Spiegel der Letteren. Jaargang 6
(1962-1963)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
KroniekCodicologie en filologie
| |
[pagina 128]
| |
lopende vormdraden en de loodrecht daarop staande, veel wijder gevlochten brugdraden worden zichtbaar in het papier, resp. als vergé-lijnen en pontuseauxGa naar voetnoot1. Vooral die laatste draadsporen in het papier kunnen voor de determinering van soortgelijke betekenis zijn als de watermerken, en in bepaalde opzichten soms zelfs belangrijker. Wanneer nu het watermerk een determineringsmiddel is - en dat is het dan binnen het geheel van die eigenschappen van papier die daarvoor eveneens in aanmerking komenGa naar voetnoot2 -, dan betekent dit dus dat een watermerk kenmerkend is, of althans kenmerkend kan zijn, voor de papierproductie in een bepaalde tijd op een bepaalde plaats. Hoe specifieker die eigenschap, hoe nuttiger, uit de aard der zaak, het kenmerk als determineringsmiddel. Het is de papierhistoricus die dit onderzoekt. Daar ligt in de eerste plaats de betekenis van het levenswerk van een BriquetGa naar voetnoot3 en de taak waartegenover b.v. de Paper Publications Society onder leiding van E.J. Labarre te HilversumGa naar voetnoot4 zich gesteld ziet. Een filoloog zou zich echter kunnen afvragen of het voor hem wel van belang is te weten dat het | |
[pagina 129]
| |
papier in de éne codex afkomstig is uit Normandië, ja van een bepaalde molen in Normandië, en in een andere uit AngoulèmeGa naar voetnoot5. Onder een bepaald aspect gezien is die twijfel op zich zelf niet onjuist. Men mag wel zeggen dat een filoloog nooit genoeg kan weten, maar men moet dan tevens zeggen dat hij de onmisbare feitenkennis bij elke casus opnieuw zich systematisch ad hoc moet eigen maken om niet in een encyclopaedisch oerwoud verbijsterd verloren te geraken. De historicus echter die erin slaagt papier te herleiden tot het productiecentrum, leert daarbij de filoloog iets dat voor deze onmisbaar is wanneer hij straks naar de determineringsmogelijkheden van papier en watermerk vraagt bij zijn eigen, filologische, doelstellingen. Het vaststellen van de herkomst van papier betekent namelijk, dat men heeft kunnen vaststellen welke watermerkvormen identieke determineringswaarde hebben. En dat is één van de allerbelangrijkste gegevens die de filoloog van de papierhistoricus in ontvangst moet nemen. Wie ooit zijn ogen heeft laten gaan over de vele vormen van het ossekop-watermerk, de P, de eenhoorn, het anker, bij Briquet en anderenGa naar voetnoot6, zal zich hebben afgevraagd of hij daar nu te maken heeft met een ontstellende hoeveelheid eenheden - die alleen maar onstellender wordt als men ‘nog een paar onbekende watermerken ontdekt’ - dan wel met variabelen, die dus eerst gegroepeerd moeten worden voordat ze als determineringsmiddel kunnen dienen. Daarop is het antwoord van de papierhistoricus af te wachten. De filoloog kan er niet genoeg van doordrongen zijn dat hij op grond van ‘eigen ervaring’ alleen maar heeft te zwijgen en dat hier met ‘gezond verstand’ niets is te beginnen, behalve dan: zwijgen en afwachten. De papiergeschiedenis heeft laten zien hoe een productie-eenheid altijd gekenmerkt wordt door ten minste twee watermerken, of om het met de formule te zeggen van de Amerikaanse bibliograaf en papierhistoricus | |
[pagina 130]
| |
Allan H. Stevenson: Watermarks Are TwinsGa naar voetnoot7. Dat komt doordat aan de kuip altijd twee papierscheppers samenwerken.Ga naar voetnoot8 Daardoor krijgt men onvermijdelijk twee watermerken, èn door het vormverschil èn door de plaatsing van de bevestigingsknopen in de zeefGa naar voetnoot9. Bovendien zal tijdens het productieproces een zeef gereinigd moeten worden en dat veroorzaakt alweer onvermijdelijk verandering en vaak degeneratie van de watermerkvorm, zodat elke zeef dan een of meer nieuwe ‘staten’ van het watermerk veroorzaakt. Wordt er nu ook nog gewerkt aan twee kuipen, dan is het uitgangspunt al vier watermerkenGa naar voetnoot10, zodat men zal begrijpen waarom alleen de deskundige de filoloog kan vertellen welke watermerken in verschillende staten kenmerkend zijn voor één en dezelfde productie-eenheid en dus gelijke determineringswaarde hebben. En dat geldt dan nog steeds uitsluitend voor het papier nadat het herleid is naar de molenGa naar voetnoot11. De filoloog ontmoet intussen het papier niet in het productiecentrum, maar na een heel proces van papierhandel, vervoer en verkoop, en dan nog na het gebruik. Voor hem geldt dus nu de vraag, wil het watermerk een determineringsmiddel zijn, of het papier na het gebruik kenmerkend blijft voor een bepaalde plaats in een bepaalde tijd. Het is weer de grote verdienste van Briquet dat hij in zijn levenswerk ook op deze vèr-strekkende vraag een antwoord heeft willen geven door een vèr-strekkend onderzoek. In methodologisch opzicht was zijn poging om over een groot deel van Europa de correlaat tussen watermerken en gedetermineerde bronnen na te gaan en te registreren, zeer zeker juist. Dat hij als baanbreker en ook als onvoldoende geschoold onderzoeker op het terrein van de geschiedwetenschap niet kon beantwoorden aan zijn eigen ideaal, tast de principiële waarde van zijn doelstelling niet aan. Dat doet ook niet de ironische uitlating van een deskundige in deze tijd, die zich richt tegen het onkritisch bewonderen en het onkritisch hanteren van ‘Briquet’ door filologisch geschoolde onderzoekers die de waarde van het door hen gebruikte apparaat eerst beter hadden moeten toetsen: ‘Die durchweg auf | |
[pagina 131]
| |
Zufallsfunden beruhende Anhäufung einiger Tausend Wasserzeichen vermag vielleicht bei Sammlern ex professo eudämonische Gefühle hervorzurufen’Ga naar voetnoot12. Dat roept de kwalijke lof voor het ‘ontdekken van onbekende watermerken’ in herinnering. De vakman die zich zoiets moest laten welgevallen, moet wel het onaangename gevoel gehad hebben, dat men zijn onmisbaar specialisme als een soort moeilijke hobby indeelde bij een kategorie van onderzoekingen die ook collecties van postzegels of suikerzakjes opleveren. Hoeveel onderzoek er nodig is voordat watermerken ook in dit opzicht een betrouwbaar determineringsmiddel zullen kunnen zijn, kan men lezen in de veelzijdige studie van Gerhard Piccard over Die Wasserzeichenforschung als historische Hilfswissenschaft (1956)Ga naar voetnoot13. De lezing juist van deze studie kan destemeer aanbevolen worden omdat de auteur, zelf papierhistoricus, in de eerder genoemde kleinere studie waarin zijn scherpe ironie klonk, ondanks al zijn kritiek op de resultaten van Briquet - dus op ‘Briquet’ - toch op grond van recente, zeer uitvoerige en in methodologisch opzicht zeer scherp gestelde onderzoekingen zich positief uitlaat over de mogelijkheid om watermerken tot determineringsmiddel te makenGa naar voetnoot14. Een conclusie als deze: ‘Die Zeitbestimmung durch das Wasserzeichen eines Papierbogens ist begrenzender und zuverlässiger als die Datierung aus der Handschrift’, zal de filoloog, nadat hij kennis genomen heeft van de onderzoekingen en de kritische overwegingen, zeker rustig doen wachten op een nieuwe ‘Briquet’. Daartoe is alleen nodig dat hij voldoende wetenschappelijke zin heeft om een onderzoek niet verder te willen doen strekken dan de middelen op een bepaalde tijd reiken. Weliswaar zal het nog lange tijd kunnen duren voordat een nieuw, controleerbaar en dus betrouwbaar apparaat ter beschikking staat, maar ook zij die in de wetenschap geloven haasten niet. Het watermerk is de meest opvallende eigenschap van papier; de determineringsmogelijkheid, hoe problematisch de facto thans ook weer, is de meest bekende eigenschap van het watermerk. Maar er is meer, en het is goed daarbij nog een ogenblik stil te staan nu de belofte van ‘Briquet’ | |
[pagina 132]
| |
nog vervuld moet worden. Stevenson heeft erop gewezen dat de mogelijkheden om watermerken te benutten, wisselen naar de gebruiksomstandighedenGa naar voetnoot15. De watermerken in een grote codex kunnen ons meer vertellen dan het éne watermerk in een archiefstuk, en in incunabelen kunnen ze weer andere mededelingen doen dan in codicesGa naar voetnoot16. De kans op informatie van hun zijde neemt toe naarmate de papierhoeveelheid groter is in de gebruikseenheid. De codicologie staat wat dit betreft tussen de archiefkunde en de inkunabelkunde in. Bij het onderzoek van de opbouw van een codex kan de wisseling van watermerken, wanneer die samenvalt met opeenvolging van katernen en juist ook wanneer dit samengaat met de wisseling van andere eigenschappen - de handen, de wijze van het noteren van signaturen bijvoorbeeld -, bijdragen tot het inzicht in de wordingsgeschiedenis. Van niet minder belang kan het watermerk, en dan de plaats van het watermerk in een blad, zijn voor het bepalen van het formaat van een boekGa naar voetnoot17, iets dat niet alleen de bibliograaf wil weten omdat zijn doelstelling een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de materiële eigenschappen is, maar ook de codicoloog. Juist in de laatste tijd is het inzicht toegenomen dat er in de Middeleeuwen vaker en bovendien veel vroeger op plano werd geschreven dan men tot nu toe over het algemeen aannam. Omdat het schrijven op plano specifieke gevolgen kan hebben voor de tekstpresentatie en daarom in ruimer verband voor de tekstgeschiedenis - een onderwerp waaraan een aparte kroniek gewijd zal worden -, is ieder middel om hier meer zekerheid te krijgen voor de filoloog welkome winst.
Amsterdam W.Gs Hellinga
Den Haag P.J.H. Vermeeren |
|