Spiegel der Letteren. Jaargang 7
(1963-1964)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[Nummer 2]De oorsprong van de stof in de Partonopeus van BloisGa naar voetnoot*Er is nog veel onzeker betreffende de Oudfranse Partonopeus. Meestal dateert men deze roman omstreeks 1175, omdat men aanneemt, dat het werk de invloed van de Lancelot (circa 1165) en de Ivain (circa 1170) van Chrestien de Troyes vertoont en zelf weer werd nagevolgd in één episode van de Florimont (circa 1180) van Amon de Varennes. Deze datering staat echter nog geenszins vastGa naar voetnoot1. Vroeger heeft men de Partonopeus vaak, vooral op grond van de vermelding van dit werk bij Zuidfranse troubadours, als Arnaud Daniel en Uc Brunenc, in de eerste helft van de 12e eeuw gedateerdGa naar voetnoot2. Later plaatste men de Partonopeus, vooral wegens enkele historische toespelingen in de teksten, veelal pas in de eerste helft van de 13e eeuwGa naar voetnoot3. De hiermee samenhangende toeschrijving aan Denys Piramus, die men in de meeste oudere studies en nog steeds in de Nederlandse handboeken kan vinden, berust eveneens op losse gronden. Wel vermeldde deze Anglo-normandische dichter, die omstreeks 1175 aan het hof der Plantagenets in Engeland werkte, in de proloog van La Vie Seint Edmund le Rei, de Partonopeus als een in zijn langvervlogen jeugd beroemd werk, dat hij in een adem noemde met de lais van Marie de France, maar dat Denys Piramus zelf de dichter van de Partonopeus is geweest, was niet meer dan een veronderstelling van Francisque MichelGa naar voetnoot4. | |
[pagina 82]
| |
De toeschrijving aan Gautier Map (Walter Mapes), een hoge geestelijke, die ook aan het hof der Plantagenets in Engeland werkte, welke te vinden is aan het slot van één Oudfrans handschrift (hs. L, vroeger in Londen, nu in Parijs), is stellig gefingeerd, zoals afdoende door Martin is bewezenGa naar voetnoot5. Men is het ook nog lang niet eens over de herkomst van de bonte verhaalstof, die in de Partonopeus is verwerkt. De proloog van de dichter is grotendeels ontleend aan die van Benoit de Sainte Maure bij zijn beroemde Roman de Troie; de inleiding over de Trojaanse afstamming der Frankische koningen is een vrije bewerking van de ‘Trojaanse sage’, zoals die te vinden is in vele andere romans, die deze direct of indirect ontleend hebben aan de Frankische kroniek van Fredegarius uit de 7e eeuw, of een latere bewerking daarvanGa naar voetnoot6. Over het hele werk is als het ware een Grieks vernis gelegd, dat vrij veel kennis van de Oudfranse ‘klassieke’ romans, maar ook van de klassieke Grieks-Romeinse en de latere Byzantijnse literatuur verraadtGa naar voetnoot7. De naam Partonopeus of Parthenopeus lijkt bij voorbeeld ontleend aan de Roman de Thèbes, waarin de jonge en schone Parthenopaeus een der zeven Griekse helden is, die tegen Thebe opktrokkenGa naar voetnoot8. De dichter schijnt zich echter ook de taalkundige verwantschap met Grieks parthenos (maagdelijk) wèl bewust te zijn geweest. Mogelijk is echter deze naam ontleend aan de burcht van Parthenay, in Poitou, waarvan het grafelijk geslacht aan dat van Lusignan verwant wasGa naar voetnoot9. Meliors naam kan van Keltische afkomst zijn. In de 14e eeuwse Roman de Mélusine heet een der dochters van deze ‘meermin’ ook MeliorGa naar voetnoot10. Haar kasteel en stad Chiefdoire (in het Oudfrans als ‘mond van de Oire’ verklaard, maar in het Nederlandse volksboek als ‘gouden hoofd’) lijkt erg veel op Byzantium. De ‘Gouden zaal’ (het chrysotriclinium) in het keizerlijk paleis in Constantinopel was in de Middeleeuwen beroemdGa naar voetnoot11. Toch ligt Chiefdoire volgens de roman maar één etmaal varen van Frankrijk. Meliors stad heeft dus ook wel iets van | |
[pagina 83]
| |
Londen, waar Eleonore van Poitou na 1154 hofhield, aan de zijde van Hendrik II Plantagenet. Naast allerlei literaire invloeden zijn voor het ontstaan van de Partonopeus dan ook stellig mondeling overgebrachte verhalen van kruisvaarders van belang geweest, naast verhalen van Franse ridders die naar Engeland of Spanje trokken. Urake, bijvoorbeeld, is een bekende Spaanse vrouwenaam, die misschien door de dichter aan de sympathieke zuster van Melior is gegeven, om de tweede vrouw van Lodewijk VII, Blanche van Castilië, te eren. De Oudfranse dichter kent ook verder de Spaanse aardrijkskunde en geschiedenis opvallend goedGa naar voetnoot12. Ik beperk me echter eerst tot de zuiver literaire invloeden. Daarvan heeft men de klassieke het eerst opgemerkt. In één liefdesklacht van Melior (vs 7095 vlg. i.d. uitg. Crapelet) heeft men zelfs een ode van Anacreon menen te herkennenGa naar voetnoot13. De zeer uitgebreide Sornegur-episode vertoont echter weer opvallende overeenkomst met een episode uit het chanson de geste Ogier le DanoisGa naar voetnoot14. Naast deze betrekkelijk oppervlakkige klassieke, Byzantijnse en inheemse invloeden, staan echter zeer vele Brits-Keltische, die men ook al vroeg als zodanig heeft herkend. De Britse romans van Chrestien de Troyes, met name diens Lancelot en Yvain, komen niet zozeer in aanmerking om deze Keltische motieven in de Partonopeus te verklaren, omdat deze roman toch wel zeer waarschijnlijk iets eerder is geschreven. De dichter van de Partonopeus kàn echter uit dezelfde bronnen als Chrestien hebben geputGa naar voetnoot15. Ook de lais van Marie de France zijn waarschijnlijk niet het directe voorbeeld van de Partonopeus geweest, al bevatten die motieven, die ook in de Partonopeus voorkomen. In Guigemar bijvoorbeeld wordt de held door een hinde meegelokt en door een zelfvarend schip gevoerd naar een geliefde fee. In Lanval verbiedt de geliefde fee de held over zijn liefde te spreken en evenzo in Graelant. In de lai Del Désiré en Sir Launfal komen dergelijke motieven voor. In Guingamor, een lal die waarschijnlijk niet van Marie de France zelf is, vervolgt de held | |
[pagina 84]
| |
een wit everzwijn en komt een verbod voor om te eten, als de held tijdelijk naar het land der levenden terugkeertGa naar voetnoot16. Men heeft ook verband gelegd tussen deze Bretoense lais en de Kymrische sprookjes van de Mabinogion uit Wales en zelfs de Oudierse sagen van de Ulster-cyclus.Zo heeft men in de Oudierse verhalen over de liefde van de held Cuchulainn voor de feeënkoningin Fand zelfs het prototype willen zien van alle latere feeëngeschiedenissenGa naar voetnoot17. De Amerikaans Keltiste Helaine Newstead, die in 1946 een uitvoerige studie over de literaire achtergrond van de Partonopeus schreef, verklaarde deze bijna geheel uit Keltische motievenGa naar voetnoot18. Zij rekende daartoe o.a.: de jacht op het everzwijn, het toverschip, het toverpaleis, de fee-geliefde, haar geschenken van nieuwe kleren, een zwart paard en grote schatten aan de held, haar rol bij de ridderslag van de held, de beide tweegevechten die hij voor haar levert, de rol van de door de held versmade maar behulpzame andere fee (Urake), die hem ook wapens en een paard geeft, enz. Helaine Newstead brengt àl deze motieven terug tot de tradities omtrent de fee Morgane, de zuster van koning Arthur, die als tovenares en minnares van Lancelot een grote rol speelt in de Keltisch-Britse overleveringen. Ook deze Amerikaanse onderzoekster moet echter toegeven, dat juist het hoofdmotief van de Partonopeus, het verbod om de geliefde ‘fee’ te zien, en vooral de wijze van overtreding daarvan, door belichting met een lamp, niet is te verklaren uit de Keltische ondergrond van deze roman. Ook zij neemt hiervoor een zeker verband aan met het bekende verhaal van Amor (Cupido) en Psyche van ApuleiusGa naar voetnoot19. De korte inhoud van dit beroemde verhaal luidt als volgt: Zeker koning had drie dochters. De twee oudsten trouwden spoedig, maar de jongste, Psyche, was zo schoon, dat geen man haar durfde vragen. Dit wekte de afgunst op van de godin Venus (Afrodite). Psyches vader, die het meisje graag zag trouwen, zond nu boden naar het orakel van Apollo te Milete om te vragen, wie de meest geschikte echtgenoot voor haar zou zijn. Als antwoord beval het orakel hem zijn dochter naar de top van een afgelegen berg te brengen en haar daar aan haar lot over te laten, omdat ze bestemd was om te huwen met een gevleugelde draak. De ouders waren | |
[pagina 85]
| |
diep bedroefd, maar gehoorzaamden toch aan deze vreemde godsspraak. Toen Psyche alleen op de rots was achtergebleven, beval de vertoornde Venus haar zoon Cupido (Amor), om het meisje te treffen met zijn pijl en zo bij haar een ongeneeslijke liefde op te wekken voor het minderwaardigste aardse wezen. Toen Cupido echter schoot, verwondde hij per ongeluk zichzelf en werd hij dus zelf verliefd op het schone aardse meisje. | |
[pagina 86]
| |
gebergte weiden. Ze slaagt daarin met hulp van het riet in de rivier. Vervolgens moet ze een urn water gaan halen uit de hooggelegen bronnen van de Styx. Een adelaar helpt haar bij de vervulling van deze taak. Tenslotte moet ze voor Venus ‘een deel van de schoonheid’ van Proserpina gaan halen. Psyche krijgt nu raad van een oude toren. Ze daalt af in de onderwereld en krijgt het verlangde mee in een doos. Op de aarde teruggekeerd opent ze echter die doos, waaruit een donkere damp opstijgt, die haar als dood doet neervallen. Vroeger nam men algemeen aan, dat de dichter van de Partonopeus de Metamorphoses van Apuleius (2e eeuw n.C.), waarin het verhaal van Amor en Psyche voorkomt, in de een of andere vorm heeft gekend en vrij nagevolgd. Gédéon Huet heeft echter, in een polemiek met Kawczynski, bewezen, dat deze roman van Apuleius in de Middeleeuwen nog volkomen onbekend wasGa naar voetnoot21. Bovendien is de rolverdeling omgekeerd, daar het bij Apuleius de man is die onzichtbaar wil blijven en in de Partonopeus de vrouw. Het lijkt ook niet erg waarschijnlijk, dat de Oudfranse dichter deze ingrijpende verandering uit zichzelf heeft aangebracht, zoals Kölbing en ook Kawczynski veronderstelden, omdat het hier een. uit de mythologie bekende figuur als Amor (of Cupido of Eroos) betreftGa naar voetnoot22. In Nederland wees dan ook reeds vroeg Jan ten Brink op diverse Oosterse verhalen, zoals het Voor-Indische sprookje van Toelisa en de Slangenkoning in de Pantsjatantra en de Geschiedenis van de drie Kalenders in de Duizend en Een Nacht, die vergelijkbare motieven bevattenGa naar voetnoot23. Te Winkel wees daarnaast nog op het verhaal van Kandarpaketoe in de Hitopadesja, dat ook uit de verte vergelijkbaar isGa naar voetnoot24. | |
[pagina 87]
| |
Ikzelf wees later opnieuw op de m.i. Voor-indische oorsprong van het hoofdmotief in de PartonopeusGa naar voetnoot25. Uit het folkloristisch onderzoek van de laatste halve eeuw was immer wel overtuigend gebleken, dat het niet nodig is in het geval van Partonopeus een rolverwisseling aan te nemen, omdat naast het verhaaltype van de vrouw met een ‘bovennatuurlijke’ echtgenoot van oudsher ook het type van de man met een dito echtgenote heeft bestaan. Bolte en Polivka, die in hun bekende sprookjesregister de Partonopeus noemden bij de varianten van Grimms sprookje (nr. 88: Das singende springende Löweneckerchen, rekenden de Oudfranse roman tot het type van de ‘sterfelijke man, die zich verbindt met een vrouw van bovenaards geslacht’, dat zich parallel aan het Amor en Psychetype heeft ontwikkeld. Zij meenden verder, dat in de Partonopeus Oosterse sprookjesmotieven zijn verwerkt, die door de kruisvaarders via Byzantium naar het Westen zijn overgebrachtGa naar voetnoot26. De Zweedse folklorist Swahn, die het laatst een zeer uitvoerige studie aan het verhaal-type van Amor en Psyche heeft gewijd, meent, m.i. op zwakke gronden, dat de meerderheid van de motieven bij Apuleius ontbreken in de Partonopeus en omgekeerdGa naar voetnoot27. Swahn rekent namelijk wel de eerste helft van Amor en Psyche tot het verhaaltype ‘vrouw op zoek naar haar verloren man’ (nr. 425 bij Aarne-Thompson) maar de tweede helft tot het type ‘meisje in dienst van een heks’ (nr. 428 bij Aarne-Thompson). Swahn beschouwt verder het eerste deel van de Partonopeus als behorend tot het type ‘man op zoek naar verloren vrouw’ (nr. 400 bij Aarne-Thompson); het tweede deel echter, na de scheiding der gelieven, als een geheel afwijkend verhaal, zoals traditioneel was in de ridderromansGa naar voetnoot28. Verder ziet Swahn alleen sterke verwantschap van de Partonopeus met de Middelhoogduitse roman Friedrich von Schwaben. Dit werk is echter veeleer als een navolging van de Partonopeus te beschouwen. Slechts zeer uit de verte verwant acht Swahn de ‘oudere literaire’ familieleden, zoals de Griekse mythe van Zeus en Semele, in de Dionysiaca van Nonnos; het verhaal van Otherus en Syritha, in de Gesta Dano- | |
[pagina 88]
| |
rum van Saxo Grammaticus; het verhaal van Kusa, in de Boeddhistische jataka's, dat ook voorkomt in een Chinese en Tibetaanse redactie en het Kalmukkensprookje van Siddhi-Kûr, dat ook voorkomt in een Tibetaanse redactie. De veel sterkere verwantschap met het Voorindische verhaal van Purûravas en Urvaçî, waarop reeds lang geleden Liebrecht de aandacht vestigde, ontkent Swahn niet, maar is door hem niet verder nagegaanGa naar voetnoot29. Ikzelf heb reeds eerder gewezen op het grote belang van juist dit verhaal voor het onderzoek naar de oorsprong van het hoofdmotief in de Partonopeus. Het Sanskrit-verhaal van Purûravas en Urvaçî komt het volledigst voor in de Çatapathabrâhmana van ongeveer 700 v.C. In deze prozatekst zijn een aantal versregels opgenomen uit een der hymnen van de Rigveda (X 95), die wèl pas omstreeks 600 n.C. op schrift is gesteld, maar daarvoor reeds eeuwenlang mondeling is overgeleverd. Vandaar dat Penzer, die een uitvoerige studie over dit verhaal schreef, het ‘de oudste liefdesgeschiedenis ter wereld’ noemdeGa naar voetnoot30. De inhoud van dit merkwaardige verhaal luidt als volgt. De hemelnymf (apsâras) Urvaçî beminde Purûravas, de zoon van Idâ. Toen zij hem huwde, zei ze: ‘Drie maal daags zult gij mij omarmen, maar kom niet bij mij liggen tegen mijn wil en laat mij u niet naakt zien, want dat is de wijze om zich te gedragen tegenover ons vrouwen’. Zij leefde toen lange tijd met hem en werd zelfs zwanger bij hem, zo lang woonde ze bij hem. Toen bedachten de gandharven (manlijke partners van de hemelnymfen) een middel, om haar naar de hemel te doen terugkeren. Er was een schaap met twee lammeren aan haar bed vastgebonden en nu roofden de gandharven één van deze lammeren. ‘Helaas’, riep zij uit, ‘ze roven mijn lieveling, alsof hier geen man aanwezig was. ‘Toen roofden de gandharven ook het tweede lam en zij sprak weer dezelfde woorden. Purûravas hoorde dit en dacht: ‘Is er dan geen man aanwezig waar ik ben?’ Hij sprong op, zonder zich de tijd te gunnen zijn kleren aan te trekken, om de gandharven te achtervolgen. Toen belichtten dezen hem met een bliksemstraal en toen zàg hij hem naakt, als bij daglicht. ‘Nu keer ik terug’, zei Urvaçî en zij was verdwenen. | |
[pagina 89]
| |
en met hem te spreken. (Hier begint de tekst in de Rigveda). Zij antwoordt, dat hij niet gedaan heeft wat zij hem heeft gezegd, dat zij daarom ‘als de dageraad’ is heengegaan en nu even moeilijk voor hem is te bereiken ‘als de wind’. Zij raadt hem aan naar huis te gaan. Men ziet dat ook dit verhaal veel motieven bevat, die in de Partonopeus voorkomen. De overeenkomst is in zekere zin zelfs groter dan die tussen Amor en Psyche en de Partonopeus. Immers de bovenaardse geliefde is hier de vrouw, maar het is merkwaardiger wijze de man die zij niet naakt wil zien en die door háár hemelse partners wordt belicht! Kölbing hield het destijds voor mogelijk, dat de dichter van de Partonopeus alleen met het verhaal van Amor en Psyche in de een of andere Middeleeuwse Latijnse bewerking vóór zich, zijn ridderroman heeft geschreven; de rolverwisseling schreef hij daaraan toe, dat men in de Middeleeuwen bijna uitsluitend aan vrouwen bovennatuurlijke eigenschappen toeschreefGa naar voetnoot32. Dit laatste is stellig niet juist, maar het eerste lijkt wel plausibel. Men moet het dan echter ook voor mogelijk houden, dat de Oudfranse dichter met het verhaal van Purûravas en Urvaçî in de een of andere Westerse bewerking voor ogen de Partonopeus kon schrijven. | |
[pagina 90]
| |
Volgde de Oudfranse dichter Amor en Psyche na, òf Purûravas en Urvaçî, althans wat het centrale motief van het verlies van de geliefde door belichting betreft? Apuleius ontleende de stof voor zijn mythe, die in zijn roman als een sprookje wordt verteld en waarin door hem een diepere filosofische betekenis is gelegd, waarschijnlijk aan een Griekse vertelling van Aristides van Milete uit de tweede eeuw voor Christus, die Apuleius mogelijk had leren kennen op een van zijn reizen, of door een Latijnse vertaling daarvan door Cornelius Sisenna. Zowel deze Griekse als deze Latijnse tekst zijn echter verloren gegaanGa naar voetnoot33. Het Voor-indische verhaal van Purûravas en Urvaçî komt, behalve in de Rigveda en de Çatapathabrâhmana ook voor in de Vishnupurâna uit later tijd, in het drama Urvaçî van Kâlidâsa, uit omstreeks 400 na Christus en in de grote verhalenbundel, de Kathâsaritsâgara van Samodeva, uit de 11e eeuw. Het merkwaardige in dit verhaal is, dat het moeilijke vuuroffer, dat Purûravas moet volbrengen om zijn geliefde te herwinnen, in Voor-Indië van oudsher in verband is gebracht, zowel met de draaibeweging in de kosmos, als met de sexuele handeling. De twee delen van de vuurboor stellen man en vrouw voor en worden geheel geïdentificeerd met het liefdespaar Purûravas en UrvaçîGa naar voetnoot34. Dit liefdesverhaal kan in een bundel als de Kathâsaritsâgara uit Indië, via Perzië en Arabië tot de kust van de Middellandse zee zijn verbreid geraakt en daar terechtgekomen in de Milesische vertellingen, die reeds in de Oudheid de naam hadden een sterk fantastisch èn erotisch karakter te dragen. Misschien hebben Apuleius en de dichter van de Partonopeus wel beiden, direct of indirect, geput uit deze zelfde bron. Die Milesische vertellingen, die veelal uit het Oosten zijn gekomen, hebben ook vaak de stof geleverd voor de latere Nieuwgriekse en Byzantijnse romans, die door de kruisvaarders naar het Westen zijn overgebracht. Daardoor is het natuurlijk ook mogelijk, dat de Oudfranse dichter een Byzantijnse roman heeft gekend, die verloren is gegaan, zoals men eveneens vaak aanneemtGa naar voetnoot35. Zekerheid is in zulke kwesties niet te krijgen. In het geval van de Partonopeus zijn er echter enkele historische gegevens, die mij van | |
[pagina 91]
| |
belang lijken. De Nieuwgriekse romans bloeiden vooral aan het Byzantijnse hof der Kommenen in de 11e eeuw. Daar leerden de ridders die ter kruisvaart togen ze kennen, en vooral ook de dames die hen vaak vergezelden. Eleonore van Poitou b.v. volgde haar eerste echtgenoot, Lodewijk VII van Frankrijk, naar Byzantium en het Heilige land, op de Tweede kruistocht van 1146-1147. Zij was een kleindochter van Willem IX van Aquitanië, die ook een tocht naar het Heilige land ondernam en die geldt als de ‘eerste troubadour’. Eleonora, of Alienor, was een merkwaardige vrouw, die een grote rol speelde in de ontwikkeling van de Oudfranse literatuurGa naar voetnoot36. Op de Tweede kruistocht beleefde ze zóveel liefdesavonturen, o.a. met haar knappe oom, Raimond van Antiochië, dat haar monnik-achtige echtgenoot, na hun terugkeer, van haar is gescheiden. Zij huwde toen met Hendrik Plantagenet, die in 1154 als Hendrik II koning van Engeland werd. Wij weten dat aan haar ‘hoven’ in Frankrijk en Engeland de dichtkunst bloeide. Dit was ook het geval aan de hoven van vele andere adellijke dames, als de gravinnen van Toulouse, Blois en Vlaanderen, die Eleonore op haar reis naar het Oosten vergezeldenGa naar voetnoot37. Eleonores dochter Marie trouwde met Hendrik I van Champagne, aan wier hof de jonge Chrestien de Troyes werkte; haar dochter Alix echter trouwde met Thibaut VII van Blois, een echtpaar, dat er ook een schitterend hof op nahield. Misschien gaf deze Alix de onbekende dichter van de Partonopeus een ‘boek’, dat Byzantijnse of Oosterse verhaalstof bevatte. De Eracle van Gautier d'Arras (circa 1165), die stellig aan het hof te Blois werkte, zit ook vol Oosterse sprookjesmotieven. Chrestien de Troyes kreeg op dezelfde wijze de Keltisch-Britse ‘matière’ voor zijn Lancelot van gravin Marie van ChampagneGa naar voetnoot38. Er zijn bewijzen, dat dit de wijze was, waarop vele ‘hoofse’ avonturenromans zijn ontstaan. Er is tegenwoordig echter een neiging om niet meer te geloven aan de Oosterse herkomst van de verhaalstof in de Oudfranse romans. Zo neemt b.v. Mak, in de inleiding van zijn recente uitgave van Floris ende Blancefloer, scherp stelling tegen de z.i. ‘romantische instelling, met haar voorliefde voor het oosten’, die de oudere onderzoekers, naar zijn mening, ook in het geval van de Floris, ‘op een verkeerd spoor heeft geleid’. Zelfs Leendertz, de vorige uitgever van dit werk, werd bij zijn uitvoerig onderzoek naar de bronnen daarvan, volgens | |
[pagina 92]
| |
Mak, de ‘dupe’ van deze eenzijdige ‘oriëntatie’ van de 19e-eeuwse romanisten. Mak voelt er meer voor ‘een autochthone, een westerse, een Franse schepping’ in deze roman te zien en de oorsprong der motieven daarin ‘dichter bij huis’ te zoeken. Voor de oorsprong van het hoofdmotief, de list met de bloemenmand, wijst hij er op, dat bewezen is, dat dit motief in het westen voldoende verbreid was en dat dit ‘zelfs het centrale thema vormt van een 13e of 14e eeuws fabliau’Ga naar voetnoot39. Men zal m.i. echter goed doen scherp onderscheid te maken tussen de herkomst en de oorsprong van een verhaalmotief en tussen een verhaaltype, een ‘nevenmotief’ en een hoofdmotief. Het verhaaltype en vele nevenmotieven in de Partonopeus kunnen zeer goed afkomstig zijn uit mondelinge of schriftelijke overleveringen, die in Midden-Frankrijk inheems waren. Ik kan hier niet nader ingaan op de ‘meerminsagen’ die thuis schijnen te horen in Poitou, evenals de ‘feeënsagen’ in Bretagne. Reeds Mone en andere Duitse geleerden, die geloofden dat de naam Parthenopeus is afgeleid van de burcht Parthenay in Poitou, namen m.i. terecht een nauw verband aan met de Melusinesage, die zich later vastknoopte aan de burcht Lusignan en de graven van Poitiers. Het verband tussen de Partonopeus-sage en de Melusinesage is echter nog steeds onvoldoende onderzocht. Dit alles verklaart echter niet de oorsprong van het hoofdmotief in de Partonopeus; die hebben we m.i. dus waarschijnlijk in de veel oudere Oosterse literatuur te zoeken. S.P. Uri |
|