gens wie dit groter werk de Politieke instructie der Princen zou zijn waarvan ITP spreekt in een aanhangsel bij Den generalen loop.
Blijkens de aanhef van Paranaesis politica zelf, zegt hij, ‘schijnt dat zo te zijn’. Maar is dat wel zo? Deze aanhef luidt
Met dat ick Belgicae noch meynde verhalen meer
Saken soo Bach ick Apollinem sincken
Men zou inderdaad zeggen dat hij hier naar een ander, vroeger werk verwijst. Maar naar welk werk weten we niet en er is zeker geen verwijzing naar een Politieke instructie der Princen waar de Paranaesis zou bij behoren. Ik zou, aanknopend aan het eerste vers, veeleer denken aan een verwijzing naar Die clachte ende troost van Belgica, gecomponeerd 1 februari 1582. Dit gedicht handelde eveneens, doch meer algemeen, over de rampen van de oorlog maar het had niets te maken met enig ambtsverlies; Houwaert werd toen door Anjou juist in zijn ambt bevestigd.
Ook in het lofdicht van ITP dat overigens op zeer vage gegevens blijkt te berusten vind ik in tegenspraak met de recensent geen getuigenis hieromtrent. In de 35e strofe omschrijft ITP een ‘Politike instructie’, in de 36e een ‘Periocha Paranaesios’, maar hij zegt niet dat het tweede een fragment is van het eerste. Het zou er wel ‘een cort begrijp’ kunnen van zijn.
Ik wil ook even terug komen op de verzen waaruit volgens mij moet blijken dat Houwaert reformatorisch gezind was. Ik had er nog meer kunnen aanhalen, b.v. uit d'Autheurs conclusie, p. 449, in Paranaesis
Met dat de Waerheyt dese woorden, die cloncken,
Hadde ghesproken, heeft sy my ten selven tye,
Een dierbaer present liberalijck gheschoncken,
Namelijck den Bybel, dies ick was seer blye.
Twee van mijn aanhalingen nu werden, zegt de recensent, in de mond gelegd van de ‘vyant’ en geven dus de mening van Houwaert niet weer. Houwaert echter verschuilt zich wel eens meer, voorzichtig of aarzelend, achter zulke ‘men zegt mij’ en ‘men beweert maar ik geloof het niet’. Naast het vers ‘De vyant quam by my om mijn siel te vermoorden En sprak’ staat in de marge gedrukt (ik cursiveer): ‘De vyant spreeckt somwylen waer: maer hy liegt meest’, wat de recensent blijkbaar niet heeft opgemerkt of waar hij geen belang aan gehecht heeft. Ik meen dat mijn conclusie niet te gewaagd is waar ik veronderstel dat Houwaert ‘niet onvoorwaardelijk en niet zo beginselvast’ in de nieuwe leer stond.
Ten slotte weze me het genoegen gegund op een paar punten van minder belang terug te komen.