gepoogd de theologische visie van de auteur te ontraadselen, die hem tot deze konceptie had gebracht.
Wij menen echter, dat men er langs deze weg niet komt. De auteur van Elckerlijc kan een knap theoloog zijn geweest, voor alles echter was hij een knap theaterman.
Het optreden van Wijsheyt, Cracht, Scoonheyt en Vijf Sinnen dient namelijk niet om een theologische visie tot gelding te brengen, maar om een theaterprobleem op te lossen, daarbij overigens aansluitend aan de alledaagse ervaringswijsheid van de toeschouwers.
Wat is namelijk de moeilijkheid?
Zodra Elkerlijc na de geseling klaar staat voor zijn reis naar het graf, blijken plotseling alle dramatische mogelijkheden weggevallen. Zolang de auteur bezig was de fasen van Elkerlijcs bekering uit te beelden, stonden hem in overvloed antagonisten ten dienste om aan dit proces visueel-dramatisch reliëf te geven. In overvloed waren zij te vinden in de wereld om Elckerlijc heen: Vrienden en Magen, Geld en Goed, enz.
Nu zijn deze mogelijkheden echter plotseling uitgeput. De auteur staat nu voor een nieuw en anderssoortig theaterprobleem. Hoe namelijk het proces van Elckerlijcs aftakeling zo te ensceneren, dat het voor het publiek visueel-dramatisch effekt krijgt.
Want dit is immers zijn bedoeling: in kort bestek de aftakeling uit te beelden van de mens in de volle kracht van zijn leven door de ouderdom heen naar de dood toe. Hierin bestaat Elkerlijcs ‘Pelgrimagie’.
Men behoeft geen theaterman te zijn om onmiddellijk te begrijpen, dat het niet aangaat Elckerlijc in zijn gang over het toneel langzaam kreupel en krom te laten worden tot hij bij het graf ineenzakt. Men zou een zeer knap pantominespeler moeten zijn om daar raad mee te weten. Het vraagt bovendien wel het een en ander van de fantasie van het publiek, afgezien nog van het feit dat deze naturalistische draai weinig zou aansluiten aan de allegorische inzet van het spel.
De oplossing van de auteur nu is even verrassend als simpel.
Naast de twee facetten van zijn persoonlijkheid, die om toneeltechnische redenen al eerder op allegorische wijze van Elkerlijc zijn afgesplitst, Duecht en Kennisse, en die noodzakelijk waren om in het eerste deel de draad van de dramatische enscenering mogelijk te maken en te bepalen, splitst hij nu die elementen, van de persoonlijkheid af, waaraan zich het duidelijkst het proces van aftakeling laat demonstreren: Vroetscap, Cracht, Scoonheyt en Vijf Sinnen. De figuur Elckerlijc zelf staat er dan als het eeuwigheidsdeel van ‘elckerlijc mensche’, de ziel. Duecht, Kennisse, Vroetscap, Scoonheyt en Vijf Sinnen staan nu op het toneel als de aanschouwelijke voorstelling van de totale Elckerlijc.
Elckerlijc is om redenen van esncenering in zijn komponenten uiteengelegd, waarna de auteur hem achtereenvolgens deze komponenten laat