Spiegel der Letteren. Jaargang 2
(1958)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4]De dialogen van D.V. Coornhert
|
1. | Datet afsterven van 't quade licht valt: WWI, Fo 163-164 |
2. | Tsamensprake of de quade willich quaet sijn of onwillich, tusschen Peter ende Jan: WWI, Fo 158-159 |
3. | Paradoxa. T'samensprake vande volmaeckte Onvolmaecktheyt tusschen Opinie ende Experientie: WWI, Fo 415-420. Gedat. 1558 |
4. | Van 't Oordeelen/gesprake tusschen Vermetel Oordeel ende bescheyden Ondersoeck: WWI, Fo 135-138. Gedat. 1564 |
5. | Tsamensprekinghe/waarin bewesen wordt dat hij niet goet en wil worden die quaat blijft: WWI, Fo 158-159. Gedat. 4 february Ao 1568 |
6. | Een lieffelycke tsamenspreeckinghe: vande droefheyt/gehouden tusschen Iohan Basius ende D.V. Coornhert: WWIII, Fo lxxix-cclxxxiv |
7. | Vanden Boom des Levens: WWI, Fo 399-410. Gedat. 15.6.70 en 17.6.79 |
8. | Edelman, Grau Monick, Luteraen: WWI, Fo 466-468 |
9. | Aertzeny der zielen, Ghesprake tusschen C., Crancke ende Eumenes: WWI, Fo 472-475 |
10. | Ware Aflaet van Zonden of Tweespraeck tusschen Jesus en Samaritana: WWI, Fo 410-415 |
11. | Verscheyden 't Samenspraken: WWI, Fo 439-461 |
12. | Vierschare: WWI 420-434 |
13. | Schole der deugden van den woorden ons Heeren. Niemandt en mach tot my comen/ten zy dan dat hem trecke mijn Vader die my |
heeft ghesonden Johann. VI/Of nu oock nodich sy te ondersoecken of de Mensch wat tot syn salicheyt doet dan niet: WWI, Fo 476-484. Gedat. 1576 | |
14. | Gesprake van liefhebbers des ghemeynen nuts: WWIII, Fo cccclxxxix-ccclxcv. Gedat. 17 junii 1577 |
15. | Wortel der Nederlantsche Oorloghen/met aenwysinghe tot inlantsche eendracht: WWII, Fo clxxiij-clxxxiiij |
16. | Spiegelken van de ongerechtigheyt ofte menschelyckheyt des vergoden H.N. Vader vanden Huyse der Liefden. WWIII, Fo lviij-lxxii |
17. | Vanden aengheheven dwangh inder Conscientien binnen Hollandt: WWI, Fo 469-472. Gedat. 7 nov. 1579 |
18. | Waerachtighe Aflaat van zonden. Na 't ghetuygh der Godtlycker Schrifturen in korte Ghespraken voor ooghen ghestelt door D.V. Coornhert: WWI, Fo 8 vlg. Gedat. A) 1580 |
19. | Twee-Spraeck of waerheydt vrymaeckt-dat is of ware wetenschap van 't quade waerachtelyck bevrijdt van 't quade: ende of men die mach hebben sonder te ghebruycken. Ghevallen tusschen Mr. Gerhardt van Montaigne ende D.V. Coornhert. WWI, Fo 81-82 Gedat. 1580 |
20. | De Koopman: WWII, Fo ccclxxvij-cccxcij. Gedat. 30 april 1580 |
21. | Synodus vander Conscientien Vrijheijdt. Scherpelyck overweghen in de vergaderinghe ghehouden Anno 1582 inde Stede van Vrijburgh ende uitghegheven van D.V. Coornhert: WWII, Fo 1-16 |
22. | Van de Zendinghe der Lutheranen, Swinglianen ende Mennonieten, kort, klare ende vast bewijs, dat sy niet en is weetelyck: Ghesprake door D.V. Coornhert: WWIII, Fo lxxxix-cccxciv. Gedat 21 may 1583 |
23. | Vanden Aflaet Iesu Christi, Ghesproocken tot grootmakinghe vande Eere Godes ende Christi. Ende tot voorderinghe van des Menschen Zaligheyt. Uitgegeven door D.V. Coornhert: WWIII, cclxxxix-cccciij, gedat.: 28 mey 48 (sic!) |
24. | Gesprake met de Waterlandsche Ghemeente tusschen Ian Help-Lust ende Meynaert Sluywijck, ghevallen 1587, 11.29 tsavonts tot Alckmaer: WWI, Fo 365-370 |
25. | Proces van 't ketterdooden/ende dwangh der Conscientien tusschen Justum Lipsium, schrijver van de politien, Anno 1589 daer voor/ende Dirck Coornhert daer teghen sprekende: WWIII, Fo xliiv-civ. Gedat. 1590 |
26. | Consistorrie, handelende van 't niet hanteren des Nachtmaels/met verclaringe vanden oorsaken vandien tot Wechneminge van twist, achterclap ende Veroordeelinge: WWI, Fo 353-364 |
27. | Vande veranderinge vander Menschen quade in een goeden Wille Ghesprake tusschen Tertullus-Amathi: WWI, Fo 150-156 |
28. | Oordeelen van een ghemeen Landts Leere: WWI, Fo 461-466 |
29. | Verscheiden Tsamenspraecke. Bedacht schijnende met te brengen dat die Roomsche Kercke beter sy dan de Ghereformeerde: WWI, Fo 484-485 |
30. | Waerachtighe Aflaat van zonden. Na 't ghetuygh der Godtlycker Schrifturen in korte Ghespraken voor ooghen ghestelt door D.V. Coornhert: WWI, Fo 249-267 |
31. | Opperste Goedts Nasporinghe, ghestelt in vijf ghespraken/vanden Mensche/met zijn goede/vande Rust/vande wellust/vande Vreughden/ende vande Liefde. Onder ende tot alder menschen verbeteringhe door D.V. Coornhert: WWI, Fo 337-352 |
32. | Van wel bidden. Onderwys uyt die Goddelijcke Schrifture zelf/tot betoon dat die so gantsch duyster nyet en is alsmense nu wederomme pooght te maecken: WWI, Fo 196-210 |
33. | Vereenighinghe van sommige strijdich-schijnende sproken der H. Schriftueren/tot stichtinghe der eenvuldighen in 't Licht ghegheven door D.V. Coornhert: WWI, Fo 29-44 |
34. | Wagen-Spraeck van Coornherts Kerck-berispen/ende hart spreken tusschen Wolfaert Schoonpraet ende Lieven Ernst. WWII, Fo ccccclxxvj-ccccclxxx |
35. | Ruygh Bewerp eener onpartydigher Kercken onder verbeteringhe: WWIII, Fo 1-3 |
36. | Het Kruyt-Hofken van stichtelycke gespraken in desen tijden tusschen verscheyden personen, op verscheyden plaetsen, ende van verscheyden Religionenssaken ghevallen, vol trouwe waerschouwinghen voor menichvuldighe dolingen, huydensdaechs loop hebbende: WWIII, Fo lxxiij-90 |
37. | Vande Predestinatie/Verkiesinghe/ende Verwerpinghe Godes, WWIII, Fo clxxii-ccxci |
38. | Schijn-Deught der Secten met hare verwerde twistigheden en wat anders, WWIII, Fo ccclij-ccclv |
39. | Middel tot minderinge der Secten ende Partijschappen staende deze Inlantsche oorlogen, totdat by ghemeene eendracht daer in voorzien zal zijn: WWIII, Fo cccxciv-cccxcvij |
40. | Venus met Cupido, een tsamensprekinghe: WWIII, Fo ccccxcvi (vertaling) |
41. | Betoon van de Zotheydt der Wereltwijsen: WWIII, Fo 496-497 |
Voor zover ons bekend is, werden de dialogen van Coornhert tot op heden nooit in hun geheel bestudeerd: deze bijdrage is dan ook bedoeld als een poging in die zin.
Indien we vooreerst Coornherts dialoog willen vergelijken met de dialoog uit de XVIe eeuw, dan kunen we, als enigszins pover vertrekpunt, steunen op de catalogen van Muller-Tiele en Meulman-Van der Wulp en op de beknopte bloemlezing van Prof. FredericqGa naar voetnoot1. Dankbaar vergelijkingsmateriaal leverden ons de publicaties in de vermaarde Bibliotheca Reformatoria NeerlandicaGa naar voetnoot2.
Na lectuur van talrijke XVIe-eeuwse dialogen, in het Latijn en in de volkstaal, komen we tot volgende karakteristieken van de XVIe dialoog:
1. De indeling is zeer onvast: We illustreren:
W. Gnapheus: Troost ende Spieghel der Siecken (1531)Ga naar voetnoot3: indeling in twee Dialogi, voorafgegaan door een ‘Prologhe’
J. Latomus noemt zijn geschriften Disputationes en deelt ze in in ‘libri’ en ‘capitula’Ga naar voetnoot4
Dat Evangeli der Armen door Cornelis CooltuynGa naar voetnoot5 bestaat uit een ‘voorwerck’, een ‘hooftwerck’ en een ‘epiloog tot den eersaemen leser’. De Colloquia obscurorum theologorumGa naar voetnoot6 zijn verdeeld over vier gesprekken.
Bij Coornhert vinden we, in de indeling, dezelfde willekeur als bij zijn tijdgenoten.
Dialoog Nr. 13 (zie onze lijst van dialogen) heeft ruim XXIV kapitels, Nr. 16 is verdeeld over vier ‘Ghespraken’, Nr. 25 bevat twee delen; het tweede deel behelst op zichzelf, niet minder dan 25 hoofdstukken.
2. De dialoogsprekers uit de XVIe eeuwse dialogen zijn, bijna zonder uitzondering, en dit in tegenstelling met de moraliteiten, bedoeld als reële personages:
Timotheus, Lazarus, Tobias (W. Gnapheus: Spieghel der Siecken)
Ruard Tapper, Tilitanus, Curtius (Coll. obsc. virorum)
Theologus et adversarius (Disputationes contra Lutheranos)Ga naar voetnoot7
Dialogen onstonden soms ook zonder aanduiding van sprekers, bv. de Vrage unde AntwordeGa naar voetnoot8.
Aan karaktertekening valt niet te denken: de meeste dialoogsprekers zijn bloedloos en verraden maar al te duidelijk de subjectiviteit van de auteur.
Coornhert sluit, in grote trekken, aan bij deXVIe-eeuwse dialoog. Toch treden, in tegenstelling met de XVIe dialoog, ook wel gepersonifieerde abstracties op, zoals in de dialogen 3, 4, 16, 32, 33. Deze dialogen ontstonden tussen 1564 en 1584, zodat er wel invloed van zijn comedies kan bestaan. Eenmaal vindt men bij Coornhert mythologische figuren: Venus en Cupido in Nr. 40. Coornhert onderscheidt zich echter van de XVIe-eeuwse dialoog doordat hijzelf als spreker optreedt in talrijke gesprekken. Zoals zijn tijdgenoten laat hij maximum 3 personages in één gesprek tezamen.
3. Wat nu de strekking en uitwerking van de XVIe-eeuwse dialogen betreft, constateren we dat ze gericht zijn, ofwel tegen personen, ofwel tegen bepaalde opvattingen: de toon gaat van het dorre betoog tot de vinnige polemiek, die, niet zelden, overslaat tot bittere spot, met de daarbij behorende vloeken en scheldwoorden. Samenspraken met een zuiver-didactisch doel en een goede situering zijn eerder zeldzaam (b.v. Troost ende Spieghel der Siecken): de polemiek heeft in de meeste de bovenhand. Sommige uitstekende dialogen, zoals de reeds vermelde van Gnapheus en Cooltuyn, hebben een natuurlijk verloop: beide zijn gesitueerd rond een ziekbed en het eigenlijke thema vloeit voort uit een schijnbaar onbelangrijk praatje tussen beide interlocutores. In andere, zoals in de stukken van Van Hoogstraeten, wordt de te behandelen ‘quaestio’ voorop aangegeven; dan volgt een dor betoog van elk der dialoogsprekers.
De Colloquia obscurorum theologorumGa naar voetnoot9 en de Poeetsche DialogusGa naar voetnoot10
vormen, wat Herford noemt, het ‘drama of Debate’Ga naar voetnoot11. In beide gevallen hebben we een soort proces, waarin meerdere sprekers betrokken zijn. Beide werken benaderen het drama door het opzet van de auteurs: hun personages zijn echte karikaturen, waardoor eigenlijk meer de mimiek het belangrijkste element wordt, in plaats van de argumentatie: zo bereiken we het punt waar dialoog en drama elkaar rakenGa naar voetnoot12.
Men treft ook tractaten aan, waarin de polemiserende prozavorm plots overgaat in dialoog. Als voorbeeld citeren we de in B.R.N.V. afgedrukte dialoog door Adam Pastor (p. 424 vlg.). Het stuk, verdeeld over verscheidene ‘Thomen’, is de weergave van een werkelijk gesprek, gehouden te Lüberk tussen A. Pastor en een zekere M.S. Van een echte, levendige discussie, valt in de XVIe-eeuwse dialogen, over het algemeen niets te bespeuren: de standpunten blijven doorgaans onverzoenlijk. In de oudere stukken evenwel verhouden de interlocutores zich als leraar en leerling: de volgzame discipel stelt vragen, die door de leraar worden beantwoord. Dat zulke samenspraken in verband staan met de aloude Gesprekboeckxkens en de Colloquia Familiaria hoeft geen betoogGa naar voetnoot13.
Het oude systeem treffen we aan in de dialoog van de schoolmeester Gnapheus, waarin Lazarus slechts zwakke opwerpingen maakt, die dan ‘con brio’ door de breedsprakerige Timotheus of Tobias worden weerlegd. We vinden het eveneens bij Cooltuyn en in De Beneficiis van Lambert Daneau, Coornherts tegenstrever.
In de argumentatie wordt, zoals in het drama, overvloedig gebruik gemaakt van Bijbelplaatsen. Dit geldt zowel voor Protestanten als voor Katholieken (bv. Jacobus van Hoogstraten): de tegenstrever is machteloos en onderbreekt slechts moeizaam.
Nu zouden we verwachten, in de ‘Dramas of Debate’, aan elkaar gewaagde interlocutores aan het woord te horen. Niets is minder waar. Echt levendige en waarachtige dialogen zullen we slechts aantreffen bij Erasmus, over wie we het later hebben.
Naar strekking en uitwerking staat het werk van Coornhert in verband met de XVIe-eeuwse dialogen door het karakteristieke leraarleerling procédé: we troffen het aan in de dialogen Nrs. 2, 32, 35, 23,
20, 19, 13, 4, 1, 3, 5, 6, 31. Coornhert goochelt in zijn argumentatie met Bijbelteksten: het wordt een echte, pedantaandoende uitstalling van Bijbelkennis.
Zoals de dialogen van zijn tijdgenoten, karakteriseren ook die van Coornhert zich door de polemische toon: steeds valt hij een gepropageerde leerstelling aan, nooit de persoon, die deze leer verspreidt. Zoals in het werk van zijn tijdgenoten, blijven de standpunten meestal onverzoenlijk (vb. nrs. 4, 11, 16, 22, 27), in zeldzame gevallen geeft de tegenstrever zich gewonnen (vb. Nrs. 18, 31, 34) of wordt er naar een verzoenende formule gestreefd (vb. nrs. 15, 26, 12, 21).
Coornhert verwijdert zich van zijn tijdgenoten, doordat hij in zijn beste dialogen zoekt, naar wat Herford noemt ‘fruitful discussion’Ga naar voetnoot14. Zijn methode bestaat erin te vertrekken van een schijnbaar juiste mening, of, van een twistvraag. Door een meesterlijk gebruik van de Socratische methode (die ik in onze XVIeeeuwse dialogen nergens anders aantrof) brengt hij zijn tegenstrever zo ver, dat deze zichzelf tegenspreekt en tot de aftocht gedwongen wordt. Een andere methode bestaat erin te vertrekken van de Bijbel als absolute waarheid en aldus, door een net van syllogismen, tot de bevestiging van de stelling te komen. De argumentatiekracht van de tegenstrever is meestal zwak, nooit ontaardt het gesprek in een schilderachtige exhibitie van XVIe-eeuwse krachtpatsers! Ook vinden wij bij Coornhert het ‘Drama of Debate’, onder vorm van proces. Zo zijn Nrs. 12 en 21 volmaakte processtukken, met Rechters, Klager, ‘Verweerder’, ‘Tuyghen’, een Secretaris en ‘Taalluyden’. Het proces verloopt volgens alle regelen van de rechtspraak en de debatten worden op waardige wijze gehouden. Na iedere ‘Handelinghe’ wordt de zitting geschorst en de Heren vergeten nooit de processen-verbaal te ondertekenen. In Nr. 21 laat Coornhert bekende, invloedrijke personen hun zaak bepleiten: Calvijn, Hosius, Bullingerus, Dusanus, Dominus de Plessy, Beza, Gamaliel (= Coornhert).
Zoals zijn tijdgenoten durft Coornhert zijn dialogen eveneens met gewoon, betogend proza vermengen (Nrs. 36 en 39) of dor-weg punt voor punt de argumentatie van zijn tegenstrever weerleggen. We troffen deze, van de dialoog afwijkende gewoonte, ook aan in een drietal XVIe-eeuwse stukken:
A. Pastor: Van het Underscheit tusschen rechte leer unde valsche leer der twistigen articulenGa naar voetnoot15
Handelinghe van de disputatie in Synodo te Straesburch teghen Melchior Hoffmann door die predicanten derselver stadt Ao MDIIIJGa naar voetnoot16
Dialogus de Veneratione van J. van HoogstratenGa naar voetnoot17.
Toch weet Coornhert zijn processtuk nog leven bij te zetten. Hij laat aan zijn stuk een dialoog tussen Vrijemondt en Bijenmondt voorafgaan, waarin de aanleiding van het proces tegen Lipsius wordt uiteengezet. De klerk van de secretaris leest de officiële stukken voor: de lectuur wordt onderbroken, met opmerkingen of tegenwerpingen van Bijenmondt en Vrijenmondt.
We concluderen deze beschouwingen dat Coornhert, als kind van zijn tijd, een bijzondere voorliefde voor de dialoog bezat en hem onder alle, in de XVIe eeuw bestaande vormen, gebruikt heeft; zowel het eenvoudige gesprek met de leraar-leerling verhouding, als de vinnige disputatie, en het ingewikkelde debat in procesvorm. Toch zijn er heel wat kenmerken, die de samenspraken een typisch Coornhertiaans karakter geven en waarvoor we in de gewone XVIe-eeuwse dialoog geen precedenten aantreffen. We bedoelen:
1. | De voorliefde bij de auteur zelf als dialoogspreker op te treden, in volle openhartigheid: we zien immers zelfs dat Coornhert, na discussie, de stelling van Basius bijtreedt (nr. 6). |
2. | De voorbereidende atmosfeerschepping, die we slechts sporadisch in twee XVIe-eeuwse dialogen aantroffen. |
3. | De virtuositeit in het toepassen van de Socratische methode. |
4. | De natuurlijke, ongedwongen gesprektoon. |
5. | De toneelmatigheid van sommige dialogen. |
6. | Het stevige, beeldrijke proza dat we nergens zo ‘volmaakt’ ontmoetten. |
We zullen nu trachten voor de Vijf eerste punten een verklaring te vinden. Het proza van Coornhert werd m.i. voldoende bestudeerd door Prof. Overdiep en Dr. P. Van der MeulenGa naar voetnoot18.
We weten dat Coornhert, als autodidact, klassiek geschoold was en regelmatig omgang had met schoolmeesters uit de Latijnse scholen. Hij was een groot bewonderaar van Erasmus, die hij, in een van zijn werken ‘onzer aller roem’ noemt.
Erasmus was een der beroemdste dialoogschrijvers uit de XVIe-eeuw.
We constateren evenwel dat de dialogen van Erasmus dramatischer werken dan die van Coornhert, deels door de lichte, nerveuze gesprektoon, deels door de spanning, veroorzaakt door het conflict tussen tegenstrijdige karakters. Erasmus is vooral sociaal gericht en het ironische element overheerst. Hij hekelt de bedevaarten, het vasten, in kleurrijke ‘tableaux’ gecopieerd op het dagelijkse leven. Het kan ons niet verwonderen dat de schoolmeesters dergelijke pittige stukjes graag lieten ‘spelen’. Invloed van Erasmus vinden we in de minst-dogmatische werken van Coornhert. We denken aan zijn Edelman, Graeu Monick, LuteraenGa naar voetnoot19. Ik heb de overtuiging dat het eerste gedeelte evengoed door Erasmus kon geschreven zijn. De Dialogus militis et CharthusianiGa naar voetnoot20 van Erasmus behandelt hetzelfde onderwerp: in beide gevallen bespotting van de monnikskleren en de repliek van de monnik, die glad van tong is. In beide stukken staat de auteur aan de zijde van de monnik, in beide wordt betoogd dat de pij niet de monnik maakt, evenmin als het zwaard de edelman. De nadruk bij Erasmus valt op de schoonheid van het geestelijk leven; Coornhert wil vooral de schandelijkheid der verlopen ridderschap en nadien de dolingen der Luthersen aan de kaak stellen.
Een opvallend-Erasmiaanse trek vinden we eveneens in Coornherts beschrijving van de feestende dwaze maagdenGa naar voetnoot21. Te vergelijken met Erasmus' feestende nonen uit de Virgo poenitensGa naar voetnoot22. ‘Onder 't eten hebben de Maagdekens door den wijn begost vrolik te werden, ten lesten heeft de maaltijd van onstuymich gelach en niet te kuysche boerterijen gewaagt. Maar niemand was so uytgelaten als die dochters, de welke niet hadden willen eten, eer zij 't gebed na den inhoud van haren regel gesproken hadden. Na de maeltijd wert daar gespeelt, gedanst en gesongen, het ander derf ik niet verhalen.’
De Verscheyden t'Samenspraken van Coornhert herinneren, wat plan en uitwerking betreft, aan de Colloquia Familiaria van de grote Humanist. Coornhert's werk bevat 22 dialogen over verschillende theologische onderwerpen, tussen de meest verscheiden sprekers. (Broeder-Gereformeerde, Jacopijner Monick-Minister tot Geneven gestudeerd, Astrologus A ende B rentier, Twee buurlien, enz.). Enige dialogen zijn, op identiek dezelfde wijze als bij Erasmus gemotiveerd: naar
aanleiding van een man N, die beweerde dat God opperste goedheid bezat (5e dial.), omdat een knecht door zijn meester geslagen werd (12e dial.), naar aanleiding van een sermoen (16e dial.). Eenzelfde trek vinden we bij Erasmus: naar aanleiding van een bedevaart naar St.-Jacob (Pelerinatio-OEuvresGa naar voetnoot23, omdat iemand een geschilderd Cycloop op zijn Bijbel draagt (p. 266), omdat een soldaat gehavend uit de oorlog komt (p. 169).
Slechts tweemaal in Coornherts werk grijpt de dialoog plaats aan een feesttafel, dus, in een volledig profaan milieu (Versch. Tsamenspr. dial. 14) ‘by een grooten Heere’, ofwel ‘in de groote zaal van den Paltsgraaf keurvorst Frederick’, tussen de tuchtmeester van hertog Christoffel ‘die namaels opte Moecker Heyde bleef’ en een Swingliaan (Versch. 't Samenspr. Nr. 21). Naar de uiterlijke vorm althans, denken we aan Erasmus' ‘Convivium Poeticum’Ga naar voetnoot24 of aan het ‘Convivium profanum’: ook hier geschiedt alles aan de dis. De inhoud verschilt natuurlijk enorm: Erasmus behandelt in één dialoog verschillende motieven, Coornhert houdt zich steeds aan één kwestie, die hij tot in details uitrafelt.
De invloed van Erasmus kan dus louter formeel geweest zijn. Het levensgevoel van beide mannen verschilde te veel: Erasmus, de ‘salonhumanist’ critiseert in zijn dialogen bepaalde typen in hun gedragslijn of in hun sociale en religieuze opvattingen en hij doet dit altijd met een superieur, ironisch glimlachje. Coornhert daarentegen is in de eerste plaats dogmaticus, die, dieper denker dan Erasmus, leren, overtuigen en verbeteren wil. De invloed van Erasmus kan alleen bestaan op stof en uitwerking van de eerste, door ons vermelde dialoog, en op de indeling van het tweede werk. Verder gaat die invloed beslist niet.
Belangrijker alleszins is het onderzoek naar invloeden van de Romeinse redenaar en ethicus M.T. Cicero. Hoezeer Coornhert de Romein bewonderde, blijkt uit zijn vertalingen van De Officiis en De Amicitia. Zoals in vele dialogen van Coornhert vinden we bij Cicero eveneens atmosfeerschepping. Na een inleiding in proza gaat De Officiis in dialoogvorm over. Aanvankelijk praten Fannius, Scaevola en Laelius zo maar wat over en weer, totdat het gesprek, schijnbaar toevallig, loopt over de dood van Scipio Africanus. Laelius herdenkt met geestdrift zijn vriendschap met de overledene, waarop Fannius hem
verzoekt over het wezen van de vriendschap te praten. Laelius houdt een lang betoog, waarin hij slechts éénmaal onderbroken wordt.
Ook in De republica wordt wat over en weer gepraat, totdat de samengekomen vrienden op een heuveltje hebben plaats genomen. In De Legibus zoeken Cicero, Quintus en Atticus een plaats aan de oever van de rivier Livis.
Het opzet van De re publica herinnert sterk aan Coornhert's Opperste goedts Nasporinghe (WWI Fo 337 vlg.). In beide stukken gaan de dialoogsprekers wandelen en kiezen een heuveltje uit langs de weg. Coornhert vermeldt met nadruk dat hij het onderwerp van Cicero's De Finibus wil behandelen (WWI Fo 339). Bij Cicero, evenals bij Coornhert, grijpen telkens afzonderlijke gesprekken plaats (Cicero-Laelius, Cicero-Laelius, Laelius-Philis, etc.
Coornhert-H. De Rijcke, Coornhert-Spieghel, etc. Bij Cicero is de stof ingedeeld in Boeken, bij Coornhert grijpen twee gesprekken per dag plaats. HirzelGa naar voetnoot25 beweert dat ook Aristoteles zijn dialogen over een aantal boeken verdeelde.
Bij Cicero breekt het gesprek af met de opmerking dat de tijd verstreken is: maar, dit geschiedt ook, haast zonder uitzondering, bij Coornhert.
Een andere, gemeenschappelijke trek is dat beide auteurs zichzelf graag ten tonele voeren. Zo treedt Cicero zelf op in: De Legibus, De re publica, Brutus, Academia posteriora.
Coornhert vinden we o.m. als dialoogspreker in Tweespraeck of Waerheydt vrij maeckt, Opperste Goedts Nasporinghe. Oordeelen van een Ghemeen Landsleere, Van wel bidden enz. Volgens HirzelGa naar voetnoot26 had ook Aristoteles die gewoonte.
Coornhert laat soms gefingeerde personen of zelfs gepersonifieerde abstracties optreden. Hirzel zegt, op p. 434 I, dat Cicero dit zelfs aanried. Het systeem met de gepersonifieerde begrippen, moet niet noodzakelijk gezocht worden in de Rederijkerstechniek, aangezien reeds de Romein Varro abstractie als Veritas, Existimatio, ja, zelfs Furiae in zijn dialogen opneemt.
Wat nu het milieu betreft, waarin de gesprekken plaats grijpen, hier heerst, zowel bij Cicero als bij Coornhert, de grootste willekeur. De Finibus speelt eerst in de villa van Cicero, later in die van Lucullus. De Legibus begint in de omgeving van Arpinium, wordt voortgezet langs de oever der Livis, en eindigt op een eilandje. Aan Cicero her-
innert ook de gewoonte bij Coornhert om één persoon gedurende lange tijd ononderbroken aan het woord te laten, cfr. in De Amicitia is Laelius aan het woord vanaf p. 377 tot 430.
De betoogtrant bij de Romein is rustig, kalm, soms warm, b.v. wanneer Laelius (o.c. p. 430) zijn persoonlijke herinneringen aan Scipio aanhaalt. Hirzel geeft in I, p. 491 als voornaamste karakteristiek van Cicero's personages: ‘Die Personen handeln niemals wie Marionetten, aber wie lebendige Menschen und der Dialog verlaüft in ein echtes Gespräch der Wirklichkeit’. Op dit gebied ligt er tussen de Romein en de Noordnederlander een diepe kloof: van een levensechte karaktertekening is er, buiten de ‘Graeu Monick’ geen spraak. Zelfs wanneer Coornhert zijn vrienden ten tonele voert, heeft dit geen bijzondere waarde. Bij hem komt het alleen aan op het voor en het tegen van een stelling. Staan Cicero's dialogen dicht bij het werkelijke leven, dan zijn die van Coornhert er mijlen ver van verwijderd, de ‘Edelman, etc.’ uitgezonderd en blijft het geheel slechts functie van louter verstandelijke redenering.
Ons besluit? Coornhert heeft zich blijkbaar eng geschoold aan de Romein en getracht diens werkmethode toe te passen op de stof en de opvattingen van zijn tijd. Gemeten met de normen der XVIe eeuw heeft hij tenvolle zijn doel bereikt, zonder dat hij in slaafse navolging vervallen is.
Indien we ons onderzoek verder zetten, komen we onvermijdelijk terecht bij de Fransman Sébastien Castellion (1515-1563), verwoed tegenstander van CalvijnGa naar voetnoot27. Zijn Latijnse dialogen, verschenen tussen 1540 en 1578, werden opgenomen in de Opera Sebastiani CastellionisGa naar voetnoot28 en kenden talrijke herdrukken) (Het Kirchenlexicon vermeldt er tot 1731). Coornhert vertaalde één dialoog van Castellio nl. Vierde Ghesprec vant Ghelove. De uitmuntende Coornhertspecialist Prof. Br. Becker toonde op afdoende wijze aan dat beider ideeën nauw met elkaar verwant warenGa naar voetnoot29.
Kenmerkend vooreerst voor Castellio is het gebruik van slechts een beperkt aantal personen, max. 2 tot 3. De eerste drie exemplaren uit de bundel gaan tussen twee gefingeerde interlocutores nl. Philomates en Theodidactus en benaderen, naar de vorm althans, de zuivere dialoog. In deze drie gesprekken, verdeeld over drie dagen, wordt achter-
eenvolgens gehandeld over de Predestinatie, de Verkiezing Gods en over de Vrije Wil. Terwijl bij Cicero vooral de redenaar aan het woord is, hebben we bij Castellio en Coornhert, in de eerste plaats, de leraar. Castellio en Coornhert willen beiden, vooral, overtuigen en doen dit op essentieel dezelfde wijze: de leraar probeert, met een vernuftig systeem van vragen, de leerling zelf tot de oplossing van de kwestie te voeren.
Er is nochtans dit verschil: Castellio duidt nooit milieu of omstandigheid aan, waarin de dialogen plaats grijpen, Coornhert doet dit, naar het voorbeeld van Cicero, echter wel. Het komt ons evenwel voor dat Coornhert van Castellio de toepassing van de Socratische methode geleerd heeft; ze vormt immers de basis van zijn overtuigingssysteem! De vertaling van Castellio's dialogen door Kemp en Coornhert, dateert van 1581, doch, Coornhert heeft het werk van de Fransman ook vroeger gekend. Buisson vermeldtGa naar voetnoot30 tot 1581 meer dan 30 uitgaven van de Dialogi sacri, waaronder één te Antwerpen in 1552.
Van deze Dialogi sacri vinden we, inderdaad, een weerslag op Coornhert's dialogenreeks Boom des Levens. De Dialogi sacri waren opgesteld met een pedagogisch doel: de auteur dialogeert Bijbelepisodes in het Latijn, en voorziet ze van een Franse vertaling. Onder iedere dialoog vinden we de ‘sententiae’ d.w.z. ‘les maximes qui résument l'enseignement moral à tirer du récit’. Hetzelfde systeem past Coornhert toe in zijn Boom des Levens. Zoals bij Castellio wordt iedere Bijbelepisode voorafgegaan door een Argumentum en afgesloten met een ‘Nadencken’. In beide gevallen hebben we een zuivere dialogering van het Bijbelverhaal. Dat Coornhert zich tot deze vorm van onderwijzen meer aangetrokken voelde dan tot de meer wereldse Colloquia Familiaria van Erasmus, lijdt geen twijfel. Het is trouwens onwaarschijnlijk dat Coornhert de toepassing van de Socratische methode uit de werken van Plato, in Latijnse vertaling, zou geleerd hebben. Waarschijnlijk kende hij de zeer oude Latijnse vertaling van Plato's werken door Marsilius Ficinius (Florence 1483) niet en voor het verschijnen van Serranus' ‘moderne’ vertaling van de Protagoras (1578) paste onze auteur het systeem reeds toe.
Het is duidelijk dat Coornhert, naar de geest en naar de behandeling der stof, aansluit bij Castellio, wiens geestverwant hij was. Beiden hebben zich, naar de vorm, geschoold aan de Romeinse Rhetor, maar, beiden verschillen ook van hem in dezelfde opzichten nl. in het leggen
van de nadruk op het vernuftige spel van vraag en antwoord, de polemische ondertoon en het gebruik van weinig reële tegensprekers.
Sommige literatuurhistorici wijzen op een verwantschap tussen Coornhert en Bernardini Ochino, uit Sienna. Ik heb niet kunnen nagaan of Coornhert de werken van Ochino positief gekend heeft. Beider filosofische ideeën zijn, in ieder geval, met elkaar verwantGa naar voetnoot31.
We onderzochten een aantal dialogen van de ItaliaanGa naar voetnoot32. Elk der dialogen behandelt, in proza, een vraag van uitsluitend dogmatische aard, v.b.: ‘Jesum fuisse verum Messiam, Jesum mundo lumen novum dedisse, Quemadmodum Jesu opera nobis condemnata sint peccata’ enz.
Samensprekers zijn Ochino en Judaeus. De toon blijft kalm en rustig, nergens komt een persoon uit zijn evenwicht. Steeds wordt er begonnen zonder enige inleiding, met het stellen van de te behandelen vraag (dus: nergens milieuaanduiding, in tegenstelling met Coornhert). De oplossing wordt, in onverstoorbare kalmte, gezocht, aan de hand van bijbelteksten. Bij Ochio komt het enkel aan op ‘onderwijzen’. De uiteenzetting en argumentering berusten op loutere redenering en vernuftspeling. Van werkelijk levende karakterisering der interlocutores is bij hem geen sprake, evenmin als bij Coornhert en Castellio. Verder zijn de opwerpingen van de leerling nooit diep-doordacht en altijd gemakkelijk te ontwrichten. Coornhert daarentegen fundeert de tegenargumentatie op bijbelteksten en drogredenen.
Algemene Conclusie
Coornhert bewondert Erasmus, maar, verder dan sporadische beïnvloeding, gaat deze bewondering niet. Coornhert is en blijft een Ciceroniaan van het zuiverste water, terwijl hij, wat denkleven en levensgevoel betreft, dichter bij Castellio staat. Invloed van Ochino en van de reformatorische schooldialogen is ‘quantité négligeable’. De schooldialogen waren ook meer geïnspireerd op Erasmus en bestemd om voorgedragen te worden, terwijl die van Coornhert, zonder de minste twijfel, als lectuur bedoeld waren, evenals de tractaten van andere theologerende tijdgenoten.
Dat de schooldialogen eerst goed tot hun recht kwamen bij de voordracht, is gemakkelijk aan te tonen. De Tobias ende Lazarus (gedrukt
1577), bevat 5 dialogen, die, op zichzelf, soms fijne tafereeltjes vormen. Ik moest aanhoudend denken aan de interieurs van Pieter de Hooch, Terborch en Vermeer. Men heeft de indruk dat deze gesprekken werkelijk hebben plaatsgehad, dank zij de talrijke details: de huisvrouw, de ‘nieuwe cappellaen’, de Drostinne... Het stuk is een fijn-ironische hekeling van de gemakzucht der geestelijkheid, wier werk van vertroosting der zieken door twee leken wordt overgenomen.
Met zijn 41 persoonlijk-getinte dialogen bekleedt Coornhert een zeer verdienstelijke plaats in de XVIe-eeuwse dialoogliteratuur en het feit dat hij verschillende malen in de geciteerde catalogen vermeld werd, bewijst dat zijn werk, boven de talrijke, verloren pamfletten, door zijn tijdgenoten en door de volgende generaties met zorg bewaard werd.
Leopoldsburg
D. Geeraerts
- voetnoot1
- P. Fredericq: Het Nederlandsche proza in de XVIe-eeuwse pamfletten uit de Tijd der Beroerten, met een Bloemlezing (Mémoires de l'Académie Royale de Belgique-Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et Classe des Beaux Arts 2me série t. III). Bruxelles, 1908.
- voetnoot2
- Cramer-Pijper: Bibliotheca Reformatoria Neerlandica. 's-Gravenhage. (1903-1914) Dl. I (1903), deel III (1905), deel V (1909), deel IX (1912).
- voetnoot3
- Uitg. B.R.N., I, p. 215-249.
- voetnoot4
- Uitg. B.R.N., III, dial. p. 43 vlg., p. 418 vlg., p. 542 vlg.
- voetnoot5
- Uitg. B.R.N., IX, p. 189-480.
- voetnoot6
- Uitg. F. Pijper: Uit den Hervormingstijd. 's-Gravenhage, 1908, p. 133 vlg.
- voetnoot7
- Uitg. B.R.I., III, p. 542 vlg.
- voetnoot8
- Uitg. B.R.N., V, p. 95 vlg.
- voetnoot9
- Pijper: Uit den Hervormingstijd, o.c.
- voetnoot10
- Uitg. F.V. Toussaint Van Boelaere: Twee XVIe-eeuwse Dialogen (Klassieke Galerij Nr. VI). Antwerpen, 1945.
- voetnoot11
- Herford: The literary Relations of England and Germany in the XVIth. Century. Cambridge, 1886, p. 30.
- voetnoot12
- R. Hirzel: Geschichte des Dialogs. Leipzig, 1895, II, p. 12: ‘die ersten Keime des einen können auch als die ersten des Anderen geiten’.
- voetnoot13
- L. Massebieu: Les colloques scolaires. Paris, 1878.
- voetnoot14
- Herford o.c., p. 27.
- voetnoot15
- Uitg. B.R.N., V, p. 424 vlg.
- voetnoot16
- Uitg. B.R.N., V, p. 221 vlg.
- voetnoot17
- Uitg. B.R.N., III, p. 418 vlg.
- voetnoot18
- Prof. Overdiep in: Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, onder red. v. Fr. Baur, Standaard-Boekh. Leuven, Antwerpen, Gent. Dl. III, p. 365 vlg. P. Van der Meulen: De Comedies van Coornhert, Assen, 1945, p. 128 vlg.
- voetnoot19
- Uitg. WW I, Fo 466-468.
- voetnoot20
- Uitg. OEuvres d'Erasme de Rotterdam, II., traduit du latin par Jarl-Priel z. dt.
- voetnoot21
- WW I, Fo 466-472.
- voetnoot22
- Gecit. bij P.H. Van Moerkerken: De satire in de Nederlandse kunst der Middeleeuwen, Amsterdam 1904, p. 227.
- voetnoot23
- OEuvres d'Erasme de Rotterdam. Jarl-Priel o.c., p. 266 vol. II.
- voetnoot24
- Id. o.c., II, p. 225 vlg.
- voetnoot25
- R. Hirzel o.c., voll. I, p. 298.
- voetnoot26
- R. Hirzel o.c., vol. I, p. 295.
- voetnoot27
- Zie: F. Buisson: Sébastien Castellion, sa vie et ses oeuvres, 2 dln. Paris, 1892 en Br. Becker: Coornhert en Castellio in: ‘Handelingen van het 18e Philologencongres 1939’.
- voetnoot28
- Vert. Haarlem 1613.
- voetnoot29
- Zie Becker, onze voetnoot nr. 27.
- voetnoot30
- Buisson o.c., II, p. 341-347.
- voetnoot31
- Zie: Betr. Barraud: Les idées philosophiques de Bernardin Ochin. Paris, 1924.
- voetnoot32
- Uitg. Bernardin Ochino senesis Dialogi XXX in duos libros, quorum primus est de Messia, continuitque dialogos XVIIJ. Basiliae, MDLXIII.