Spiegel der Letteren. Jaargang 5
(1961)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
In margineBewerkingen van Tertullianus en andere vaders in Revius' gedichtenDe belangrijke, maar secondaire rol, die de Vaders toekomt in het vaststellen van de zuivere leer, heeft Revius aldus aangegeven:Ga naar voetnoot1 Begintmen inde leer een mengeling' te maken,
Soeckt wat voor uwen tijt de Vaders daar van spraken,
En dunckt u dattet daer oock niet is alst behoort,
Soo hout u aende bron van Gods beschreven woort.
Men heeft zich in de zestiende eeuw niet enkel op de werken der heidense oudheid geworpen, maar ook op het oudchristelijke patrimonium. De werken der vaders waren als een krans van schansen rond de citadel van Gods Woord. Van de latijnse vaders heeft misschien Augustinus de diepste invloed uitgeoefend; een zeer belangrijke rol speelde ook, als oudste, Tertullianus, ‘le Prince des Theologiens Latins’Ga naar voetnoot2, die sommige Calvinisten bijzonder aansprak, waarschijnlijk ook om zijn onverzettelijke steilheid en zijn Macchabaeïsch toornen. Hij was de lievelingsschrijver van Beza's opvolger te Genève, GoulartGa naar voetnoot3. Onrooms en rooms trachtten de vurige Afrikaan zoveel mogelijk uit te buiten. De theologische controversen drongen ook door in de poëzie. In Nederland kan men de katholieke en de calvinistische positie zien in de werken van Stalpart en van Revius. Stalpart brengt Tertullianus nu eens in het vuur tegen de ketters als een vertegenwoordiger van de juiste leer, dan weer verwerpt hij hem om zijn Montanistische afdwalingenGa naar voetnoot4. Hier op gaf Tertulliaen
Antwoord in zijn tijden (i.m. Tertull. lib, de Poenitentia) Zulks dat Tertullianus wel
Met groot gelijk heeft mogen schrijven:
Als dat het is een zeker teken/
Daer aen men Ketters kennen mag/
Op huyden Klerken/ morgen Leken
Te werden weer van dag te dag. (i.m. Tertull. lib. de praescript.)
| |
[pagina 144]
| |
Tertulliaen! 'tis tegens alle tucht/
Dat ghy besmaelt de leer van Christus Tempel/
Die in 't vervolgh ons selfs oock heeft de vlucht
Gewesen aen met woord' en met exempel.
Dus wert een mensch van eygen wijsheyt dwaes
Gelijck aen u wel claerlijck is te mercken -
De Calvinistische positie in zake de kerkvaders kan men lezen in het boven aangehaalde citaat uit Revius. Dat Revius de vaders, en Tertullianus wel in het bijzonder, met vrucht gelezen heeft, blijkt niet enkel uit verwijzingen naar hen in zijn kerkhistorisch compendium Historia Pontificum Romanorum, dat in 1632 van de pers kwam, maar ook uit menige bewerking van plaatsen uit hun werken in zijn Nederlandse gedichtenGa naar voetnoot5. Hij heeft ze bewerkt met die vrijheid, waarom de bruikbaarheid voor eigen tijd en kerk vroeg. Sommige van deze plaatsen waren opmerkelijk aktueel. In de Apologeticus, c. 12, apostrofeert Tertullianus met tartende hoon de beeldendienende vervolgers van de Christenen (Quantum igitur de diis vestris &c). Revius, in de polemiek ‘soo bitter als roet/soo scherp als een vlijm/of scheermes’ volgens UytenbogaertGa naar voetnoot6, heeft deze plaats in afgodendienaers bewerkt met al de felheid, waarmee de Calvinisten de beeldenverering verwierpen, getroost hierom vervolgd te wordenGa naar voetnoot7. Wy worden vast-gemaeckt aen cruycen ende staken;
Hoe condy oock een sanct van leem of aerde maken,
Ghy moet hem aen een cruys eerst plaesteren by een
En hangen inde mick zijn nieu-geboren lee'n?
Ghy scheuret ons de huyt vaeck met gegloeyde staven,
| |
[pagina 145]
| |
Soo scheurdy uwen God met beytels en met schaven
Dat hem de heele romp wel drymael is gevilt
Eer ghy hem voor u Heer te rechte kennen wilt.
Crucibus et stipitibus imponitis Christianos; quod simulachrum non prius argilla deformat cruci et stipiti superstructa? In patibulo primum corpus dei vestri dedicatur. Ungulis deraditis latera Christianorum; at in deos vestros per omnia membra validius incumbunt asciae, et runcinae, et scobinae. Een Christen mag geen afgoden dienen; hij mag ze ook niet maken. In afgoden-makers bewerkt Revius Tertullianus' antwoord, in De Idololatria c. 6 en 7, op de tegenwerping Facio (ait quidam), sed non coloGa naar voetnoot8. ghy comt in Godes kerck
Nadat ghy hebt geslaeft in s'duyvels guychel-werck;
Ghy roepet: Vader mijn, en heft tot hem u handen
De handen, moeders van d'afgoden zijn vyanden.
Die derfdy steken uyt tot Christi vleys en bloet.
- ingemens Christianum ab idolis in Ecclesiam venire, de adversaria officina in Domum Dei venire, attollere ad Deum patrem manus matres idolorum, his manibus adorare quae foris adversus Deum adorantur, eas manus admovere corpori Domini, quae daemoniis corpora conferunt. buyck-dienaers is een bewerking van de felle uitval van Tertullianus, De leiuniis c. 16 en 17, Deus enim tibi venter est &cGa naar voetnoot9. T'gelove [is] inden croech, de hope inde kan,
De liefde leydt en siedt of bradet inde pan -
Die recht doet bij den dronck, dat is by u een sanct,
Die t'meeste eten can dat is u predicant.
Apud te agape in cacabis fervet, fides in culinis calet, spes in ferculis jacet. - Quis sanctior inter vos, nisi convivandi frequentior, nisi obsonandi pollucibilior, nisi calicibus instructior? gevanckenis is een verkorte bewerking van Tertullianus' Ad Martyras. De zinsnede domina mater Ecclesia de uberibus suis komt bij de Calvinistische bewerker te vervallenGa naar voetnoot10. O die om Christi wil in hechtenis getogen
Moet liggen in gewelt van ketenen gebogen,
Gelijck u wordt gedeelt van uwer vrienden hant
Het geen u nodich is tot lijves onderstant,
Ontfangt oock wat van my waer door ghy moget voelen
U sielen inde smert een weynichsken vercoelen.
| |
[pagina 146]
| |
Inter carnis alimenta, benedicti martyres designati, quae vobis et domina mater Ecclesia de uberibus suis, et singuli fratres de opibus suis propriis in carcerem subministrant, capite aliquid et a nobis, quod faciat ad spiritum quoque educandum. Naast grotere gedichten zijn er kleinere, die op Tertullianus terugaan. dry personen is ontleend aan Adversus Praxean c. 8, middelaer aan c. 14 van hetzelfde werk; duyvels inde swijnen gaat terug op De Fuga in Persecutione c. 2Ga naar voetnoot11. Ook heeft Revius een plaats uit Tertullianus in een bruiloftsdicht benut. Het woord van lering tot de bruid, hoe zij zich moet sieren, in het gedicht opt houwelijck vande e.e. cornelisz. van wou. ende henrica verwers, is een bewerking van de peroratie van Tertullianus' De Cultu FeminarumGa naar voetnoot12. Vertoont u aengesicht met deuchde geblancket;
De deuchd' is t'hoochste wit, dat staet te wonder net.
Van schaemt' en eerbaerheyt laet blosen uwe kaken,
Dat sal u liefgetal aen uwen Bruygom maken.
Het vrouwelijcke hooft buycht onder zijn voogdy
Soo heeftet haest genoech van tooy-en-ployery.
Schickt u aendachtelijck des Heeren wet te horen,
Geen edeler behanck en weet ick voor u oren.
Sijn jock aen uwen hals geeft vrij een meerder lof
Als een verweende craech vant sinnelijckste stof. -
Maer ghy sult Christum self gewinnen tot een vryer;
En uwen Bruydegom sal wesen deste blyer.
- sumentes de simplicitate candorem, de pudicitia ruborem - caput maritis subjicite, et satis ornatae eritis - inserentes in aures sermonem Dei, annectentes cervicibus jugum Christi - Taliter pigmentatae Deum habebitis amatorem. Tertullianus is niet de enige vader, aan wie Revius stof voor gedichten ontleend heeft. ‘Hoort een beduydenis’, zegt hij in gedeons vlies, Hoort een beduydenis: Het vlies dat zijn de ioden
Die God bedoude met zijn heylige geboden, &c.
De duiding, die Revius hier naar voren brengt, wordt door Origenes vermeld als gegeven door een zijner voorgangersGa naar voetnoot13. Ook de duiding van vyf coningen op ‘vyf tomelose sinnen’ komt bij Origenes voor, evenals die van Moses' huwelijk met de Moorse, in moses ende miriam, op Christus' huwelijk met zijn bruid ‘wt de heydens’Ga naar voetnoot14. Het gedicht reyne ende onreyne dieren, waarin betoogd wordt, dat wat God in de wet | |
[pagina 147]
| |
van het vee wat duysterlijcken seyt
Moet wesen op den mensch vernuftich uytgeleyt
is een bewerking van Novatianus' De Cibis Iudaicis, c. 2 en 3. Op hoofdstuk 2 van hetzelfde werkje gaat ackerbouw terugGa naar voetnoot15. Het gedicht kerckentucht dat begint ‘Waer yemant van u bloet-verwanten overleden’, is een bewerking van Cyprianus' bewogen appel, De Lapsis c. 30-33, om rouwmoedig de kerkelijke boete te doen (Si quem de tuis charum mortalitatis exitu perdidisses &c).Ga naar voetnoot16 Volgt, lieve, volget raet; en voegt met onse tranen
De uwe, nemet aen ons smeken en vermanen,
Ons wenschen is, tot God te brengen uwe boet -
Quaeso vos, fratres, acquiescite salubribus remediis, consiliis obedite melioribus; cum lacrymis nostris vestras lacrymas jungite, cum nostro gemitu vestros gemitus copulate. Rogamus vos, ut pro vobis Deum rogare possimus. Dit zijn enkele voorbeelden van bewerkingen van oudchristelijk erfgoed in Revius' gedichten. Er is veel meer te vinden.Ga naar voetnoot17 Een uitvoerig onderzoek, in het kader van de benutting der vaders in de zestiende en zeventiende eeuw, zal boeiend en lonend zijn. Ik beperk mij in het volgende tot twee gevallen van patristische invloed in Revius' gedichten, die litterair-historisch van belang zijn, rakende de verhouding tot de litteratuur der heidense oudheid. Bepaald pikant is het volgende. In de reeks gedichten over het zevende gebod ontmoeten wij plotseling tussen de bijbelstoffen twee epigrammen op Lucretia en Dido. Hoe deze heidense enclave te verklaren? Door er een plaats naast te leggen uit De Monogamia c. 17 van die moker der heidenen, Tertullianus. Tot beschaming der Christinnen, die hertrouwen met een beroep op Paulus' woord, dat het beter is te trouwen dan te branden, haalt Tertullianus, in dit Montanistisch geschrift dat hertrouwen verbiedt, onder andere heidense exempla pudicitiae Lucretia en Dido aan, waarbij hij voor dido een niet-Vergiliaanse overlevering volgt, om wat hij misbruik acht van Paulus' woord te feller te kunnen striemen. Revius neemt van Tertullianus de minder gangbare overlevering en de pointe over om zich terstond te keren tegen diens ketters standpunt.Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 148]
| |
Dido vermaert, nu besich met het bouwen
Carthaginis in vremder Heeren lant,
Na haers mans doot niet willende her-houwen
Heeft in een vier sich levendig verbrant.
O vast gemoet, doch onbesonnen! want
Wanneer de doot ontknopet heeft de banden
Vant houwelijck, so isset naderhant
Veel saliger te trouwen als te branden.
Exsurget regina Carthaginis, et decernet in Christianas, quae profuga, et in alieno solo, et tantae civitatis cum maxime formatrix, cum regis nuptias optasse debuisset, ne tamen secundas eas experiretur, maluit e contrario uri quam nubere. Gaat in het voorafgaande het heidens intermezzo terug op een oudchristelijk ijveraar, op oudchristelijk erfgoed gaat ook terug het programmatisch gedicht heydensch houwelijck, een sleutelgedicht, waarin Revius met een beroep op een gebod in Deuteronomium aangeeft, hoe men zich tot de heidense poëzie der oudheid heeft te verhouden.Ga naar voetnoot19 Soo wie een schone vrou van grieck of ander heyden
Vinck inden oorloch, en daer van niet wilde scheyden
Haer nagels corten most, afsnyden al haer haer,
Veranderen haer cleet, en trouwense daer naer:
O dichters, wildy u vermaken inde minne
Vande Romeynsche of de griecsche Piërinne
Snoeyt af al watse heeft van weytsche dertelheyt,
Van domme afgody, en spitse schamperheyt,
Omhelsetse daer na, sy sal u kinders geven
Die u gedachtenis in eeuwicheyt doen leven.
Origenes had het gebod uit Deuteronomium reeds geduid op de heidense wijsheid.Ga naar voetnoot20 Hieronymus heeft er enkele malen van gebruik gemaakt op zijn flamboyante wijze. Toen hij in Rome ijverde tegen wat men het renaissancisme van zijn dagen kan noemen (daemonum cibus est carmina poetarum, saecularis sapientia, rhetoricorum pompa verborum), beriep hij zich op het gebod omtrent de schone krijgsgevangene. Later, in Bethlehem, als Magnus, orator van Rome, hem de vraag voorlegt, waarom hij, Hieronymus, de christen, aan de pagane litteratuur soms een plaats geeft in zijn geschriften, wijst hij hem op Paulus' citaten uit de heidense litteratuur en vervolgt:Ga naar voetnoot21 legerat in Deuteromonio domini voce praeceptum, mulieris captivae radendum caput, supercilia, omnes pilos et ungues corporis amputandos et sic eam habendam in coniugio. quid mirum, si et ego sapientiam saecularem propter eloquii venustatem et mem- | |
[pagina 149]
| |
brorum pulchritudinem de ancilla atque captiva Israhelitin facere cupio, si, quidquid in ca mortuum est idolatriae, voluptatis, erroris, libidinum, vel praecido vel rado et mixtus purissimo corpori vernaculos ex ca genero domino sabaoth? labor meus in familiam Christi proficit, stuprum in alienam auget numerum conservorum. Heeft Hieronymus de uitleg van het gebod in Deuteronomium op de sapientia saecularis overgenomen van Origenes, Revius' toepassing ervan op de heidense dichtkunst lijkt wel op Hieronymus terug te gaan. Bij alle overeenkomst tussen Hieronymus en Revius is er in beider waardebepaling van de heidense letteren een opmerkelijk verschil, dat analoog is aan het verschil in beider waardebepaling van het huwelijk. Voor Hieronymus is het huwelijk niet een absoluut goed. Voor wie de kracht mist om zich onverdeeld, als maagd of in onthouding, aan de dienst van God te wijden, is het beter te trouwen dan te branden. Trouwen is beter dan fornicatie. Geslachtelijke omgang is eigenlijk alleen geoorloofd, indien direkt op de voortplanting, dat is winnen van maagden voor God, gericht. Tegenover deze feitelijke onderwaardering van het huwelijk door Hieronymus staat een positieve waardering van het huwelijk bij Revius. Eenzelfde verschil bestaat er tussen beiden in de waardering van de heidense letteren, de schone krijgsgevangene. Hieronymus vindt, dat men haar eigenlijk niet tot vrouw moet willen hebben: cavendum igitur, schrijft hij te Rome, waar hij tegen de renaissancisten ageert, ne captivam habere velimus uxorem. Het ideaal is de bezinning op Gods Woord met uitsluiting van alle andere geschriften. Ook als hij vanuit Bethlehem schrijft, is zijn opvatting in de grond niet veranderd. De wet spreekt over een coniugium met de heidense schone. Wat houdt dit in? Zij is een slavin krachtens oorlogsrecht; zij heeft geen rechten. Zij heeft misschien waarde als voortbrengster van medeslaven, zij heeft daarom geen waardigheid. Men paart met haar ter wille van de resultaten. Hieronymus gebruikt voor dit coniugium, dit paren, de schampere omschrijving stuprum in alienam. Uit ijver voor Gods Woord wil hij aan de heidense litteratuur niets geven, dat naar positieve waardering zweemt. Revius, die men kwalijk kan betichten van gebrek aan ijver voor Gods Woord, heeft wel waardering voor de heidense litteratuur. Mits men haar ontheidenst, mag men de schone huwen, in gehoorzaamheid aan Gods Wet. Aan dit Wetgetrouw renaissancisme van Revius dankt Nederland enige van zijn indrukwekkendste gedichten.
Nijmegen J.C. Arens |
|