Spiegel der Letteren. Jaargang 4
(1960)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1]Onbekende gedichten van Anthonis de Roovere?Wij leerden onlangs het zestiende-eeuwse handschrift 131/102 van het Bisschoppelijk Seminarie te Brugge kennenGa naar voetnoot1. Deze codex is afkomstig uit de voormalige abdij Ter Duinen. Wij vonden er op fol. 21ro en vo twee, wellicht weinig belangrijke, achtregelige Nederlandse stroofjesGa naar voetnoot2. Bij verdere lezing troffen wij echter een reeks van tien Nederlandse gedichten aan, waaronder vier van Anna Bijns. Deze ontdekking leek ons belangrijk genoeg om bekend gemaakt te worden. Na de beschrijving, de geschiedenis en de approximatieve datering van het handschrift, zullen wij deze Nederlandse teksten nader bespreken en de - althans bij ons weten - onbekende gedichten hierachter met tekstverklaring uitgeven. Het handschrift telt 186 bladen papier, metende 204 × 145 mm. (Bladspiegel: ca. 141 × 96 mm.) Voor- en achteraan zit een aan weerskanten beschreven perkamenten schutblad. Het achterste is nog tegen de binnenkant van het bord geplakt; het voorste is er los van. Daarop volgt een ongefolieerd dubbel blad, waarvan het eerste folio is weggesneden; op de rectozijde van het tweede blad staan enkele penneprobeersels en stuntelige schetsjes met inkt en met potlood. Er staat, zelfs tweemaal, het zinnetje: ‘Annus millenus fuit octogenus et unus cum fuit a Bruno ceptus carthusius ordo’, waarschijnlijk eveneens als probatio pennae bedoeld. Tussen de twee dubbele bladen die dan volgen, werd een dubbel blad uitgescheurd blijkens een paar papierrestjes die nog aan het bindtouwtje vastzitten. Of er hierbij tekstverlies geweest is, kunnen wij moeilijk uitmaken. Op de rectozijde van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste folio van deze katern staat, volgens De Vreese door een 19de-eeuwse hand geschreven: Tito Bruggie rub: abdie no 84, en daaronder in 17de-eeuws schrift: Frater Bernardus Campmans Abbas dunensis xlus Deo duceGa naar voetnoot3. Op het tweede folio van deze katern (dus op het derde folio van het hs.) begint, met de eerste tekst, een moderne potloodfoliëring in de rechterbovenhoekGa naar voetnoot4. Verder bestaat het hs. uit 21 katernen van 3 dubbele bladen, gevolgd door één dubbel blad, twee dubbele bladen en weer 8 katernen van 3 dubbele bladen, gevolgd door een dubbel blad waarvan het tweede folio is weggesneden. De katernformule voor het hele handschrift is dus: I-1, II, 21 III, I, II, 8 III, II-1. Reclamen of signaturen zijn nergens voorhanden. De oorspronkelijke band is van leder, geplakt op kartonnen borden. Voor- en achterplat zijn op dezelfde wijze in rechthoekvorm met de rolstempel versierd (loofwerk- en feniksmotiefjes) binnen een omlijsting van driedubbele filets. Binnen deze rechthoekige versiering alsook buiten elke van de vier hoeken staat een leliestempeltjeGa naar voetnoot5. De rug draagt geen titel. Hij telt vier ribben, is evenwel beschadigd. Op voor- en achterplat zijn er restjes van twee bindsnoertjes. Heel het hs. werd, op fol. 132 en 133 na, door dezelfde hand geschreven, zij het ook soms met twee verschillende lettersoorten. De bladspiegel is, heel het hs. door, langs de vier randen met potlood dubbel afgelijnd en werd, ook met potlood, gelinieerd: 22 lijnen per bladzijde. De inhoud van het handschrift is zeer divers. De meeste teksten zijn in het Latijn gesteld en zijn uitsluitend van religieuse of historische aard. Wij geven de incipits van de verschillende onderdelen enkel weer bij wijze van titels:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handschrift 131/102 is voorzeker afkomstig uit de voormalige abdij Ter Duinen en moet dus heel wat wederwaardigheden hebben beleefd. Wij weten immers dat bij de eerste verwoesting van de abdij, in 1566, ook de bibliotheek erge brandschade leed. Wat van deze bibliotheek overbleef, verhuisde naar de hoeve Ten Bogaerde, maar werd in 1578 opnieuw door Hollandse Calvinisten geplunderd; de monniken konden echter weer in het bezit komen van verscheidene handschriften. Op de versozijde van het voorschutblad schreef de abt Laurens van den Berghe in 1580 zijn naam in ons handschrift: Laurentius montanus [...] dunensis 1580. Deze zelfde abt deed de bibliotheek in 1584 van Ter Duinen naar het refugiehuis te Veurne overbrengen. Daar werd op de 3de september van datzelfde jaar een lijst opgemaakt van de resterende boeken: Inventaris van boucken ghevonden in 't huus van Veurne, overghebleven van librairie van Dunen, ghemaect den 3en septembris 1584Ga naar voetnoot6. Naar het schijnt omvatte de bibliotheek toen 139 handschriftenGa naar voetnoot7 en 75 drukken, wat als zeer weinig kan aangezien worden in verhouding met wat er moet geweest zijn. In de oude abdij besloeg de bibliotheekruimte namelijk een vertrek van 151 bij 53,5 voetGa naar voetnoot8. Abt Bernard Campmans (1623-1642) liet de boeken weer naar Brugge brengenGa naar voetnoot9. Ten tijde van de Franse Revolutie werden de belangrijkste manuscripten en boeken verborgen bij partikulieren. Daarna kwam een gedeelte in het bezit van Nicolas de Roover, de laatste monnik van Ter Duinen. Deze stierf in 1833, nadat hij beschikt had dat zijn bibliotheek naar het bisdom zou overgaanGa naar voetnoot10. Dr. Willem de Vreese situeerde het hs., in zijn beknopte beschrijving voor de B.N.M., in de eerste helft van de 16de eeuw. Wijzelf stelden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een onderzoek in naar het watermerk: een kannetje( best te vergelijken met nummer 12636 van BriquetGa naar voetnoot11, die dit merk dateerde tussen 1513 en 1555. Het is ons vooral erom te doen, nader te preciseren wanneer de Nederlandse gedichten in dit handschrift werden gecopieerd. De inhoud van het manuscript bood ons daartoe een kans. De hand die ook de Nederlandse gedichten schreef, stopt plots op fol. 132ro in een kroniek van de abten van Ter Duinen; de laatste woorden zijn het opschrift De domyno roberto de Clercq tricesimo tertio abbate monasterij de dunisGa naar voetnoot12. Dan schrijft een ander copiist verder. De eerste copiist maakte dus in 1520Ga naar voetnoot13 nog de aanstelling mee van Robert de Clercq tot abt. Vermits hij echter niet meer diens leven beschreef, mogen wij veronderstellen dat hij in 1557, bij de dood van Rob. de ClercqGa naar voetnoot14, op een of andere wijze verhinderd was verder te schrijven of zelf overleden was. De terminus ad quem voor deze gedichten is dus blijkbaar ook niet later dan 1557Ga naar voetnoot15. De terminus a quo hebben wij kunnen vaststellen door het feit dat op fol. 57vo-63vo de refreinen 18 en 19 uit het Eerste Boek van Anna Bijns voorkomenGa naar voetnoot16. Deze werden volgens handschrift B (U.B. Gent, nr. 2166) geschreven op 19 juni en 19 juli 1527Ga naar voetnoot17. Wij beperken ons thans tot de tien Nederlandse gedichten welke in hs. 131/102 op fol. 45ro-70ro staan. Wij hebben de indruk dat zij gezamenlijk werden gecopieerd en dat dit deel van het manuscript dus niet voorbehouden was om er slechts occasioneel een gedicht bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te schrijven. Zulks wordt meer waarschijnlijk door het feit dat de laatste vier gedichten alle van Anna Bijns zijnGa naar voetnoot18. Of de eerste zes gedichten van eenzelfde dichter zijn, is bij gebrek aan vaste gegevens moeilijk uit te maken. Indien wij toch met deze mogelijkheid rekening houden, dan kan Anthonis de Roovere op dit auteurschap het meest aanspraak maken. Wij kunnen immers aannemelijk maken dat het derde gedicht door hem werd geschreven. Op grond van een zeer voorzichtig stijlcritisch onderzoekGa naar voetnoot19, vermoeden wij dat ook het vierde en het zesde gedicht van hem zijn. Het eerste ‘referein’ (Begin: In hu wille ic mij o Iesus altyts verblyden) heeft gemiddeld ruim 14 lettergrepen per regel, wat wij bij De Roovere nergens anders meer aangetroffen hebben. Alleen om deze reden kan het echter niet afgewezen worden. Het thema van het gedicht past trouwens wel bij ander werk van de Bruggeling. Toch durven wij ons hier niet aan een uitspraak wagen. Voor het tweede gedicht (Begin: O myn heere myn god myn toeuerlaet) zou bij de thematologische overeenkomst ook gelijkenis in vorm kunnen aangestipt worden. De Roovere schreef wel meer gedichten met strofen van acht regels, maar ook hier is het ons onmogelijk enige zekerheid omtrent het auteurschap te verkrijgen. Het derde gedicht (Begin: Ic aerme zondare in clachten clachtich) komt reeds gedeeltelijk voor in hs. K.B. Brussel, nr. II, 270 (fol. 64ro-65vo), in hs. K.B. Den Haag, nr. 71 E 57 (hs. Jan Michiels) (fol. 73ro-74vo) en als refrein CXIV in de bundel van Jan van StijevoortGa naar voetnoot20. In de eerste twee handschriften, F en M, bevat het 10 strofen van 10 regelsGa naar voetnoot21. Bij St vinden wij slechts 6 strofen van 10 regels. In ons hs. nu bestaat het uit 12 strofen van 11 regels. Er zijn hier dus niet alleen twee strofen meer, maar elke strofe heeft ook een vers meer dan in de drie andere versies. Het rijmschema in F, M en St is: aabaabbcbc. In hs. 131/102 is het: aabaabbcbbc. Sommige strofen wijken hier zo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sterk af van de reeds bekende drie versies, dat wij meer dan eens het overtallige elfde vers niet konden aanwijzen. Enige varianten niet te na gesproken, kunnen wij daarentegen zeggen dat de zes strofen van St vrijwel overeenkomen met de strofen 1, 2, 4, 5, 7 en 8 uit hs. M en met de strofen 1, 2, 3, 4, 7 en 8 uit hs. F. Wij mogen spreken van een bewuste herwerking in ons hs. 131/102. Hier ontbreken de strofen 7 en 10 van hs. F en van hs. M; anderzijds werden in hs. 131/102 vier volkomen nieuwe strofen, nl. 1, 2, 7 en 12, toegevoegdGa naar voetnoot22. Als men deze strofen achter elkaar leest, krijgt men de indruk dat ze een geheel vormen. Achtereenvolgens worden er de tien geboden, de zeven sacramenten, de twaalf artikelen van het geloof, de zeven getijden, de acht zaligheden en de zeven gaven van de H. Geest vermeld. Buiten deze strofen wordt in het gehele gedicht hierover niet gesproken. Wij zouden daarom tot de volgende hypothese willen besluiten: een dichter schreef een gedicht van vier elfregelige strofen op de stok: O heere vergheeft my myne mesdaet. Daarna heeft dezelfde dichter dit vierstrofige gedicht ingepast in het reeds bestaande van 10 tienregelige strofen dat ging op de stok: Dus mach ick wel wenen voer myn misdaetGa naar voetnoot23. Zodoende kreeg het gedicht wel een vrij onevenwichtige bouwGa naar voetnoot24: een uitweiding over het misbruik van de zintuigen en over de zonden tegen de werken van barmhartigheid, waarnaast een lakonische opsomming van instellingen, geboden en deugden waartegen eveneens kon gezondigd worden. Misschien heeft de dichter zijn inventaris van de menselijke zondigheid willen aanvullenGa naar voetnoot25. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom werden de strofen 7 en 9 (van hs. F en M) weggelaten door deze bewerker? Hierop kunnen wij bezwaarlijk een antwoord gevenGa naar voetnoot26. Wie was de auteur (waarschijnlijk tevens de bewerker) van dit gedicht? In hs. M wordt Anthonis de Roovere genoemd (fol. 74vo). Dr. J.J. Mak verwerpt echter resoluut dit 16de-eeuws getuigenis. Misschien heeft hij hiervoor concrete redenen, die hij evenwel niet noemtGa naar voetnoot27. Toch is het Dr. Mak niet opgevallen dat hijzelf de 10de strofe uit hs. F en hs. M wel als werk van Anthonis de Roovere erkentGa naar voetnoot28. Of deze strofe slechts een bijvoegsel was aan een gedicht dat De Roovere niet schreef, moet intussen nog bewezen wordenGa naar voetnoot29. Ons lijkt dit weinig waarschijnlijk en wij schrijven dus het gedicht in zijn verschillende versies aan Anthonis de Roovere toe. Vanzelfsprekend is dan ook de tekst in St van de Brugse rederijkerGa naar voetnoot30. Het feit dat Dr. Mak geneigd zou zijn Anna Bijns als schrijfster van dit gedicht aan te zienGa naar voetnoot31, bewijst wel hoe sterk deze Leidse geleerde de stijlverwantschap tussen De Roovere en de Antwerpse dichteres heeft aangevoeld en hoe netelig het soms is, werk van beide auteurs te scheiden. Moesten ons de Rethoricale Wercken niet de bevestiging gebracht hebben van wat Jan Michiels reeds beweerde, dan zouden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij het vermoeden van Dr. Mak wellicht voor waarheid gehouden hebbenGa naar voetnoot32, want het 38ste refrein van Anna Bijns' derde refreinenbundel (Begin: Met suchtender stemmen, met beschaemder herten, -Stok: Des bidde ic genade op beyde mijn knien.) vertoont heel wat gelijkenis met ons derde gedicht. Ook in voormeld refrein van Anna Bijns vinden wij het thema van de zeven werken van barmhartigheid, van het misbruik der vijf zintuigen, van de zeven hoofdzonden, van de tien geboden en van de acht zaligheden. Men merke hierbij de volgende punten van overeenkomst:
Alleszins heeft Anna Bijns het gedicht van De Roovere gekend. De volkomen identiteit van de stok in het vierde en vijfde gedicht (Zoo ghy meet, hu wert oock zoo ghemeten) sluit wel uit dat deze twee refreinen alleen toevallig dezelfde grondgedachte en dezelfde stemming uitspreken. Zijn ze van eenzelfde dichter? Of zijn ze van eenzelfde refreinfeest herkomstig? Voor een refreinfeest werd echter zeer zelden het rijmschema voorgeschrevenGa naar voetnoot33 en dit is hier hetzelfde in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beide gedichten. Diende het ene refrein misschien slechts tot voorbeeld van het andere? Allemaal open vragen! Toch vermoeden wij sterk op grond van enkele stijleigenaardigheden (zie voetnoot 19), dat het vierde gedicht (Begin: Wye heeft noyt wonderlicke werrelt ghezien) door Anthonis de Roovere werd geschreven. Ook de sociale hekeling in dit refrein sluit volkomen aan zij de vaak bittere gemoedsgesteldheid van De Roovere. Voor het vijfde gedicht (Begin: O menschen voor alle zaeken draecht liefde tot god) durven wij niet zonder meer één naam vooruitzetten. Is het ook van De Roovere? Of van Anna Bijns? Of van wie? Het zesde gedicht, op de stok Pryst lieuer cleyn goet dan vele in zonden, zouden wij tenslotte weer graag aan De Roovere toeschrijven ook, maar niet vooral, om de vier tienregelige strofen en korte prince die een van de meest gebruikte refreinvormen bij De Roovere schijnt geweest te zijnGa naar voetnoot34. In deze studie moesten wij het voor lief nemen bij menige vraag het antwoord schuldig te blijven. De probleemstelling zelf moge echter ook enige waarde hebben om dit spoorzoeken wellicht later tot een goed einde te zien komen. Hier volgt, nauwkeurig volgens het handschrift, de uitgave van de eerste zes gedichten. Een paar duidelijke schrijffouten en verkeerde lezingen hebben wij echter verbeterd. Wij vermelden deze gevallen bij de tekstverklaring. Elk gedicht hebben wij een Romeins volgnummer gegeven. Ook de verzen hebben wij zelf genummerd. Voor haast elke strofe of titel staat in het handschrift een paragraafteken dat ook telkens bij onze tekst weergegeven wordt. Eén enkele opmerking voor het vijfde gedicht (Begin: O menschen...): in het voorlaatste vers van de eerste drie strofen komt een binnenrijm voor. Het handschrift duidt dat op generlei wijze aan, ook niet met de traditionele twee schuine streepjes achter de rijmwoorden drauen (vs. 14), vermet (vs. 29), maren (vs. 44).
Hasselt F. van Vinckenroye | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ick bidd'hu o Iesus met handen te gadere
Ga naar margenoot+ Zyt in dheure des doots my een ghenadich vaeder
35.[regelnummer]
zo ghy waert den roouer hanghende vp hu rechter zyde
maect my zo ghy hem dit van herten blyde
Want vp hem tooghdeghe hu groote ghenade
Och tooch se vp my oock al comme Ick te spade
Hemelryck hebdy voor my groot sondare verdient
40.[regelnummer]
Maect my daer in deelachtich, O Iesus myn Liefste vrient
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25.[regelnummer]
[ Dies zydy glorie blytschap ende claerheit
Benedixie Pris Lof dienst en weilde
Dancbaerheyt Eere Fonteine der waerheit
Want ghy myn ziele ter mynder eerbaerheit
Schiept naer de ghelycheyt van dynder beilde
30.[regelnummer]
Lof Edel god wiens Liefde beueilde
Dat ghyse met inghelen oock doet bewaren
Ga naar margenoot+ Die haer dyn willen inwendich verclaren
[ Lof es hu nv ter eeuwegher spacien
Duust dusentich waerf meer dan noyt te vueren
35.[regelnummer]
Dat Ick hier inder christender nacien
Gheboren bem inden tyt van gracien
Gheloouich Ghedopt Naer priesters labueren
Ende dat ghy my noyt en Liet versmueren
In myn dootsonden ter mynder blaemen
40.[regelnummer]
Maer hebt myns ontfaermt naer hu betamen
[ Noch bem Ick hu Iesus meer danckichs schuldich
Dan alle creatueren noyt waeren te vooren
Dat ghy tweeste persoon In god drievvldich
Ons zondeghe menschen waert zo ghehuldich
45.[regelnummer]
Ende met zulcker Liefden zelue hadt vercoren
Dat ghy oock mensche quaemt zyn gheboren
Om ons te verlossen vut sdoots bezwaren
Aerbeydende drie ende dertich Iaeren
[ Dies dancke Ic hu Iesus met innegher herten
50.[regelnummer]
Ende van al dynder Ionsten groot bouen maete/
Ga naar margenoot+ Want niet teghenstaende ons quade perten
Hebt willen ghenesen ons sondeghe smerten
Ende vut vieregher Liefden ons ghelaten
Dyn vleesch dyn bloet tot onser baten
55.[regelnummer]
Om ons te voedene voor deeuwich sneuen
Want alle adaems zonden hebdy vergheuen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[ Ghedeurich Lof moet hu dies gheschien
God drieuuldich in een omnipotent
Want ghy Iesus alleene betaeldet hu drien
60.[regelnummer]
Ons schult met hu zeluen der Liefden Ingien
Gheen crachtegher dinck voort eeuwich torment
Dan dyn sternen O god zeer excellent
Dies dancke Ick hu tien dusentich waeruen
Want dyn doot doode myn eeuwich steruen
65.[regelnummer]
[ Voort moet hu Iesus danck zyn ghescreuen
In dynder hoochste consistorie
Van alle dyne ghauen my hier ghegheuen
Ende noch verwachte naer dit cranck leuen
Dats heere den schadt van dynder glorie
70.[regelnummer]
Voort zy hu Lof In allen memorien
Ga naar margenoot+ Om dynen zachtmoedeghen wille vermaert
Die de zondaren zo ghenadelick spaert
[ Voort dancke Ic hu Iesus int generale
Van al dat my van dy mach commen
75.[regelnummer]
Want Ic wat Ic hier particulier verhale
Ic en mach niet commen ten principale
Dies dancke Ic hu god in eender sommen
Ick bidde hu vryt my voort eeuwich verdommen
Ende Laet my commen Int hemels foreest
80.[regelnummer]
Deur hu God vaeder zone ende helich gheest
[ Amen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met menichte van zonden bem Ick gheladen
10.[regelnummer]
Myn Leuen es quaet niet om verquaeden
O heere vergheeft my myne mesdaet
[ Ontfermertich god Milde om vergheuene
Den zondaere die hem trect van sneuene/
Ick kenne myn schult der zondegher zaken
15.[regelnummer]
In die thien gheboden met zondeghen Leuene
Eerst mesgaen Inden sacramenten zeuene/
Mesghinck Ic hoe zal Ic ten weghen gheraken
In Lieghen In zwerren In achterspraken
Mynen Euen mensche bespot beschaet
20.[regelnummer]
Och Lacen hoe zal Ick mynen pays ghemaken
Licht was Ick gram bereet ter Wraken
O heere vergheeft my myne mesdaet
[ Twy diende Ick hu werrelt fenineghe beeste
Ick bem binnen desen ertschen foreeste
25.[regelnummer]
By ydele glorien verdoolt mesgaen
Van allen zondaeren bem Ick de meeste
Dus bem Ic gheuallen zwaer van gheeste
Ga naar margenoot+ zonder hulpe En can Ick niet vp ghestaen
Beschaemdelick moet ick myn ooghen slaen
30.[regelnummer]
Te gode waert kennende myn zondich quaet
Met rechte myn ooghen zyn al een traen
Ieghens duust zonden nauwe eens wel ghedaen
O heere vergheeft my myne mesdaet
[ Waer toochde Ick vulmaecte ontfermertichede
35.[regelnummer]
ziecken visiterende ofte dooden dede
ter aerde Waer heb ick den hongheren ghespyst
Dursteghen ghelaeft oock naecten mede
ghecleet Waer hebbe Ick teenegher stede
Den gheuanghenen verlost den dolende ghewyst
40.[regelnummer]
Onghetroosten ghetroost daer deucht vut ryst
Waer bescreet Ick der caritaten graet
Waer volchde Ick gods voetstappen diemen pryst
Ach nieuwers Dies my myn Leuen afgryst
O heere vergheeft my myne mesdaet
45.[regelnummer]
[ Met ghiericheden Liep Ick In sviants beck
Traech was Ick Nidich Gulsich vreck
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vul Luxurien met stinckerder hoouerdie/
Ga naar margenoot+ Noyt te vullen belyt myn zondich ghebrec
Penitencie versmaet dies ligghe ick int strec
50.[regelnummer]
Als ballinck vuter glorien heerschappie
O heere uwe gratien ende tresorie
doet opene ende myn zonden af dwaet
Ontfaermt myns aerme zondeghe prie
Mesdadich in mynder zielen crachten drie
55.[regelnummer]
O heere vergheeft my myne mesdaet
[ Als Redene verstannesse ende consciencie
Van alle myn ghewercken gheuen sentencie
Zo Iugiere Ic my zeluen vermalendyt
Maer hope ende ghelooue doen deligencie
60.[regelnummer]
Segghende stelt hu ter penitencie
Want god metten bekeerden zondare Lyt
Desen troost desperacie tonder stryt
Ic Roupe an hu heere om toeuerlaet
Biddende dat ghy myns ghenadich zyt
65.[regelnummer]
Maer Ic hebbe verloren mynen Ionghen tyt
O heere vergheeft my myne mesdaet
[ In die xij artikelen Ick my ooc mesghinc
Ga naar margenoot+ Van onsen ghelooue O heere conninck
Willet my vergheuen goddelich keest
70.[regelnummer]
Inde vij ghetyden des daechs ommerinct
In die acht zalicheden of ander dinck
Inde vij ghiften vanden heleghen gheest
Inde vij sacramenten tsi minste of meest
Hoe dat Ic mesdede/ofte zaei quaet saet
75.[regelnummer]
Ic bidde ghenaden met herten beureest
Suchtende Duchtende voort helsche tempeest
O heere vergheeft my myne mesdaet
[ Wee ooghen die saghen naer ertsche dinghen
Wee zinnen die ydelheyt met herten ontfinghen
80.[regelnummer]
Wee nueze die zondelick heeft gheroken
Wee handen die tasten wee voeten die ghinghen
Wee vrien wille quaet om bedwinghen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twert al vp myn aerme ziele ghewroken
Wee mont die sondelick heeft ghesproken
85.[regelnummer]
Wee ooren die sondelick hooren ontfaet
Wee my die dickent hielp quaetheyt stoken
Wee my Ic hebbe gods ghebot ghebroken
O heere vergheeft my myne mesdaet/
Ga naar margenoot+ [ Vermeurwet hu herte zydi van steen/
90.[regelnummer]
Zent tranen den ooghen ende zyt in weene/
Roupt tonghe ghenaden God zal hu hooren
Myn zonden zyn groot myn deucht es cleene
Bidt voor my santen ende sentinnen ghemeene
Bidt voor my martelaren ende confessooren
95.[regelnummer]
Bidt voor my alt hemelsche her vercoren
Eer my god In myn zonden slaet
My en volcht int steruen schat noch tresoren
Niet dan myn wercken hier vreese Ick vooren
O heere vergheeft my myne mesdaet/
100.[regelnummer]
[ Als Ic peinse om den tyts corts ontlancheit
Gheuoelende mynder natueren crancheit
ziende wat wy brochten ende wy draghen
Ende de onuersieneghe doots beuancheit
Vreesende dan oock gods oordeel strancheit
105.[regelnummer]
Ende duchtende de pyne der helscher plaghe
Als ick commen ben tot mynen daghen
Ende Ic zie dat leuen dus corts vergaet
Tghesichte wert verflauwende de beenen traghen
Ende consciencie my Int herte compt binnen cnaghen
110.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ O heere vergheeft my myne mesdaet/
[ O mater zyt altoos myn vterste aduocate
Al commet wort vut eenen zondeghen vaete/
Gherne zoude Ic my zuueren van binnen
Toocht an my hu moederlicke charitate/
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
115.[regelnummer]
Al comme Ic heere in uwen wingaert laete
Laet my dacheure Als deerste winnen
Die te prieme tyden quamen om beghinnen
Al hebbe Ic tot vesperen den tyt verspaet/
Dat hebben ghedaen myn dolende zinnen
120.[regelnummer]
Want zy de werrelt volchden vut minnen
O heere vergheeft my myne mesdaet/
[ O heere myn bede ende myn Lamentacie
Wilt hooren ende gheeft my tyt ende spacie
Dat Ick mach beteren myn zondich Leuen
125.[regelnummer]
Ende dat Ick by uwer milde gracie
Ontgaen mach deeuweghe condempnacie
Ende met hu In gracien mach zyn verheuen
Wilt hem oock mindelick zyn zonden vergheuen
Die met berauwe In tyden vp staet/
130.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Beschermt alle kersten menschen voor sneuen
Ende dat Ick alle myn zonden bedreuen
In tyden mach beteren voor myne mesdaet
[ Amen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Peinst diet zoo hebt draiende vp uwen dume
De vpperste godheit kent al hu weten
15.[regelnummer]
zoo ghy meet hu wert oock zoo ghemeten
Ga naar margenoot+ [ Peinst om het wordeken dat christus sprack
tot pieter als zyn lyden begonste naken
Om te vechten dat hy zyn mes vut track
Christus sprack Pieter wat wildy gaen maeken
20.[regelnummer]
Stict hu mes in hu scheede zonder slaken
Wie metten zwerde slaet wertter mede ghesleghen
Wilt dit ouerdincken voor alle zaken
Ghy die den aermen ontmeten ontweghen
Ghy die tot achterclap zyt gheneghen
25.[regelnummer]
Den meneghen nemende zyn faeme zyn eere/
het waere hu veel betere haddy ghesweghen
Als ghy zult commen voor den vppersten heere
Gheen zo cleinen zake niet met snellen keere
zullen hu daer wroughen dit zyn gods secreten
30.[regelnummer]
zoo ghy meet hu wert oock zoo ghemeten
[ O rycke vrecken wat hebdy hier bedreuen
hu gheslacht leeft noch ten es niet al doot/
Al ziet ghy den aermen nv zuchten ende beuen
Niet kuenen winnen zyn daghelix broot
35.[regelnummer]
Clein neeringhe Orloghe dieren tyt groot/
Hu herte es wel ghemaect van steene/
Ga naar margenoot+ Al zyn hu kisten ghevult met wit en root
Laet yemant met panden commen groot of cleyne
Ghy zyt diet vleesch af cnaecht totten beene/
40.[regelnummer]
Gheen ontfermerticheit en es in hu bekent/
Als eyst dat ghy den aermen nv brinct in weene
Als ghy in ghenade zult roupen present
Voor den vppersten Iuge omnipotent
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hu zal ghebueren daer ligghen de neten
45.[regelnummer]
zoo ghy meet hu wert oock zoo ghemeten
[ Prince veel gaender met twee aensichten te kercke
Ende vele oock met twee tonghen spreken
pluimstrickers die doen hem teenen wercke
zy strycken daer haer goet dit zyn de treken
50.[regelnummer]
Maer men vintter heuet niet wel ghebleken
zy spreken als vrient ende zouden hu beraden
Van achter zy zouden hu met voeten steken
ende verre hu weluaert helpen versmaden
In schoone spreken ende helpen verraden
55.[regelnummer]
Ghy die dit doet wilter hu voort af wachten
Doet zoo ghy hebben wilt bidt god ghenaden
hebt Ieronimus ghepeinsen In hu ghedachten
Ga naar margenoot+ Vreeset ordeel gods tsi daghen of nachten
Daer de zondeghe met vreesen zullen staen
60.[regelnummer]
Want elck zal loon naer zyn werck ontfaen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10.[regelnummer]
Ende wilt den dursteghen met drancke lauen
Bewyst den verdoolden zy ghy de weghen vroet
Visiteert den ziecken wilt dooden begrauen
Vut rechter liefden gods heeren en slauen
Wilt hier naer drauen vut xpistus gheweten
15.[regelnummer]
zo ghy meet hu wert oock zoo ghemeten
Ga naar margenoot+ [ En ordeelt niet ghy en zult niet gheordeelt wesen
zecht Iesus zo Lucas int seste bescryft
Laet xpistus vonnessen den heere ghepresen
die in allen herten den gront bescryt/
20.[regelnummer]
En verdompt niet ghy en wert niet vermalendyt
dus zeide den zone gods int zelue sermoen
Van vloucken ende rampen hu tonghe besnyt
zo en keerer gheen plaeghen in uwen capproen
Wier achterclap ieghens haer broeders doen
25.[regelnummer]
Doen achterclap ieghens de goddelicke wet
Dit Leert ons sent Iacop int vierde beuroen
Dus en beclapt niet dats mueghenste let
Gheestelick weerlick / maegher of vet
Want xpistus vermet es zonder vergheten
30.[regelnummer]
zoo ghy meet hu wert oock zoo ghemeten
[ Vergheeft mindelick zo wert hu ooc vergheuen
Secht Lucas int VIe deur Iesus sprake/
Al hebt ghy tonrechte een faetse beseuen
Biedt mindelick uwen vyant ooc dander kake
35.[regelnummer]
Waer dat hy (secht Iesus) uwen kerle vutstaeke
Wilt hem vut liefden den rock oock schincken
Ga naar margenoot+ zonder wet toorboren Laet god zyn wrake/
Wie metten zwerde slaet dit moet ghy dincken
metten zwerde ghesleghen wert ten mach niet mincken
40.[regelnummer]
twort hoorde pieter openbaeren
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Int Pater noster / die worden clincken
Ooch vader schelt quyte ons sondich bezwaren
Alzoo wy quyte schelden oock onse schuldenaren
Onthout de maren God kent hu secreten
45.[regelnummer]
zoo ghy meet hu wert oock zoo ghemeten
[ Prince als wy zyn in aermoede ghetorden
Trycke gods es nakende ghestadelick hoopt/
Iesus secht Gheeft hu zal ghegheuen worden
zalicheit alle ghelooueghe ghedopt
50.[regelnummer]
De zeuen wercken doende vooren ghenoopt/
Van charitaten God wil ons bereeden
Dat rycke zyns vaeders scrifture ontcnoopt/
Daer hy zyn schaepkens zal vuten bucken scheeden
Segghende ghy en hebt my niet willen cleeden
55.[regelnummer]
tot den bucken / Gaet in dat eeuwich vier
Die schaepkens die my ghespyst hebben zal ick leeden/
Ga naar margenoot+ By mynen vaeder in dat hemelsche rozier
Segghende Ic en zach hu niet Iesus zal zegghen schier
Dat ghy mynen minsten gaeft deur my tetene
60.[regelnummer]
Gaefdy my / zo poghe Ic hu oock te metene
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10.[regelnummer]
Prist Iieuer cleyn goet dan vele in zonden
[ Al hadde een mensche de werrelt schat
In zyn bandoen hy moet hier laten
Lachen wat heues zyn ziele te bat
Als zy van god moeten zyn verwaten
15.[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Wye datse zyn of in wat staten
zo ons Ieronimus can vertellen
zijn zy heeren ooc of prelaten
Voorspoet in zonden es werck der hellen
Eeuwich niellen die met ghiericheit zyn ghebonden
20.[regelnummer]
Pryst Lieuer cleen goet dan vele in zonden
[ Die meest goets heeft begherres meer
Die ghiereghe en canmen nemmermeer versaden
Tgoet es zynen god / dies hy emmermeer
zal moeten deruen gods ghenaden
25.[regelnummer]
Doch mensche hoe zydi dus beraden
Dat ghyt tydelick voort eeuwich kiest
Ende hu zo Luttel mach commen in staden
Ende hu ziele daer omme verliest
Ende wort verbriest vande helsche honden
30.[regelnummer]
Pryst lieuer cleen goet dan vele in zonden
[ Prince hoe groeter cailge hoe groeter staet
Hoe machteghe daet hoe vele ponden
Tes al vergaen eermen een ooghe vp slaet
Pryst Lieuer cleen goet dan vele in sonden
|
|