Uiteraard hebben Ruusbroec en het religieuze leven heel wat met elkaar te stellen. Maar tenslotte kan een titel als Ruusbroec en het religieuze leven slechts geconcipieerd worden vanuit een onwrikbaar geloof in het door alle eeuwen heen ‘constant’ blijven van de structuur van het religieuze leven. Of zullen we zeggen: grondstructuur? Op de vraag ‘Heeft Ruusbroec de moderne kloosterling nog iets te leren?’ (blz. 23) geeft Pater Moereels naar onze bescheiden mening geen antwoord wanneer hij vooropstelt: ‘Een heilige, hoe tijdgebonden ook in zijn verschijning, staat door zijn geest en ziel boven zijn tijd...’ (blz. 23) en, ‘Hier moeten wij het onderscheid tussen pal-staand wezen en veranderlijke, tijdgebonden modaliteiten in acht nemen’ (blz. 23) om daaruit te besluiten: ‘Het contact met de goddelijke werkelijkheid veroudert niet in zijn grond...’ (blz. 24).
In feite speel ik met woorden wanneer ik, behalve wanneer ik fysicus ben en spreek als zodanig, zeg dat de zon stil staat. Mijn ervaring, mijn be-leving is, dat ‘ik woon in een wereld waarin de zon op en ondergaat’.
Alleen wanneer ik als theoloog spreek - en dan nog! - kan ik de ‘onveranderlijkheid’ van God in het licht stellen. In de wereld echter waarin ik God ervaar, d.i. in het religieuze leven, ‘doorsta’ ik Zijn ver zijn of nabij zijn, Zijn spreken of zwijgen enz.; kortom: omdat mijn religieus leven veranderlijk is, kan ik nooit God ervaren als pal-staand Wezen. Voor een ‘Actus Purus’ of een ‘Ens a Se’ kan ik niet op de knieën gaan zitten en de handen vouwen. Immer bevind ik mij, dank zij het leven precies, temidden van veranderlijke, tijdgebonden modaliteiten. Anders leef ik niet. Ook niet religieus. Ik kan niet zeggen dat het contact met de goddelijke Werkelijkheid veroudert of niet veroudert. Als levensuiting is het even oud of even jong als het leven zelf en juist daarom veranderlijk en gebonden aan de modaliteiten van mijn historisch milieu en mijn historische situatie. Milieu en situatie van de 20e eeuw zijn niet wat ze waren in de 14e. Niet ouder, niet jonger. Anders. Ruusbroec en het religieuze leven zou dus in feite niets anders zijn dan een uiteenzetting van Ruusbroecs opvattingen zoals ze door zijn eigen, 14e eeuwse milieu dienden begrepen te worden. Een historische studie m.a.w. En eigenlijk is het boek van Pater Moereels dat geworden. Wie bereid is het werk aldus te lezen zal er de welhaast onschatbare waarde van inzien en er enorm veel bij leren. De schrijver bewijst inderdaad de mediëvistiek een zeer grote dienst door Ruusbroecs leer in een systematisch opgebouwd geheel uiteen te zetten. Zijn betoog is evenwel op vele bladzijden, naar onze bescheiden mening, tè moeilijk. Het boek vraagt ook van een aandachtige lezer wel erg veel inspanning.
Voor het overige: Ruusbroec heeft de moderne kloosterling heel wat te leren op voorwaarde dat men hem Ruusbroec verklaart en inderdaad toegankelijk en begrijpelijk maakt, in één woord: wanneer men Ruusbroec ten behoeve van deze tijd omdenkt en aanpast. De schrijver doet dit niet.