In margine marginis: Nabugodonosor 1606
De ‘Sluijt-reden’ bij Guilliam Caudrons Nabugodonosor, door W.J. M.A. Asselbergs in Spiegel der Letteren V, 4, blz. 310, weergegeven als een sonnet, vertoont nóg een onregelmatigheid, namelijk de combinatie van Waerom met de gebiedende-wijsvorm Nemet in regel 13. De slordigheid en het onbegrip van de copiist van het overgeleverde handschrift verontschuldigen ons wel, als we Waerom veranderen in Daerom. Dus doende krijgen we - om even de beginregels apart te bekijken -: Constrijcke, Van, Op, Den, Wien, Opt, En, Die, Is, En, Want, En, Daerom, Nemet. Het resultaat van de verontschuldigde vrijmoedigheid is, dat de sluitrede haar verhulde geheim prijsgeeft, en een chronicon blijkt te zijn, dat het jaartal 1606 aanwijst. Samen met wat Asselbergs schrijft (ibid., blz. 309) lijkt dit me de tijd van ontstaan van Nabugodonosor genoegzaam vast te leggen. Bovendien versterkt het chronicon het ‘missing link’-achtige van het stuk: een sonnet met klassieke beeldspraak, ja, maar zónder bijhorend rijmschema en mét een vanouds bekende ‘retoricale’ tijdsaanduiding.
Tilburg
M.C.A. van der Heyden