichen Denkens liegenGa naar voetnoot25’. In deze zin kan dan de menselijke gedraging in het algemeen - en aldus ook het geestelijk scheppingsproces - bestempeld worden als zijnde in de eerste plaats bepaald door een ‘KulturfaktorGa naar voetnoot26’. De conclusie, die uit een vergelijking van deze opvattingen met de thesen van Lukács kan getrokken worden, zou aldus kunnen luiden: Zowel bij Lukács als bij de bovenvermelde niet-marxistische sociologen en cultuuranthropologen, staan wij voor de poging, de vraag naar het geconditioneerd-zijn van het geestelijk gebeuren te verklaren door nieuwe causaliteits-categorieën, d.w.z. door factoren die enerzijds niet meer identiek zijn aan het in de negentiende-eeuwse zin natuurwetenschappelijk georiënteerde causaliteitsbegrip van het positivisme, doch anderzijds zonder verdere beperking als elementen van een wetmatigheid moeten worden beschouwd. Het overnemen van een dergelijk causaliteitsbegrip door de tak van de literatuursociologie die | |
[pagina 103]
| |
verder wil doorgaan met het stellen van de vraag naar de beïnvloeding van het literair werk door extraliteraire factoren, die in het groepsverband tot uiting komen, zou betekenen dat de vraag naar het ‘waarom’ der literaire verschijnselen zonder meer zou kunnen verder gesteld worden, alhoewel tegelijkertijd zou rekening gehouden worden met de critiek, die rond de eeuwwisseling terecht op het positivisme der vorige eeuw werd uitgeoefend. Zo zou Lukács' afwijking van de mechanische opvatting inzake de verhouding infrastructuur-superstructuur, en aldus ook zijn ‘revisionisme’, tot een belangrijk bestanddeel worden van een nieuwe basis waarop - steeds in het kader van de ene richting der literatuursociologie, die de invloeden der samenleving op de literatuur verder onderzoekt - concrete verbindingen zouden kunnen worden aangeknoopt tussen de marxistische en de niet-marxistische werkmethodes. Lukács zelf heeft reeds in verschillende van zijn publicaties getoond, op welke wijze zijn visie op wezen en invloed der infrastructuur in de literairhistorische practijk kan worden toegepast. We denken hier in het bijzonder aan zijn studies over de Duitse realisten. van de 19e eeuwGa naar voetnoot27 en vooral ook aan zijn analyse van de Duitse irrationalistische geestesstromingen in Die Zerstörung der VernunftGa naar voetnoot28. Het lijdt geen twijfel dat de hier ingeslagen weg vruchtbaar is, en het ware meer dan betreurenswaardig, moest men - om welke redenen dan ook - weigeren de hier reeds behaalde resultaten in hun volle betekenis te erkennen. Zeer terecht heeft Erich Rothacker, die voor het opsporen van de ‘Gesetzlichkeiten’ een ‘geschulte methodische Vertiefung, unbefangene Versenkung in die SacheGa naar voetnoot29’ verlangt, in verband met Marx' thesis van het zijn dat het bewustzijn bepaalt, met klem verklaard: ‘Mit dieser These ist ein bestimmtes Problem gestellt. Dieses Problem muss in empirischen Forschungen gelöst werden. Ob von Marxisten oder Nichtmarxisten, ist dabei völlig nebensächlichGa naar voetnoot30’. H. Dyserinck |
|