Spiegel der Letteren. Jaargang 6
(1962-1963)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermdJan Thieullier, lofdichter van J.B. HouwaertHet ‘Eer-dicht ter eeren den soetvloeyende sinrijcken Poeët, mijn Heere Iohan Baptist Hovvaert, met een verhael der Boecken by hem geschreven, die veel tot leeringhe ons sijn na ghebleven. Vereert door I T P’, dat aan het einde van Den generalen loop der werelt voorkomtGa naar voetnoot1, verdient onze aandacht onder meer wegens zijn raadselachtig auteurschapGa naar voetnoot2. Men kan de inhoud van het gedicht als volgt omschrijven: Op een lentedag is de schrijver in zijn ‘hofken’ wat gaan ‘speculeren’ daar hij van plan is Houwaerts lof te zingen. Ofschoon hij zich daartoe onbekwaam acht (een conventionele opmerking in lofdichten), waagt hij het toch zo goed als hij kan Alle u wercken Heere eens by een te schryven,
(Strofe 4, vers 2.) En ick siende meest al u Boecken//in,
In myn Comptoir daer sy al in oorden stonden,
Hebse d'een voor d'ander naer ontwonden,
Om by een te stellen ick de titulen socht. (Str. 5, vs. 3-6)
| |
[pagina 58]
| |
Hij begint een van de boeken te lezen. Bij het vallen van de avond gat hij naar bed. In zijn slaap krijgt de lofdichter dan een visioen: hij is op een feest en drinkgelag bij de goden. Venus doet haar beklag aan Jupiter dat zij vroeger door vele maagden geëerd werd, maar nu veel sympathie verliest. Jupiter wil haar van dit klaaglijk onderwerp afbrengen. Zij smeekt echter zijn wraak af over degene die de schuld is van deze afvalligheid. Want onder dicht met een subtyle perte,
Sticht hy de Maeghden my voorwaer//cleynicheyt.
Soo dat sy blyven constant in haer//reynicheyt.
(Str. 14, vs. 9-11.)Ga naar voetnoot3
Mars belooft Venus, haar te willen wreken zodra zij zegt wie de schuldige is. Venus antwoordt: ...die mijns Kints Boghe heeft ghebroken,
Dat is in Belgica eenen Houvvaert. (Str. 16, vs. 7-8.)
Als Mars Houwaerts naam hoort, wordt hij zelf woedend: | |
[pagina 59]
| |
Want hy my en den mynen aendoet veel smaet,
Met sijnder consten en seer wysen raet,
Kan hy Princen en Heeren persuaderen. (Str. 17, vs. 4-6.)
Ook Mars heeft namelijk zijn oorlogszuchtige plannen in Belgica niet kunnen uitvoeren en zijn twistgestook werd telkens door Houwaert verijdeld: Ick hadde in Belgica wel wonder//bedreven,
Hadde hijt niet beledt in voorleden tyden. (Str. 19, vs. 1-2.)
Zelfs Bacchus toont nu zijn misnoegdheid omdat Houwaert Sticht tot soberheyt en leert schouwen//den//wyne.
(Str. 20, vs. 10.)
Wie vroeger door Bacchus naar Venus verlangden, bekeren zich nu tot soberheid door Houwaerts boeken die ‘wijt en breet verbreyt’ zijn. Het komt tot een echt opstootje in de godenwereld, maar Jupiter neemt het woord en dan verstommen onmiddellijk de aanklachten, uit eerbied en vrees voor de oppergod. Deze geeft aan zijn bode Mercurius de opdracht Houwaert te ontbieden: Ghy kent hem aen den schoonen crans van laurier,
Die ghy hem droeght over een langhe spatieGa naar voetnoot4
(Str. 24, vs. 7-8.)
Nu zij begrijpen dat Jupiter een onpartijdig oordeel wil vellen, vluchten de aanklagers. De lofdichter ontwaakt dan uit zijn droom, die hij daarna zonder uitstel heeft beschreven. Van de 28ste strofe af worden de verschillende werken van Houwaert besproken. De auteur gaat hun rij langs en het lijkt wel dat het hem vooral erom te doen is, de verbluffende veelheid en verscheidenheid van deze dichtwerken, alsmede de verbijsterende vruchtbaarheid van Houwaert aan te tonen. Al heeft dit deel van het lofdicht beslist enige documentaire waarde voor de kennis van het werk van de Brusselse rederijker, toch kan men er niet veel preciese gegevens uit puttenGa naar voetnoot5. Wie is nu de schrijver van dit lofdicht ‘vereert door I T P’? Wij menen deze anonimiteit enigszins te kunnen belichten. In handschrift 15662 van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, bekend als het ‘handschrift Willem De Gortter’ omdat het de litteraire nalatenschap van deze Mechelaar bevat, staat het volgend gedicht met opdrachtsacrostichon op fol. 44 vo: | |
[pagina 60]
| |
Aenden eersamen voorsinighen ende constrijcken Sr ian thieulier I onstighen vriendt eersaem/al heb-ick noyt ghedroncken
A Is v lieden voor-waer/wt pegasis fonteyn
N ochtans van goeder hert/zoo wort v dit gheschoncken
T er liefden v schoon dicht/en dat vol deuchden reijn
H ouwaerts gheschreuen werck/maeckt t'hebben groot en cleyn
I n onsen handen hier/om ons sijn const te toonen
E en ieder zynen lof/weer brenghen in 't ghemeijn
V an dat hij heeft verdiendt/wilt sijnen aerbeyt loonen
L aet ons hem t'samen dan/metten laurier-crans croonen
I ck hebt in v ghedacht/noch eens ghestelt/hebt moet
E er/en lof zydij weirt/wildy geen moeijt verschoonen
R est wensch-ick v gheluck/en deucht/naer t'suer/compt zoet.
Willem de Gortter die, blijkens heel zijn werk, een groot bewonderaar van J.B. Houwaert wasGa naar voetnoot6, dankt hier de Mechelse rederijker Jan ThieullierGa naar voetnoot7 om een ‘schoon dicht’ waarin deze ‘Houwaerts gheschreuen werck’ bekend maakt ‘om ons sijn const te toonen’ en ‘een ieder zynen lof weer (te) brenghen in t'ghemeijn’. Het bedoelde lofdicht van Thieullier over Houwaert moet meer dan een gewoon gedicht van enkele regels geweest zijn, anders zou De Gortter er wel niet zo speciaal en nadrukkelijk over spreken. Naar alle waarschijnlijkheid was het wel een opvallende prestatie. Welnu, het eerdicht van I T P behoort inderdaad niet tot het destijds alledaagse soort. Het is namelijk een werk van 418 verzen dat, zoals uit het resumé blijkt, zelfs episch-dramatisch werd ingekleed. Zoals De Gortter het trouwens voorstelde, behandelt het gedicht daarbij inderdaad ‘Houwaerts gheschreuen werck’. Het lijkt ons daarom niet onmogelijk dat dit lofdicht het door De | |
[pagina 61]
| |
Gortter bedoelde is. Dan zou het dus door Jan Thieullier geschreven zijn. De eerste twee initialen van I T P zouden inderdaad de afkorting kunnen betekenen van Ian Thieullier. Deze dichter heeft trouwens meer dan eens een gedicht ondertekend met zijn initialen. In het voorwerk van Richard Verstegens Neder-Duytsche Epigrammen (1617) kondigt hij zijn lofdicht eveneens slechts aan met I.T. Ter eeren des AutheursGa naar voetnoot8. In de Schadt-kiste der Philosophen ende Poeten (1621) staat op bladzijde 4 een gedicht Tot lof der Philosophen met de auteursvermelding I.T. Troost v in Godt. Peoene. Als wij nu Thieulliers kenspreuk even uit dit verband wegdenken, dan zouden wij ‘Ian Thieullier Peoene’ in verkorting kunnen lezen als I T PGa naar voetnoot9. Toch levert de verklaring P = Peoene hier niet geringe moeilijkheden op. In dit geval zou immers moeten blijken dat Jan Thieullier in 1612 lid was van de Mechelse Peoenen. Dat kunnen wij echter niet bewijzen. G.J. Van Melckebeke zegt dat de Peoene zich in dat jaar ‘op nieuw allengskens ontwikkelde’Ga naar voetnoot10. Namen van kamerleden uit dat jaar zijn ons ook onbekend vermits de Mechelse kamer pas in 1617 officieel heringericht werd en er ook maar sedertdien schriftelijke bescheiden werden opgesteld en bewaardGa naar voetnoot11. Daarbij schijnt het vast te staan dat Thieullier pas einde september 1617 de Violieren te Antwerpen verliet. Hij wordt ook slechts in dat jaar als deken van de Peoene vermeldGa naar voetnoot12. Of deze P eventueel mag aangezien worden als de afkorting van Poëet, is intussen bezwaarlijk wast te stellen. Toch lijkt ons deze mogelijkheid niet helemaal uitgesloten. Wij menen bovendien aanduidingen te bezitten die erop wijzen dat | |
[pagina 62]
| |
Willem De Gortter de voormelde uitgave van Den generalen loop en dus ook het lofdicht van I T P gekend heeft. Hierdoor wordt de kans groter dat hij precies dit uitgebreid lofdicht op het oog had toen hij zich verheugde over Thieulliers geschrift ter ere van Houwaert. Uit het voorbericht ‘Aen alle Liefhebbers der weet-riicke-Redenconst’ van Den generalen loopGa naar voetnoot13 halen wij drie citaten en stellen die naast uitspraken over Houwaert die De Gortter doet in een lofdicht dat eveneens voorkomt in zijn handschrift. Volgens het voorbericht was Houwaert een ‘Brabantschen Vlissem’ (Gen. loop, fol. iij ro) en ook in het lofdicht van De Gortter wordt onze Brabantse rederijker ‘bij vlissem gheleken’ (fol. 69 ro). Over de dapperheid van Houwaert lezen wij in Den generalen loop dat hij ‘int verstaelt bruyn’ (fol. ij vo) de hoogmoed van de Spanjaarden hielp dempen, terwijl Willem De Gortter in hetzelfde verband Houwaert laat optreden als krijgsman ‘in 't bruijn verstaeldt harnasch’ (fol. 69 ro). Houwaert leefde volgens het voorbericht ‘in sulcke ysere eeuwe’ (fol. iij ro). Willem De Gortter stelt eveneens het optreden van de Brusselse dichter ‘in sulcken ijser eeuwe’ tot voorbeeld (fol. 69 ro). Zulke woordelijke overeenkomsten kunnen niet toevallig zijn. Het staat in ieder geval vast, dat Jan Thieullier in een blijkbaar uitvoerig gedicht getuigenis heeft afgelegd van zijn oprechte bewondering voor de destijds beroemde Jan Baptist Houwaert.
Dr. F. Van Vinckenroye |
|