Spiegel der Letteren. Jaargang 6
(1962-1963)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |||||
KroniekCodicologie en filologie IX
| |||||
[pagina 313]
| |||||
gered door de kostbaarheid van de codex met gehistorieerde initialen (dus door de uiterlijke verschijningsvorm). Zulk een handschrift kon in de zeventiende eeuw zijn plaats krijgen in de bibliotheek van Nic. Heinsius, om daarna te blijven bestaan met de reputatie van: ‘een kostbaar stuk’ te zijn, totdat speciaal de Beatrijs-tekst de harten stal van de gevoelige letterlievende negentiende- en twintigste- eeuwers!Ga naar voetnoot2. Met een tweede beroemd specimen onzer Middelnederlandse literatuur - de Theophilus - is het niet anders gesteld. Ook deze exempelstof had gemakkelijk - als vele, véle andere - alléén kunnen overblijven in korte prozavorm, in een materiaalverzameling, in een Latijnse versie. Het toeval wilde echter dat de berijmde Theophilus-redactie terecht kwam in een andere, en ditmaal papieren verzamelcodex: het grote Hulthemse handschrift (Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel 15.589 - 623), dat nog net op de rand van de afgrond gered kon worden. Was de Theophilus-redactie daarin niet terechtgekomen, dan had zij mogelijk de weg gegaan van zovele andere perkamenten handschriften, die verknipt óf allerlei boekbanden tot steun hebben gediend, óf als leeswijzer misbruikt werden, zo zij al niet (schandelijkst van al) eenvoudig naar de lijmkokerij verwezen werden, waar maar al te weinige op het allerlaatste moment de vuurdood ontgingen, zoals bijv. het geval is met de handschriften over het leven van Sinte Lutgard en Sinte Christina, thans beide berustend op de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam (achtereenvolgens onder signatuur I G 56 en I G 57). *** Naar vertrouwd mag worden bevat het bovenstaande genoeg voorbeelden uit de praktijk om thans weer aandacht te vragen voor de theorie. Daarbij wordt er onmiddellijk toe overgegaan de Inhoud te splitsen in:
Het aanduiden van de tekst(en) onder het opzicht van de inhoudsbeschrijving blijkt niet altijd even eenvoudig. Voor zover daarbij sprake is van namen en titels verwijzen wij de lezer naar het daaromtrent opgemerkte in Codicologie en Filologie IV (Spiegel der Letteren V (1961) 211 vlgg.), om ons hier te bepalen tot de algemene vaststelling, dat de tekstaanduiding in wezen bepaald wordt door de aard van de te beschrijven codex zelf. De inhoudsopgave stelt vooral bijzonder moeilijke eisen, als men te doen krijgt met bronnen waarmede men minder of niet vertrouwd is. Onmis- | |||||
[pagina 314]
| |||||
baar blijkt dan de opgave van het ‘initium’ - dus de aanvang van de tekst, gewoonlijk zo ver medegedeeld dat hij taalkundig een enigermate bevredigend geheel biedt en dus niet uit een paar losse woorden bestaat. Opgave van het initium vordert op zijn beurt weergave van het slot, het zogenaamde ‘explicit’. Afgezien nog van het daarmede beoogde doel, nl. de tekst(en) of tekst (deel-delen) nauwkeurig te begrenzen, zijn ook vaak van beslissende betekenis de met het explicit verbonden slotwendingen met betrekking tot schrijvers en plaats en tijd der redacties, respectievelijk versiesGa naar voetnoot3. Ten aanzien van het schrift moet er hier eerst en nadrukkelijk op gewezen worden, dat het middeleeuwse schrijven op perkament en papier heel iets anders is dan het tegenwoordige schrijven. Het woord zelf duidt dit trouwens reeds aan. Dat schrijven was in het Middelnederlands ‘scriuen’, dat tekenen en schilderen beduidtGa naar voetnoot4. Een beeldenscrivere was dus een beeldenschilder of polychromeur, een glasscrivere een glasschilder, een huusscrivere een decoratieschilder, een clederscrivere een schilder op doek. Het scriven van een middeleeuwse kopiist kan dus het best met kalligrafie vergeleken worden. Elke schacht, elk been, elke op- en neerhaal werd afzonderlijk getekend, en de pen werd daarvoor telkens van het schrijfvlak opgeheven. Dit alles althans in schrifturen, die voor algemeen gebruik bestemd waren en met de term boekschrift worden aangeduid. Daarnaast is er altijd geweest een schrift, dat zo vlug mogelijk geschreven werd als maar kon: cursief schrift, bestemd voor het maken van aantekeningen en schrifturen voor eigen gebruik, kladjes voor (school)werk, en - vooral - (in de kanselarijen) voor de kladden van officiële akten en dergelijke. Dit cursieve schrift verschilt nog meer van het onze dan het straks genoemde boekschrift, en het heeft dan ook zijn eigen ontwikkeling en geschiedenis. Zo zijn uit dit cursieve schrift de middeleeuwse geheimschriften ontstaan, alsook de stenografie, bekend onder de naam van Tironiaanse noten, aldus genoemd naar Tiro, de slaaf van Cicero, die het woord zijns meesters in een door hem zelf ontworpen systeem van afkortingen moest optekenenGa naar voetnoot5. | |||||
[pagina 315]
| |||||
Uiteraard is het voorafgaande niet meer dan een reeks aanduidingen van meer algemene aard en belang. Er zal dan ook in extenso in de volgende kroniek op het schrift worden teruggekomen. Ter inleiding daartoe diene hier ten slotte een vogelvlucht over de nieuwere opvattingen inzake de hedendaagse paleografie zoals zich die in het jongste decennium ontwikkeld hebben.
***
Het is zaak daarbij allereerst te bedenken, dat de in onze tijd steeds meer aandacht vragende en belangstelling trekkende studie van het geschreven boek uit de middeleeuwen een zodanige nadruk legt op de ‘archéologie du livre’, dat omwille dezer zogenaamde codicologie de paleografie in de zin van kennis van het oude schrift gevaar loopt te worden onderschat. Dit geeft aanleiding eraan te herinneren, dat de paleografie als zodanig een zeer voornaam, ja vaak het voornaamste deel der codicologie uitmaakt. Het komt er dus op aan tussen de studie van het middeleeuwse geschreven boek en de studie van het oude schrift het juiste evenwicht te bewaren. Voor beide is daarbij een uiterst zorgvuldige, op alle details gerichte beschrijving de noodzakelijke basis. Daarzonder is het onmogelijk tot resultaten of aanvaardbare werkhypothesen te komen. Onder vele opzichten verkeert nu de paleografie in gunstiger omstandigheden dan de codicologie. De ontwikkeling der laatste is allesbehalve gelijkmatig verlopen, zodat zij nimmer een bloei als de eerste gekend heeft. Dit verklaart, dat de paleografie beschikt over een ontzagwekkende verzameling van materiaal en een onafzienbare rij van publikatiesGa naar voetnoot6. Dit wil geenszins zeggen, dat iedereen met alles tevreden is. Zo is Jean Mallons Paléographie romaine één roep om vernieuwing, die gepaard gaat met scherpe kritiek op het tot nu toe verwezenlijkteGa naar voetnoot7. Hoofdzakelijk is het Mallon erom te doen, dat wij ons zo goed en zo radicaal mogelijk bevrijden van een traditioneel systeem van criteria, termen en voorstellingen; in het leven geroepen vóór de ontdekking van het nieuwe en zeer omvangrijke materiaal, dat vooral in de laatste twee eeuwen onder de aandacht der geleerden gebracht is. Uitgaand van Mallons opvattingen heeft nu de conservator François Masai, in het vanuit de handschriftenafdeling der Koninklijke Bibliotheek van België geleide tijdschrift Scriptorium, een even belangrijk als uitvoerig artikel over beginselen, taken en technieken der hedendaagse paleo- | |||||
[pagina 316]
| |||||
grafie gepubliceerd. De bedoeling daarvan was, aan te tonen, hoe de opvattingen van Scriptorium ten volle overeenstemmen met de theorieën der nieuwe Franse paleografenschool, waarvan Jean Mallon de bekendste vertegenwoordiger isGa naar voetnoot8. Intussen is de genoemde Franse school niet de enige groep van geleerden, die bezig blijkt op paleografisch terrein de bakens te verzetten. Zoals bekend bestaat er ook een internationaal verbond van paleografen, dat op zijn indertijd (1953) te Parijs gehouden colloquium een omvattend programma heeft ontwikkeld, waarvan de ten uitvoer legging met kracht ter hand genomen is. De eerste vrucht daarvan was het verschijnen van de rapporten over de paleografische terminologie, die op het zojuist genoemde colloquium in discussie werden gebrachtGa naar voetnoot9. Naderhand hebben de vertegenwoordigers der deelnemende landen regelmatig over en weer verslag van het tot stand gebrachte uitgebracht.
Den Haag P.J.H. Vermeeren
W.Gs Hellinga |
|