Friedrich Hölderlin en Jacques Perk
Weinige dagen na de dood van Perk schreef Kloos op verzoek van Vosmaer een ‘strategisch’ In memoriam, dat opgenomen werd in De Nederlandsche Spectator van 19 nov. 1881. Wanneer hij tot slot de essentie van Perks jonge leven en van zijn dichterschap wil weergeven, typeert hij zijn ‘vriend’ als - ik citeer - steeds getrouw blijvende, zelfs tot bitter wordens van onze zijde toe, aan het woord, dat hij eenmaal gesproken had:
Wie éenmaal u aanschouwt, leefde genoeg:
Zoo hem de dood in deze stond' versloeg...
Wat nood? Hij heeft genoten 't hoogst genot!’ -
De door Kloos aangehaalde verzen zijn ontleend aan het gedicht Δεινὴ Δεός (Met weekblauwe oogen zag de oneindigheid Des hemels...), dat ontstond in het voorjaar van 1881 onder inspiratie van Joanna C. Blancke, al plaatsten Kloos en Vosmaer het in de door hen uitgegeven Mathildecyclus op de voorlaatste plaats (LXXI), of eigenlijk op de laatste, wanneer wij het inleidende en uitleidende ‘Aan de sonnetten’ buiten beschouwing laten.
Deze regels van Perk roepen bij mij levendig ‘An die Parzen’ in het geheugen, dat Hölderlin schreef in zijn Frankfurtse tijd (1796-1798), dus ook op betrekkelijk jonge leeftijd:
Nur Einen Sommer gönnt, ihr Gewaltigen!
Und einen Herbst zu reifem Gesange mir,
Dass williger mein Herz, vom süssen
Spiele gesättiget, dann mir sterbe.
Die Seele, der im Leben ihr göttlich Recht
Nicht ward, sie ruht auch drunten im Orkus nicht;
Doch ist mir einst das Heil'ge, das am
Herzen mir liegt, das Gedicht gelungen,