| |
| |
| |
[Nummer 1]
Kerstine van Pizen
Het is thans een bekend feit dat hs. 160 van het archief van Balthazar Huydecoper [1695-1778] een mnl. en ten dele 16de-eeuws woordenboek bevat, dat in het jaar der voltooiing 1738 helaas niet het licht heeft gezien. Een bronnenlijst ontbreekt maar in TNTL 75 (1957) 51-52 onderneemt de heer Kruyskamp een onbevredigende poging om de bronnen te identificeren, welke de voor zijn tijd zo uitzonderlijke lexikograaf excerpeerde. Bij 5 van de 11 nrs. wordt aldaar naar de Bouwst.1 verwezen, maar met deze referenties is niet ver genoeg gezocht. Drie items krijgen de vermelding ‘niet in Bouwst.’; een vierde ontvangt het ‘sic!’ der onwaarschijnlijkheid. Laten wij proberen om deze vier titels wat nader te omschrijven; aangezien verwacht mag worden dat Verdam ze niet gebruikte voor zijn woordenboek, kunnen wij op zijn minst van hun lexikografisch belang overtuigd zijn. De veilingkataloog (Bibliotheca Huydecoperiana. Amsterdam 1779) zal ons bij dit onderzoek grote diensten bewijzen; de regent immers van het Amsterdamse Burgerweeshuis en van de Schouwburg, de schout en dijkgraaf van Texel kon alleen zijn vrije uren aan zijn geliefde wetenschap wijden en was hoofdzakelijk op zijn eigen (overigens kostbare) biblioteek aangewezen.
I. Met ‘Handelingen der Apostelen MS 1431’ wordt ongetwijfeld hs. Leiden UB Ltk. 243 II bedoeld, in 1431 geschreven op het Groot Begijnhof te Haarlem. Le Long vermeldt het in zijn Boekzaal; Huydecoper gebruikte het voor zijn Proeve (b.v. I, 452) en als dusdanig wordt het wel degelijk in het Mnl W.. aangehaald onder het lemma Hs. N.T. (of Hs. v. 1431) - artikel 669 der Bouwst. - en als Huyd. Proeve - art. 720 -. Cfr. G.I. Lieftinck, Codices Maatschappij (Leiden 1948) p. 58-61.
| |
| |
II. In de kwestie of met de ‘War. Fabulen der dieren MS 1567’ inderdaad een handschrift kan bedoeld zijn, helpt de veilingkataloog van Huydecoper ons weinig verder. Wel vinden wij bij de Manuscripten in Quarto (p. 122 sub 41) vermeld ‘Een band met verscheide Liedekens / Een dito met Fabelen’, een werk in de volkstaal, aangezien het lemma gedrukt staat in gotische karakters. Maar deze aanduiding is te vaag om er konklusies uit te trekken. Het mnl. Esopet zal er niet mee bedoeld zijn; dat kende de samensteller van de kataloog wel degelijk (cfr. p. 119 nr. 87: ‘Fablen van Esopus’, thans Leiden Ltk. 191). En buiten het mnl. Esopet was de keuze niet zo groot; het genre2 is in de Nederlanden nooit zo druk beoefend, als de sterke didaktische trek in ons volkskarakter zou laten vermoeden.
Gelukkig komt ons hier te hulp de Catalogue of additions to the manuscripts in the British Museum in the years MDCCCLIV-MDCCCLXXV. Volume II (London 1877). Onder nr. 28,491 komt daar de volgende beschrijving voor:
‘De Waraehlighe Fabulen der Dieren’; a Flemish versification of AEsop's Fables by Edward van Dene, with the illustrations in pen and ink of Marcus Gheeraerts, and a dedicatory letter from the latter, dated Bruges, 5 June, 1567. The drawings show variations from the designs in the printed editions. Paper; XVIIth cent. Small Quarto.
Huydecoper heeft zich dus niet vergist: er bestaat inderdaad een hs. uit 1567 van de War. Fab., dat evenwel verschillende vragen doet rijzen die nergens in de bestaande literatuur beantwoord worden. Niemand schijnt dit hs. te kennen; ook in het recente boekje van A. Schouteet, De zestiende-eeuwsche schilder en graveur Marcus Gerards (Brugge 1941) wordt het niet vermeld.
Is het ms. een doodgewoon afschrift van de druk [Brugge 1567]3, dan heeft het wat de tekst betreft generlei waarde. Maar het zwaartepunt in dit emblematawerkje4 ligt niet bij de kreupele verzen van Edewaerd de Dene, maar bij de in koper gesneden platen van Marcus
| |
| |
Titelpagina (enigszins verkleind) van het hs. uit 1567 met De Warachtighe Fabulen der Dieren van Edewaert de Dene (Londen BM 28491)
| |
| |
Een (verkleinde) bladzijde uit de mnl. vertaling van Christine de Pisan (Londen BM Add. 20698 fol. 22)
| |
| |
Gerards [o1520 - † 1604], die reeds in het Schilder-boeck van Carel van Mander met lof worden vermeld en later carrière hebben gemaakt tot zij via Franse voorbeelden (cfr. Heijbroek o.c. p. 67-71) in Vondels Vorsteliicke Warande [Amsterdam 1617] zijn beland.
Wat moeten wij nu denken van de penillustraties in het hs.? De heer D.H. Turner, Assistant Keeper bij het British Museum bevestigde mij nogmaals in een brief (4.II.'58) dat deze van Marcus zelf zijn; hij verstrekte mij nog de volgende inlichtingen: ‘Add. MS. 29491... is a copy of the Dutch edition... According to Sir Frederic Madden, a former Keeper of Manuscripts, the illustrations are in fact by Marcus Gheeraerts. A bookplate at the front represents 2 babies being taught by another in a library with the motto ‘Aeternum sub sole nihil' beneath.’ - De titelgravure in de druk echter stelt de mens voor als meester der schepping en de opdracht aan Goltz is 8 juni (en niet 5 juni) gedateerd.
Zou het Londense hs. misschien het eksemplaar voor de censor of voor de zetter geweest zijn? Daar had Van Lelyveld ook al aan gedacht in een aantekening bij de Proeve (I, 109): ‘Het schijnt, dat... het MS. ... een afschrift van 't gedrukte zal zijn geweest, of, gelijk men het noemt, de Copy, waarna het werk gedrukt is.’ Het lijkt mij in ieder geval vreemd dat Gheeraerts zijn eigen gravures later nog eens nagetekend zou hebben. Zou het niet de moeite lonen én van kunsthistorisch én van filologisch standpunt, om in Engeland te proberen op deze vraag een definitief antwoord te geven?
III. Het derde en het vierde vraagteken - en hiermede kom ik tot het eigenlijk onderwerp van deze bijdrage - gold een ‘Lof der Vrouwen’ en een ‘Stede der Vr(ouwe(n?))’. Wij zullen deze hier samen behandelen omdat onder de twee titels wel een en hetzelfde werk5 schuilgaat, nl. de Citè des Dames [1405] van Christine de Pisan [1364-1430], ‘la première en date des femmes de lettres françaises’. Huydecoper bezat onder zijn foliohss. het origineel, ‘Livre de la Cité des
| |
| |
Dames, avec tres belles fig. enluminées, &c. en parchemin, reliez en maroquin’ (kataloog p. 114 nr. 13), maar ook in dezelfde afdeling de Dietse vertaling (die in 1475 klaar kwam in opdracht van ridder Jan de Baenst († 1485), raadsheer van Filips de Goede en tijdelijk burgemeester van schepenen in Brugge): ‘Die Lof der Vrouwen / beschreven door een Vrouw / op pergament / met fraaye platen / Ao. 1475. rood maroquine band’ (kataloog p. 114 nr. 14). Deze vertaling die thans in het British Museum berust met de signatuur Add. 20698, werd ten onzent geïntroduceerd door Karel de Flou & Edw. Gailliard (Mnl. hss. in Engeland I 150-155)6, doch heeft tot nog toe in geen enkele ontwikkelingsgang of geschiedenis van onze letterkunde haar plaats gevonden, evenmin in het hoofdstuk dat W.J. Schuijt in zijn Utrechtse dissertatie van 1946 heeft gewijd aan ‘Aanrakingspunten tussen de Frans-Bourgondische en de Dietse letteren’ (p. 27-55), noch in de bijdrage van G. Degroote, Bourgondische en Dietse wereld (SpdL I 113-131). Laten wij dit werk wat nader beschouwen dan het de Academieleden mogelijk was; een uitgave van de Dietse tekst zal wel bezwaarlijk tot stand komen zolang de eigen tekst van Christine geen uitgever heeft gevonden7.
Aanleiding tot het grijpen naar de pen was voor Christine de lektuur van de Lamentations8 van Matheolus - Mathieu le bigame genoemd omdat hij een weduwe getrouwd had -, waar met zo weinig eerbied over de vrouwen gesproken werd. Tegen hem zal zij de laatste episode strijden van het gevecht, dat zij tegen de versmaders van haar geslacht (Jean de Meung e.a.) begonnen was.
Zij is ontmoedigd een vrouw te zijn en slaakt de zeer moderne ver- | |
| |
zuchting: ‘Haa Dieu! pourquoy ne me feis tu naistre en masculin sexe!’ De hele nacht weent zij, tot opeens drie gekroonde dames verschijnen: Raison, justice en Droiture. Zij vragen haar medewerking om een stad te bouwen met stevige grondvesten en sterke muren, waarbinnen de vrouwen zonder bescherming veilig zouden zijn. Daartoe biedt de levensgeschiedenis van de dappere en schrandere vrouwen het meest geschikte materiaal. Christine hoeft deze bouwstenen niet her en der bijeen te zoeken; zij vindt ze opgeslagen in De claris mulieribus9 van Boccaccio, haar voornaamste bron.
Tegenover de verwijten van zwakheid bij de vrouw stelt zij krachtige figuren als Fredegonde. Ongelukkig getrouwde mannen worden getroost met de trouw en de opoffering van Artemis, van Agrippina e.a. Brutus, Caesar en Hector moesten boeten omdat zij de raad van hun vrouw niet hadden gevolgd. De kuisheid van Penelope, Susanna en Lucretia wordt in het licht gesteld, de liefdestrouw van Dido en Medea, van Thisbe en Hero, de (volgens onze begrippen sadistisch) beproefde trouw van Griseldis. Vrouwelijke koketterie vindt haar verdediging in de apostel Bartholomeus, die steeds in zijde ging gekleed met franjes en edelstenen gesierd, en toch nooit zondigde. Tegenover de hun toegeschreven hebzucht staat de vrijgevigheid van vele Romeinse vrouwen. En onderwijl, tussen al deze exempla door, tussen eindeloze gesprekken die Christine tijdens het werk met de drie genoemde deugden voert, zoekt de allegorie over de opbouw van de stad, het graven van de fundamenten, de keuze der stenen enz., zeer moeizaam haar weg. Een voorbeeld:
| |
| |
Belle fille et chiere amye, or te ay preparé grans et larges fossez et tout descombré la terre, que j'ay portée hors a grans mons sur mes espaules. Si est des ore mais temps que tu affies les fortes et grosses pierres des fondemens des murs de la cité des dames. Si, pren la truelle de ta plume et te appreste de fort maisonner et ouvrer par grant diligence. Car veez cy une grande et large pierre que je vueil qui soit la premiere assise ou fondement de ta cité. Et saiches que nature propre l'a apportée par les signes d'astrologie pour estre mise et levée en ceste euvre. Si te tray ung peu arriere et je te la jetteray jus... (Boek I, hfst. XIV; cfr. Pinet p. 364-365) |
Aldus gheminde dochtre zo hebbic dy bereet ende ghemaect eenen grooten pit. of eene groote wijde gracht ende die gheydelt van eerden die ic zelve uutghedreghen hebbe. up mijn scoudren. zo dattet tijd es. datstu de groote zware ende grouve steenen beghins te legghene vanden fondemente vander stede der vrauwen. Ende men (!) de trauweele dats dijn penne. ende bereede dy om te metsene ende te werckene met neerensticheden want ziet hier eenen grooten breeden steen die ic wille dat hij de eerste gheleit zij van dezen fondemente. Ende weit dat natuere die zelve properlike ghebrocht heift. Ende by teekenen van astrologien om in dit werc gheleit ende verheven te wezene. Dus staet een lettel bet achtre ende is zallen dy of worpen / (foliëring van de kopiist f. 39 v) |
| |
| |
Deze eerste steen wordt dan het hoofdstuk ‘Vander Conijnghinnen Semiramis’.
Zo komt de stad, na grote omhaal, eindelijk tot voltooiing en in het derde en laatste boek somt zij de vrouwen op die uitgenodigd zijn om er hun intrek te nemen: naast Maria (die in de eerste plaats komt) ook andere heiligen als Magdalena, Katharina, Margaretha en natuurlijk haar patrones Christine, welker leven zij uitvoerig beschrijft. Voor deze acta sanctarum ging zij uiteraard niet meer bij de niet steeds even stichtelijke Boccaccio te rade maar putte zij uit de bekende Legenda aurea van Jacobus de Voragine.
De epiloog begint in de Dietse tekst na het 18de hoofdstuk, op f. 32610: ‘Hier spreict christine tot allen Eerbare ende duechdeliken vrauwen aldus Slutende het hende van hueren boucke Capl XIX <G>heminde vriendeghen danck hebbe god Doch es onze stede nu al vulmaect... - expl. f. 329v Hier hendt dat bouc datmen heet de stede der vrauwen.’ Maar dan volgt er nog een 20ste hoofdstuk, door de vertaler zelfstandig toegevoegd, waarin de auteurskwestie besproken wordt en de bedoeling van de opdrachtgever naar voren gebracht:
<D>It bouc meent men dat ghemaect heift eene vrauwename ende hiet kerstine ende was gheboren van pizen. Maer zij stout te parijs ter scholen Ende naer der gracien die huer god daer gaf in leeringhen zo poochde zij dat in ghedijnckenessen van huer in diverschen boucken ende tractaten achter te latene messelic wie daer by in duechden ghesticht ende gheleert mochte worden: Eenighe andere zouden ooc willen zegghen dattet gheen vrauwe werc en es maer het werc van eenighen grooten clerc oft philozophe. dies m(et) / (fol. 330) zijns selfs name gheenen roem hebben en wille. Ende aldus zo heift hijt der voirs(eide) kerstijnen toe ghegheven als of zijt zelve ghedaen hadde. Niet te min wiet ghedaen heift oft niet ghedaen: het es een bouck vul eeren vul duechden ende vul weerdicheden allen vrauwen tot eenen spieghele ende exempele... / (f. 330v) De welke schoone materie van dezen boucke Aenziende Mer Ian de Baenst riddere heere van Sint Iorijs etc Ende dat dit bouc in franchoize was Die / (f. 331) heifter ghedaen translateren uuten franchoize in vlaemsche. hopende by dien de zelve heere van Sint loris menighe vrauwe
| |
| |
daer inne ghesticht te wordene ende ooc bekeert oft zij verdoolt waren. Ende dat zij by dien gode voor hem bidden zullen.
Wie denken mocht dat de vertaler nu uitgepraat is, komt bedrogen uit. Hij kan er blijkbaar geen punt achter zetten en geeft in een 21ste hfst. nog zijn eigen opvatting weer over de waarde der vrouw:
(f. 331) hier spreict de ghone diet ghetranslateirt heift
<N>Aer dien dat is in dit bouck bevonden hebbe. zo en zijn alle de mannen die noyt waren. ieghen de vrauwen niet weerdich een caf. Want alzo dezen bouc zeicht zo hebben de vrauwen alle de consten leeringhen ende handtghewerken eerst ghevonden die inder weerelt zijn. Dus waert behoorlikere dat de vrauwen de scholen ende de universiteiten hilden dan de clercken. het welke ic te bet ghelijden mach datmen zeicht dat eene vrauwe dit bouc ghemaect heift daer by dat zij alle vrauwen alle die eere fame ende die vordernesse gheven wilde die zij conste ende mochte anders en gheledict nemmermer. Maer my verwondert boven maten. naer dien dat zij de vrauwen zo wel bezorcht heift in recommandacien van als dies in dit bouck ghezeit es. Waer omme dat zij in dit bouck niet en bruict. die previlegen die god den vrauwen ghegheven heift boven den mannen. de welke wel alzo vele binden alzo my dijnct als al dat hier int bouc staet...
Deze bijbelse argumenten, die Christine volgens de vertaler ten onrechte had verwaarloosd, zijn de volgende:
1. | Adam werd in het wilde veld geschapen, Eva in het paradijs. |
2. | God gebruikte voor Adam slijk, voor Eva nam hij een rib (dicht bij het hart); echter niet iets uit het hoofd, wat beduidt dat de vrouw onderdanig moet blijven. |
3. | Christus werd uit Maria geboren zonder toedoen van een man. |
4. | In de dood van Christus speelden alleen mannen een boze rol. |
5. | De apostelen vluchtten toen, alleen Maria bleef getrouw. |
6. | Na Zijn verrijzenis verscheen Christus het eerst aan de vrouwen. |
7. | Maria staat boven alle mensen verheven. |
Over de identiteit van deze vertaler tasten wij in het duister. Hij schijnt Latijn gekend te hebben, citeert Hieronymus, en woonde waarschijnlijk in Brugge; was hij een hoveling (niet vrij van vleierij) in dienst van ridder Jan de Baenst? Tekenend voor zijn geestelijke instelling is de vergelijking die hij ten beste geeft naar aanleiding van de schepping van Adam in het veld tegenover Eva in het paradijs
| |
| |
‘ghelijc men zegghen zoude dat een kind edelre wezen zoude dat gheboren ware binnen der stede van brugghe in eens groots heeren huus oft in mijns heeren hof [de Brugse residenite van de hertog van Boergondië, het Prinsenhof?] daer de edele meer plaghen te wuenene dan de onedele: dan een ander kindt dat gheboren ware daer de dorplieden ende onedele woonen’.
Wat kunnen wij verder over zijn vertaling zeggen? De lezer oordele zelf. Ik geef hier een paralleluitgave van een der beste hoofdstukken naar het oordeel van Marie-Josèphe Pinet (Boek II, hfst. 13); de Franse tekst neem ik over uit haar studie over Christine p. 433 n. 3
| |
| |
Cy demande Cristine a Droiture si c'est voir ce |
(f. Cxxxij) Hie vraecht vrauwe christine der vrauwen |
que les hommes dient en leurs livres |
Rechtverdichede oft waer es tghuent dat de |
que la vie de mariaige soit si dure a porter |
mannen ende de bouken zegghen. Dat tleven dat |
pour l'occasion des femmes |
man ende wijf in huwelike leeden zo hart ende zo |
a leur grant tort. |
zwaer zij ter cause vanden vrauwen ende dat onverdient |
Respond Droiture et commence a parler de la |
Ende vrauwe Rechtverdichede andwort daer |
grant amour des femmes a leurs maris. - |
uppe ghelijc hier naer bescreven staet ∴ xiij |
Adoncques, en alant querir |
Alzo vrauwe Rechtverdichede ende christine ghijnghen |
les dictes dames par l'ordonnance de dame Droicture; |
zouken ende halen de voirseide vrauwen om |
disoient en alant cestes paroles: |
in de voirs(eide) stede te stellene zo zeide christine |
Dame, sans failes, vous et Raison m'avez solues et |
zonder twijffele. Vrauwe vrauwe Redene uwe zustere |
conclutes si bel et si bien toutes mes questions... |
ende ghij hebt my noch alle mijn vraghen |
|
ende mijn questien zo hooghelic gheandwoort ende |
|
ghesolveirt. dat ic daerieghen niet zegghen noch |
|
Repliceren en can ende houde my als van dien by |
|
hulieden te vullen gheleert ende gheinformeirt. |
|
Ende hoe dat alle zaken die doenlic ende wetenlic |
|
zijn alzo wel in crachte vanden lichame als in wijsheden |
|
van zinnen. ende van allen anderen duechden |
|
ghedaen hebben ghewest ende bevonden in |
|
vrauwen. Maer noch zo biddic u vriendelike. dat |
dites-moy... |
u ghelieven wille my te zegghene ende in ware te |
|
doene oft warachtich zij dat deze mannen ende zonderlinghe |
si la vie de l'ordre de mariage soft aux hommes |
eenighe poeten ghetughen ende zegghen |
pleine et avironnée de grant tempeste par la coulpe |
daer of dat ic my al te zeere verwondere. dat dat |
et impétuosité des femmes |
leven dat man ende wijf in state / van huwelike |
| |
| |
|
leeden den mannen zo verleedelic zij ende zo onghenouchelic |
|
bijder scult ende bijder moeylichede |
et de leur rancuneuse moleste, comme it est escrit |
vanden vrauwen ende bij hueren albestiere alzoot |
an maints livres |
in meneghen bouke bescreven es ende alzoot menich |
et assez de gens le tesmoignent que elles si peu |
meinsche betuycht. dat zij zo cleene huere |
ayment leurs maris et leurs compaignie que riens. |
mannen beminnen ende huer ghezelschip dat gheen |
Par quoy, pour obvier a ces inconveniens, plusieurs |
dijnc hemlieden meer en vernoyt waer by ende om |
ont conseillé aux saiges qu'ils ne se mariassent, |
deze zaken te bevellene ende te beieghenen meneghe |
certifiant que peu d'elles soient loyales a leur partie. |
wijze den anderen ontraden heift den staet van |
|
huwelike an te gane overmids datmen dien niet |
|
afgaen en mach alsmen wil. Vermetende dat ze(er)e |
|
luttel vrauwen hueren ghezelschepe goet zijn ende |
|
ghetrauwe. Ende zonderlinghe daer of zo scrijft valerius |
Et mesmement Valere qui en escrit a Rufin et |
tot Ruffin ende theofrasius in zijn bouc ende |
Theophraste, en son livre, dit que nul saige doit |
zeicht dat gheen wijze wijf nemen en zal want vele |
prendre femme, car trop a en femmes de cures, peu |
bestiers hebben de vrauwen cleene minne ende |
d'amour et moult de jungleries, et que se homme |
vele ianghelinghen. Ende eist dat zake dat een man |
le fait pour estre mieulx servi et gardé en ses maladies, |
een wijf neemt om dat hij meent dat hij daer of |
que trop mieulx et plus loyaument le serviroit |
te bet ghedient zal zijn ende te bet bewaert oft hij |
et garderoit I loyal serviteur et ne lui cousteroit |
ziec worde hij es bedroghen. want vele ghetrouweliker |
pas tant. |
ende vele herteliker zo zallen dienen ende |
|
bewaren een ghetrauwe dienstbode dan zijn wijf |
|
ende dat en zal hem niet zo vele costen. Ende eist |
Et que se la femme est malade, le mari est alan- |
dat twijf ziec es zo zweeren den mannen alle de |
|
leden. ende zij en zullen hem eenen voet niet durren |
|
verwenden mitsgaders vele meer anderen zaken |
| |
| |
gouré et ne se osera bouger d'empres elle. Et assez |
die de zelve valerius / (f. Cxxxiij) scrijft die hier te |
d'autres choses dient qui moult seroient longues a |
lanc waren te verhalen dus zegghic weerde vrauwe |
conter et reciter. |
eist dat zake dat dat waer zij zo hebben dan deze |
Donc, je dis, chiere dame, que si cestes choses sont |
mans die vilenye van vrauwen spreken willen cause |
vraies, tant sont ces deffaulx villains que toutes |
ende voetsele te zegghene dat bij dien alle andere |
graces et vertus que avoir pourroient en sont aneanties |
duechden inden vrauwen al niet te achtene en zijn |
et du tout estaintes. - Réponse. - |
Andwoorde |
Certes, m'amie si que toy mesmes as dit autresfois |
Gheminde vriendinne Alzo du zelve hier vooren te |
a ce propos, bien a son aise maine procès qui plaide |
dezen proposte wel ghezeit hebs ghemackelic belet |
sans partie. Et te promet que les livres qui ce |
hij zij proces die plait oft dinghet zonder partie |
dient ne firent pas les femmes. Mais, je crois que |
want daer niement en es diet hem ontkijft. Maer |
qui des debatz de mariaige vouldroit faire veritable |
ic zegghe u vryelic. die vanden ghekijve tusschen |
et nouveau livre, et que on se informast de la pure |
man ende wijf in huwelike de warachtichede bescriven |
vérité du fait, on trouveroit autres nouvelles. |
wilde. Ende hem daer of inder waerheit de |
Heelas, chiere amye, quantes femmes est-il, et tu |
informeren ende verzekeren men zoude d(aer) of |
mesmes le scez, qui usent leur lasse vie ou lien de |
wel andere tijdinghe hooren ende vernemen. Helas |
mariage par la dureté de leurs maris en plus grant |
gheminde vriendinne hoe vele vrauwen vindmen |
penitence que se elles fussent esclaves entre les Sarrazins! |
als du wel wets die huer leven leeden onder |
|
den bant van huwelike in alle aermoede ende keytivichede |
|
met hueren mans in meerder lijdene ende |
|
in meerder penitentie dan oft zij slaven waren |
|
onder de sarrazijnen he(er)e god wat menighe zware |
Hee Dieux, quantes dures batteures, sans cause et |
smete zonder cause ende onverdient hebben zij |
sans raison, quantes ledanges, quantes villaines injures, |
dicwijle van hueren mans. Och hoe meneghe overdaet |
servitudes et outrages y seuffrent maintes |
ende vilenye zo lijdt meneghe goede vrauwe |
bonnes preudes femmes, qui ne crient pas Haro! |
met hueren man. die telken up de strate niet en |
| |
| |
Et de telles y a qui meurent de faim et de mesaise, |
sprijnct noch en roupt herau ende huerer zom van |
a tout plein leur fouyer d'enfans, et leurs maris sont |
honghere verderven / ende van aermoeden. ende |
a la taverne ou en lieux dissolus. |
hebben den heert vul kinderen ende haer mans |
|
ligghen in de taverne oft in de dobbelschoole oft |
Et encores, les pouvres femmes sont batues au retourner. |
ander oneerbare plaetssen ende de vrauwen moeten |
Et ce sera leur souper. |
snavonts met slaghen ende met steken becoopen |
|
dat den mans sdaechs mesgaen es. twelke huer |
|
schout niet en es noch niet en vermueghen. Ende |
Et a dire des maris qui tant soient adoulez des maladies |
te zegghene als twijf ziec es zo zweeren de mannen |
leurs femmes, je te pri, ma mie, di ou sontilz? |
alle de leden. Och lieve vriendinne toocht my die. |
- Et sans que plus t'en die, tu peux bien |
Dus zonder dat ic dy meer daer of zegghen can zo bezefstu |
scavoir que ces babuyseries dites contres les femmes, |
zelve wel dat deze quackelinghe diemen den |
qui que les die, furent choses controversées et |
vrauwen aldus te laste leyt my en rouct wiet zeit |
dites contre vérité. |
anders niet en es dan boevde ende lueghentale |
|
ieghens redene ende ieghens der waerheyt ende |
Car les hommes sont maistres sur les femmes. Si |
niet te gheloovene. Want altoos zijn de mans meesters |
ne souffreroient jamais a leurs femmes telle auctorité. |
boven de vrauwen dus en zouden zij niet ghedooghen |
|
dat de vrauwen eenighe macht oft auctoriteit |
Mais, je te prometz que tous mariages ne sont mie |
hebben zouden boven hemlieden. Maer trouwen |
maintenant en telz contens. Et dommaige seroit. |
alle huweliken en zijn alzo niet onderhouden |
Car il en est qui vivent en grant paisibleté d'amour |
ende dat ware scade ende iammere. want meneghe |
et loyauté ensemble, pour ce que les parties sont |
vindmer die zeere zoeteliken ende minleken te gader |
bonnes et raisonnables. |
leven in grooter eeren ende in goeder trauwen |
|
onderlinghe. Om dieswille dat zij over beeden zijden |
|
goet wetende ende redelic zijn. Ende hoe wel |
Hé quoy qu'il soit de mauvais marls, it en est de |
dat men menich onwetende onredelic man vint. |
| |
| |
trestous vaillans et saiges et les femmes qui les rencontrerent |
zo vintmer ooc / (f.Cxxxiiij) redelike wetende ende |
nasquirent de bonne heure, quant a la |
wijze daer bij. Wel dan dien vrauwen ende ter goeder |
félicité du monde. |
hueren zijn zij gheboren dien die ghebueren |
Et ce peuz tu bien scavoir par toy mesmes, qui telle |
naer der weerelt te sprekene. Ende dit muechstu bij |
avoyes que nul, a ton jugement, de bonté, amour |
dy zelven wel weten. want du zelve zulc eenen man |
et loyauté ne le passoit. |
ghehadt hebs dat cume yement ziere duecht ghetrauwichede |
|
ende minne te dywaert te compareirne |
Duquel les regretz de ce que mort le te tolly jamais |
en ware. Waer of dy den rouwe int herte noch |
de ton cuer ne partiront. |
niet versterven en can noch vergheten en const dat |
|
dy de doot dien af ghetrocken heift... |
| |
| |
Neen onverdienstelijk vind ik deze vertaling geenszins, al kan ik De stede der vrauwen aan niemand als prettige lektuur aanbevelen. Het behoort trouwens tot de moeilijkste opgaven om een moralistisch traktaat te schrijven met enige aantrekkelijkheid. Christine de Pisan laat zich hier beslist niet aan haar beste zijde zien; haar vele kniebuigingen voor allerhande princessen en haar financiële moeilijkheden in de jaren rond 1405 maken het vermoeden van broodschrijverij bij zulke praktische vrouw zeker niet onwaarschijnlijk. Toch viel het werk in de smaak van haar Franse tijdgenoten, blijkens de vele vaak schitterend uitgevoerde codices; ook de Engelse vertaling van Bryan Anslay, the boke of the City of ladies gedrukt te Londen in 1521, getuigt voor zijn sukses.
Wie echter de Stede der vrauwen wil lezen als tijdsdokument, bewust van het historisch perspektief en met voldoende belangstelling voor de Boergondische literatuur in Vlaanderen, zal niet zoveel aanstoot nemen aan stroefheid, dorheid en langdradigheid maar zal menige bladzijde van dit plaatjesboek van vrouwelijke deugden en talenten waarderen. En de lexikograaf zal menig woord optekenen, waarmee Verdam zich gelukkig zou geprezen hebben.
Robrecht Lievens
| |
| |
| |
Resume français
Le livre de La cité des Dames [1405] de Christine de Pisan a été traduit en flamand à Bruges, par ordre de Jan de Baenst [† 1485], ancien conseiller de Philippe le Bon, chevalier et seigneur de Sint Joris et de Beernem, bourgmestre des Echevins temporaire de la ville de Bruges (notamment en 1460, 1470 et 1473) et appartenant à une famille de la plus haute noblesse, originaire du pays de Cadsand. Le traducteur achevait son travail en 1475. Il était peut-être un courtisan au service du dit Jan de Baenst, auquel le manuscrit (Londres, British Museum Add. 20698) n'a probablement jamais été remis, l'enluminure n'ayant pas été complétée.
|
-
1
- Ook bij Der minnen loop had dit kunnen gebeuren (art. 911).
-
2
- Cfr. J.F. Heijbroek, De Fabel. Ontwikkeling van een literatuursoort in Nederland en Vlaanderen. Diss. Utrecht 1941.
-
3
- Eksemplaren hiervan berusten o.a. in de Stadsbiblioteken van Brugge (2), Haarlem en Antwerpen (2) en in de Gentse UB; van dit laatste bezit de Leidse UB een fotokopie [53 E 64].
-
4
- De Dene verklaart uitdrukkelijk dat hij, ter verduidelijking, de prachtige prenten met verzen heeft ‘ghestoffeert’. Een veel bescheidener rol speelde Gerards in Het Theatre van Jan van der Noot: daar illustreren de gravures de verzen (cfr. ed. W.A.P. Smit p. 45).
-
5
- Op Huydecopers plank zijner Poëtische Boeken in Quarto stond ook een gedrukt werkje dat aldus in de veilingkataloog (p. 64 nr. 1020) beschreven wordt: ‘Een Bandje over de Lof der Vrouwen / 1622’. Wat hiermee bedoeld wordt is mij niet duidelijk; de vertaling van de Citè werd bij mijn weten nooit gedrukt. Het zal wel een heel ander werk zijn, zo iets als Der Vrouwen Lof ende Lasteringhe... Ghemaeckt door Jan van Marconville, Edelman van Perchen: ende nu eerst overgheset in Duytsch deur J.L.M. van Hapart (Delf 1605 en Den Haag 1609); zie nr. 467 van Nederlandsche Letterkunde. Populaire Prozaschrijvers der XVIIe en XVIIIe eeuw (Amsterdam 1893).
-
6
- Als dusdanig wel degelijk in de Bouwst. genoemd (art. 408 sub 34). Cfr. ook Priebsch, Deutsche Hss. in England II 184, die meer handschriftelijke gegevens verstrekt. Een mikrofilm van dit (in en fraaie Boergondische bastarda geschreven en gedeeltelijk verluchte) hs. berust in de UB Leiden [L 50 en 51].
-
7
- Het beste boek over Christine is nog steeds dat van Marie-Josèphe Pinet, Christine de Pisan 1364-1430. Etude biographique et littéraire. Thèse présentée à la faculté des lettres de
l'université de Lyon (Paris 1927); over de Cité handelt zij p. 116-121 en 363-376, een overzicht van alle besproken vrouwenfiguren vindt men p. 367-376 waar alle hoofdstukken van de Cité worden opgesomd. Het feministisch standpunt van Christine vormde het onderwerp van de Inaugural-Dissertation (Heidelberg 1909) van Mathilde Kastenberg, Die Stellung der Frau in den Dichtungen der Christine de Pisan; zij bespreekt de Cité p. 15-26.
-
8
- Deze Lamentationes [† 1298] - waarin de eertijds dartele Matheolus de ontgoocheling van zijn verhouding met Petronilla heeft neergelegd - werden ca 1370 in het Frans vertaald door Jehan le Fèvre; beide teksten vonden een uitgever in de Nederlander A.G. van Hamel [1892-1905].
-
9
- Zie A. Jeanroy in Romania 48, 93-105. vond ook in de Nederlanden bekendheid en weerklank; Egidius van der Heerstraten drukte het te Leuven in (1484? en) 1487 (zie Campbell nrs. 293-294); reeds eerder, in 1476, verscheen er - in kombinatie met Boccaccio's De casibus illustrium virorum - een fr. vertaling van bij Colard Mansion te Brugge (Le livre de la Ruyne des nobles hommes et femmes; Campbell 295), het allereerste met gravures verluchte boek waarover laatstelijk nog gehandeld werd dor Dr. K.G. Boon, in Amor librorum. Bibliographic and other essays. A tribute to Abraham Horodisch on his sixtieth birthday (Distributors Erasmus Antiquariaat Amsterdam 1958) p. 85-88. Een ndl. overzetting bezorgde Claes de Grave te Antwerpen, in 1525 Vanden doorluchtighen... vrouwen (NK 2521, 0197 en 0198) en een jaar later Vanden doorluchtighen mannen (NK 428).
-
10
- Hier en ook verder op gebruik ik de potloodfoliëring van het hs.; de foliëring in Romeinse cijfers van de kopiist loopt niet zover. Ook de initialen zijn niet meer ingevoegd en de verluchting blijft achterwege.
|