Spiegel der Letteren. Jaargang 4
(1960)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermdVoorlopers van de Dordtse bundel met schriftuurlijke refreinenDe belangrijkste verzameling ‘schriftuurlijke refreinen’ is, zoals bijna algemeen wordt aangenomen, bewaard gebleven in een boekje dat in 1592 voor Jasper Troyen te Dordrecht werd gedrukt onder de titel:
Veel schoone ‖ Christelijcke ende Schriftuerlijcke ‖ Refereynen / ghemaeckt wten ouden ende ‖ nieuwen Testamente / die noytin druck en zijn ‖ wtghegaen: Met noch een Ghenealogie ‖ ofte afcoemst des woesten ende ‖ grouwelijcken Antechrist / eerst ‖ ende voor aen gstelt. ‖ Noch is hier by gheuoecht / een boecxken ‖ genaemt een spil van sinnen / opt derde / ‖ vierde ende vijfste Capittel van ‖ Twerck der Apostelen. ‖ Noch een boecxken genaemt / Den boom ‖ der schriftueren / van ses personagien / gespeelt ‖ tot Middelburch / in Zeelant / den eer- ‖ sten Augusto / int Iaer XXIX ‖ Vignet ‖ Tot Dordrecht / voor Jasper Troyen Boec ‖ vercoper inden Griffoen by de Wijnbrug ‖ Anno 1592. ‖
De in deze titel genoemde spelen werden resp. reeds in 1903 en 1870 heruitgegeven en besprokenGa naar voetnoot1. Aan de refreinen zelf werd voor het eerst in 1928 aandacht besteed door Prof. Dr. C.G.N. de Vooys, die er ook een aantal specimens opnieuw van publiceerdeGa naar voetnoot2. Hij sprak daarbij over het door hem geraadpleegde exemplaar als van een unicum, terwijl hij ook geen oudere editie dan die van Jasper Troyen scheen te kennen. Wel vermoedde hij dat er oudere uitgaven konden bestaan hebben, maar hemzelf waren zij niet onder ogen gekomen. Andere literatuurhistorici, zoals Prof. Dr. W.A.P. Smit en Prof. Dr. G.A. Van Es, die de schriftuurlijke refreinen in hun overzichten van Pro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
testantse lyriek betrokkenGa naar voetnoot3, verwezen eveneens uitsluitend naar de uitgave die Prof. De Vooys had bekend gemaakt. Het is voor de literatuurstudie niet zo belangrijk dat wij van de zgn. Dordtse bundel nog een tweede exemplaar hebben aangetroffenGa naar voetnoot4 - De Vooys' exemplaar was dus geen unicum - van groter betekenis lijkt ons het vinden van een tenminste tien jaar oudere editie, die, naar wij intussen constateerden, ook aan Dr. A. Van Elslander niet onbekend is geweestGa naar voetnoot5. Op de titelbladzijde van deze uitgave lezen wij:
Veel schoo-‖ne Christelijcke ende ‖ Schriftuerlicke Referey-‖nen ghemaeckt wten ouden ende ‖ nieuwen Testamente / die noyt ‖ in druck en zijn wtghegaen: ‖ Met noch een Genealogie ofte ‖ afcoemst des woesten en-‖de grouwelijcken An-‖techrist / eerst ende ‖ voor aen ge-stelt. / Vignet ‖ Tot Delff. ‖ By Aelbert Hendricxsz. ‖ woonende aent Merct-velt.
Het is een boekje in 8o van 84 bladen. Het bevat met de ‘genealogie’ uitsluitend refreinen. De verschijningsdatum kan bij benadering worden afgeleid uit de plaats, waar Aelbert Hendricxsz zijn beroep uitoefende op het ogenblik dat hij het boek in het licht gaf. Reeds een vroegere lezer (en bezitter?) van het enige in de Kon. Bibloitheek te Den Haag bewaarde exemplaar noteerde op een ingeplakt briefje: ‘Daar volgens Ledeboer Alb. Hendriks in 1580 of 1581 aent Mercvelt werkzaam was, moet dit werkje in 1580 of 1581 gedrukt zijn’Ga naar voetnoot6. Wat ons bij het lezen van Hendricxsz' uitgave vooral interesseerde was het vinden van een antwoord op de vraag die Prof. De Vooys zich reeds in verband met de jongere editie gesteld had. Sprekende over de Dordtse bundel zegde hij: ‘...aan de bundel is een register toegevoegd dat in de nummering niet helemaal overeenkomt. In het register staat als nr. 33 een referein dat niet in de tekst voorkomt; Nr. 34 van het register beantwoordt aan Nr. 33 van de teksten, enz. De 65 nummers van het register beantwoorden dus aan 64 refereinen in de tekst, maar om het getal vol te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken is er een ander, 65ste referein aan toegevoegd. Zou dat veroorzaakt zijn, doordat het register uit een gedrukt voorbeeld overgenomen werd, terwijl bij het zetten Nr. 33 bij vergissing overgeslagen is?’Ga naar voetnoot7 De Delftse druk kan echter het door Prof. De Vooys bedoelde ‘gedrukte voorbeeld’ niet geweest zijn. Wij vinden er precies dezelfde onregelmatigheid als in het boekje van Jasper Troyen. Beide uitgaven hebben identiek dezelfde refreinen en ook hetzelfde register. Het verschil tussen de teksten van beide edities ligt alleen, wat de refreinen betreft, in een aantal onbeduidende spellingvarianten. Het boekje van Aelbert Hendricxsz is evenwel niet de oudste uitgave die we van de schriftuurlijke refreinen kennen. Door een gelukkig toevalGa naar voetnoot8 kwamen wij op het spoor van een andere gedrukte verzameling van de door ons gezochte gedichten, die niet minder dan 22 jaar ouder dan de Delftse druk bleek te zijn. Over inhoud en datum van dit boekje worden wij op de titelbladzijde als volgt ingelicht:
Veel schoone ‖ Gheestelijcke ende Schriftuerlijcke ‖ Refereynen / ghemaeckt wten ouden ‖ ende nyeuwen Testamente / die noyt ‖ in druck en zijn wtghegaen / met ‖ noch een genealogie / ofte af-‖coempst des Woesten ende grouwelijcken Ante-‖christ / yerst ende voor ‖ aen ghestelt ‖ Vignet ‖ Ghedruckt Int Iaer ons Heeren. ‖ M.D.LVIII.
Het exemplaar dat wij van dit werkje kennen bevat nu nog 82 bladen. Eén vel (C) ontbreekt. Het bezit een ex-libris met de naam van P.A. Pijnappel. Op het eerste witte schutblad staat genoteerd: rarissimus libellus Liederboek der Wederdoopers. Over drukker en plaats van verschijnen vernemen wij ditmaal niets. De belangrijkste wetenswaardigheid wordt ons echter niet onthouden: de datum van vervaardiging, 1558. Ook deze bundel bevat, zoals de Delftse uitgave, geen spelen. Hij bezit daarentegen, zoals de Dordtse en de Delftse editie, eveneens 65 refreinen, waarvan er nochtans slechts 53 met die van de jongere uitgaven overeenstemmen. Wij trachten thans duidelijk te maken hoe de inhoud van het oudste werkje, dat wij van nu af, naar de plaats waar het zich bevindt A zullen noemen, zich verhoudt tot de inhoud van de Dordtse en de Delftse edities, die wij met D zullen aanduiden. Wij doen dit als volgt: Voor de refreinen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koninklijke Bibliotheek 's-Gravenhage. Facsimile titelbladzijde Delftse uitgave (1580 of 1581).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Universiteitsbibliotheek Amsterdam. Facsimile titelbladzijde uitgave 1558.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die in beide bundels (A en D) voorkomen geven wij alleen de nummers die deze gedichten in de twee te vergelijken verzamelingen dragen. Voor D zullen wij van het 33ste refrein af een dubbele nummering moeten gebruiken: eerst het nummer dat het besproken gedicht in de bundel zelf draagt en daarna datgene, dat het register hiervoor opgeeft. Voor de gedichten die slechts in één verzameling te vinden zijn geven wij buiten de nummers ook het Incipit en de stokregelGa naar voetnoot9.
Inc.: Ghy Christen natien die nae Godts beelt zijt gheprent /
St.: Wye volstandich blijft totten eynde sal salich wesen.
Inc.: Doen haer de menscen met subtilen listen risten
St.: Om tschandelijc ghewin men nv Gods woort smoort.
Inc.: O dierbaer siele na Gods beelde gescapen.
St.: De zijne en sal God inder noot niet laten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inc.: Die wijsheyt is gecomen wten monde soet
St.: Want wijsheyt werct duecht / ende duecht wint deeuwich leuen.
Inc.: Hoe moet den man volder triumpheringhe
St.: Een redelijck wijf is haers mans croone.
Inc.: Gaet alle tot Christum menscen die beladen
St.: Die doort ghelooue in Christus reene zijn.
Inc: O verstroeyt cleyn volc en verscrict u niet.
St.: Om dat Godts woorden moeten waerachtich blijuen.
Inc.: O wtvercoren bruyt die laecht int verstranghen
St.: Christus Jezus ons vanden vader ghesonden.
Inc.: Ontwaect Broeders die daer ligt ghebonden
St.: Wandelt int licht wanneer ghyt siet schijnen.
Inc.: Lof bouen lof moet v aencleuen soet
St.: Tsweerelts samblant / is al drijfsant / niet sonder Godt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inc.: O verstroyt cleyn volck en verscrict v niet
St.: Om dat Gods woort moet waerachtich blijuen.
D bezit dan nog 12 refreinen, waarvan er 11 in het register worden genoemd, die A niet heeft. Wij hoeven hier hun incipit of stok niet op te geven, daar deze te vinden zijn in het overzicht dat Prof. De Vooys van de Dordtse bundel gegeven heeft. Weer interesseert ons nu de vraag of A soms het door Prof. De Vooys bedoelde ‘gedrukte voorbeeld’ voor D kan geweest zijn en of wij aan de hand van A de onregelmatigheid in D kunnen verklaren. Een zeker antwoord kan allerminst gegeven worden; wij kunnen alleen het volgende onderstellen. De samensteller van D - en wij denken hier in de eerste plaats aan de Delftse editie, die zelf als voorbeeld voor de Dordtse moet gediend hebben - heeft ongetwijfeld een exemplaar van A op zijn werktafel gehad, toen hij een nieuwe bundel schriftuurlijke refreinen voor de druk gereed maakte. Dit blijkt niet alleen uit de overeenkomst in zake inhoud van de twee verzamelingen maar eveneens en vooral uit het feit dat de volgorde der gedichten in A en D overeenstemmen. Een elftal gedichten zullen hem voor heruitgave minder geschikt geleken hebben, die hij dan door andere heeft vervangen. Wat nu als register in D dienst doet kan de oorspronkelijke lijst van te publiceren refreinen geweest zijn. Refrein XLIII uit A wilde hij aanvankelijk wel opnemen, dat in zijn lijst dan ook het nummer 33 kreeg. Achteraf liet hij het, om een ons onbekende reden toch vallen, maar vergat het in zijn lijst te schrappen. Dit bracht mede dat zijn bundel nu maar 64 refreinen telde en om ook het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aantal gedichten van D met dat van A in overeenstemming te brengen heeft hij er een nieuwe tekst bijgevoegd: refr. 65 uit D. Daar hij zijn register niet onmiddellijk met de werkelijke inhoud van de bundel in overeenstemming bracht, vergat hij dit ook later te doen, daar hier toch 65 refreinen in vermeld werden. Dit is inderdaad niet meer dan een hypothese. Intussen zouden wij ons bij het vinden der editie van 1558 vooral hierom kunnen verheugen dat zij ons niet alleen 12 gedichten brengt, die ons niet uit D bekend waren, maar ook dat er zich onder deze 12 het refrein bevindt, waarnaar het register van D ons nieuwsgierig had gemaakt. Toch was het vinden van A hiertoe niet nodig. Het bewuste gedicht treffen wij ook aan in een boekje dat in de Kon. Bibliotheek te Den Haag berust en een verzameling van drie liederen en refreinen bevat. Het draagt als titel:
Een Suyuerlijck ‖ ende schriftuerlijck Boecxken van ‖ drie Schriftuerlijcke Liedekens / ‖ ende drie schriftuerlijcke Refereynen / aenbewesen ‖ ende wel beuesticht met der schrift seer nut voor ‖ alle Godureesende liefhebbers der heyli- ‖ gher schriftueren. Nu nieuwelijck ‖ wt ghegaen / die in gheen an- ‖ der Liedekens Boecken ‖ en staen. ‖ Gheeft God die eere. ‖ Ghedruckt by my Magnus vanden ‖ Merberghe. Anno. M.D.LVI. ‖
Dit boekje dat slechts 16 blz. telt werd reeds beschreven door Dr. F.C. WiederGa naar voetnoot12 die ook andere uitgaven van Magnus vanden Merberghe onder ogen heeft gehad en de werkplaats van deze drukker te Keulen situeertGa naar voetnoot13. De drie refreinen, die dit bundeltje bevat stemmen achtereenvolgens met de nummers XLV, XLIII en XLVI van A overeen. Het tweede dan is het gedicht dat alleen in het register van D, als nr. 33 vermeld staat. Wij laten de tekst hieronder, volgens de uitgave van 1556, volgenGa naar voetnoot14: Refereyn
O Hemelsche vader / almachtich regent
Van wien alle goede gaven excellent
Seer vloedich dalende zijn groot van valuere
Tot elcker ure
Thoont u bermherticheyt heere / die niet en ent
Aen my misdadich mensche / die was verblent
Door mijn sondich leven / in grooten doluere
Cranck van natuere
Sijt mijns genadich God / verlost van getruere
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dwerck uwer handen - en wilt niet versmaden
Ghy die my gemaect hebt naer u figuere
Vergheeft door u goetheyt alle mijn misdaden
Thoont aen my Heere die duecht uwer genaden
Laet my u getrouwelijck dienen onbevreest
Opdat ick nach ingaen / die rechte paden
Gheeft my den vertroostere / uwen goeden geest.
Schept in my een reyn herte / o hoochste claerheyt
En stort daer inne / den geest der waerheyt
Op dat hy my leere wijsheyt perfeckt
Die tot duechden streckt
Een levende geloove / der vruchtbaerheyt
Uutgroeyende is / door liefde sonder swaerheyt
Gheeft my vader / door Jesum Christum onbevleckt
Al ben ick incorreckt
Thoont my u groote goetheyt / mijnen geest verweckt
Gheeft my verstant / beschermt my van heresije
Ende van quade valsche leeringe suspeckt
Die seer veel gesaeyt is nu ten tije
Gheeft my kennisse / maeckt dat ick u belije
Leert my van u goetheyt den rechten keest
Conforteert my / o hemelsche melodye
Gheeft my den vertroostere / uwen goeden gheest.
Neemt niet van my / alder ghenadichste Heere
Uwen heylighen gheest / op dat hy my leere
Uwen wille te doene / in vruecht en in pijne
Met blijden aenschijne
Want daer in leydt / myn salicheyt / telcken keere
U subiect te sijne / soeckende u eere
Doende u begheerte / tot dien fijne
Om u vriendt te syne
Met uwer liefden edel Goddinne
Doorstraelt mijn herte / verhoort mijn kermen
Laet u groote liefde / als een medecijne
Mijn siele ghenesen / in liefden verwermen
O GOD u ledeken wilt nut liefden ontfermen
Leert my u trouwe bewijsen nut liefden meest
Noch bidde ic u Heere / door u bloedighe ermen
Gheeft my den vertroostere / uwen goeden gheest.
Prince
Bermhertighe Prince / alderhoochste verheven
Die den vertroostere / uwen gheest hebt ghegeven
Met sijn overvloedighe gracien groot
Uwen ionghers minioot
Waer door sy sterck werden / en perfeckt van leven
Onverwinnelijck als leeuwen / soot is bescreven
Niet vreesende tormenten / sweert / duyvel noch doot
In eenigher noot
Maer volherdich blijvende / uut liefden bloot
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totten eynde u ghetrouwe dienaer vaillandt
O Coninck der salicheyt / onser alder hoot
Die alleen mijn salicheyt hebt in u handt
Laet niet verloren / die ghy nut liefden playsandt
Doer u doot versoent hebt / in tsweerelts foreest
Maer thoont my u gratie seer abondant
Gheeft my den vertroostere / uwen goeden gheest.
Het voorkomen van drie gedichten uit het register van de Dordtse bundel in een uitgave van 1556 en van 54 uit dezelfde lijst in een uitgave van 1558 brengt ons een stevige bevestiging van Prof. De Vooys' vermoeden, dat de meeste der door hem besproken refreinen in het midden van de 16e eeuw moeten geschreven zijn. De aanwijzigingen, die hem tot deze onderstelling brachten en hem ook, wat de plaats van herkomst betreft, naar de Zuidelijke Nederlanden voerden kunnen nog met andere interne gegevens der refreinen worden aangevuld, waarop wij hier echter niet nader zullen ingaan. Slechts één detail van dit aspekt der schriftuurlijke refreinen willen wij nog even ter sprake brengen. Prof. De Vooys had reeds opgemerkt dat de Dordtse (en derhalve ook de Delftse) bundel twee refreinen bezit waarvan de stokregel (‘Aldus van / triumphant / dit lief mijn leven hier’) dezelfde is als die van een hele reeks gedichten in de bundel van jan de BruyneGa naar voetnoot15. Zij dragen in D resp. de nummers 29 en 53 (54 in het register). Verder herkende Prof. De Vooys in nr. 52 (53 in het register) een refrein, waarvan de stok (‘'sWeerelts samblant is als drijfsant / niet sonder Godt’) met de regels van een andere reeks gedichten bij De Bruyne overeen stemtGa naar voetnoot16. Van slechts één enkel dezer drie gedichten, nr. 29Ga naar voetnoot17 nl., is de hele tekst in de bundel van de Antwerpse verzamelaar weer te vinden. De drie gedichten komen ook in de editie van 1558 voor:
In A ontdekten wij nu nog een vierde refrein dat, in zijn stokregel, met een der genoemde reeksen uit de Antwerpse verzameling overeenstemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Refr. XXXVIII heeft als stokregel eveneens ‘Tsweerelts samblant / is al drijfsant / niet sonder Godt’. In D vinden wij van dit refrein geen spoor. Waarom de samensteller van D dit gedicht niet heeft overgenomen en waarom slechts een der vier genoemde gedichten bij De Bruyne te vinden is vormen raadsels die een heruitgever van de schriftuurlijke refreinen met vele andere problemen kan trachten op te lossen. Aan materiaal voor zijn onderzoek zal het hem door het bestaan van verschillende edities en van handschriftelijke verzamelingen ook, waarin refreinen van het schriftuurlijke genre voorkomen, beslist niet ontbreken.
Mechelen L. Roose |
|