| |
| |
| |
Kroniek
De vergelijkende literatuurwetenschap
Verenigingen en Congressen
A. International Comparative Literature Association (I.C.L.A.)
Association Internationale de Litterature Comparee (A.I.L.C.)
Tijdens het zesde congres van de Fédération Internationale des Langues et Littératures Modernes (F.I.L.L.M.), gehouden in de Universiteit te Oxford in september 1954, hebben de comparatisten uit verscheidene taalgebieden die aan dat congres deelnamen, op initiatief van Charles Dédéyan, hoogleraar aan de Sorbonne, de hoofden bij elkaar gestoken. Zij namen het besluit de diverse krachten die, over de wereld verspreid, zich aan de studie van de vergelijkende letterkunde wijden, te bundelen, ten einde door internationale samenwerking de groei en de ontwikkeling van deze jonge discipline te bevorderen. Zo ontstond, in margine van het congres voor Moderne Talen en Literaturen, een nieuwe vereniging, cosmopolitisch in haar samenstelling, maar geboren uit de impuls van comparatisten uit twee naties in het bijzonder: Frankrijk en de Verenigde Staten. Vandaar haar dubbele benaming: International Comparative Literature Association in Amerika en Association Internationale de Littérature Comparée in Frankrijk. In het hiernavolgende wordt zigemakshalve met de afkorting van haar Engelse naam aangeduid.
Het constituerende bestuur van de I.C.L.A. zag er als volgt uit:
Ere-voorzitters: Fernand Baldensperger (Parijs), Gustave Charlier (Brussel), T.S. Eliot (Londen) en Salvador de Madariaga (Oxford). |
Voorzitters: Jean-Marie Carré (Parijs) en Carlo Pellegrini (Florence). |
Vice-voorzitters: Helmut Hatzfeld (Washington), Paul Kruger (Aarhus), Frederik C. Roe (Aberdeen) en Kurt Wais (Tübingen). |
Secretarissen-Generaal: voor Europa: Marius François Guyard (Nancy) voor Amerika: Werner P. Friederich (Chapel Hill, N.C.). |
Schatbewaarders: Z. Zaleski en Mej. E. le Hénaff (Parijs). |
Parijs, dat reeds sedert lang mede dank zij de Revue de Littérature Comparée een der belangrijkste centra voor vergelijkende literatuurstudie in Europa was, werd tot zetel van de I.C.L.A. gekozen. Het volledige adres luidt: Secrétariat de l'Association internationale de Littérature Comparée, Institut de Littératures modernes comparées de la Faculté des Lettres, 17, rue de la Sorbonne, Paris, 5e.
| |
| |
Een van de bijzonderste doelstellingen van de nieuwe vereniging is het inrichten van internationale congressen die om de drie jaar plaatshebben. Het eerste congres werd gehouden te Venetië, van 25 tot 30 september 1955. Centraal thema van dit congres was: ‘Venetië in de moderne literaturen’. Aan dit bijzonder dankbaar en belangwekkend onderwerp werden zesendertig lezingen gewijd, de ontmoeting van diverse literaturen en literatoren met de Dogenstad behelzend. De titels van enkele lezingen mogen hier volstaan om de rijkdom van het thema te belichten:
M. Batailion (Parijs): Venise, porte de l'Orient pour les Espagnols du XVIe siècle: Le Viaje de Turquia. |
F.C. Roe (Aberdeen): Venise dans la littérature anglaise depuis le seizième siècle. |
P. Francastel (Parijs): La Venise de Ruskin et l'archéologie. |
R. Van Nuffel (Gent): Venise dans la littérature belge. |
A. Manghi (Rome): Venezia nella letteratura romantica danese. |
M. Deanovic (Belgrado): Venezia nella letteratura serbo-croata dal Rinascimento a oggi. |
Meer aan de keuze der onderwerpen dan aan de nationaliteit der referenten ontleende dit congres zijn internationaal karakter. Op enkele uitzonderingen na waren de meeste der honderd comparatisten die naar Venetië waren gekomen Fransen en Italianen. De Amerikanen waren er praktisch van uitgesloten zodat Venetië ondanks alles geen zeer gelukkige start was. Ook was het jammer dat geen enkele lezing werd gewijd aan Venetië in de Nederlandse literatuur.
Tijdens het congres werd besloten dat Jacques Voisine, hoogleraar in de Vergelijkende Literatuurstudie aan de Universiteit te Rijsel, voortaan Marius François Guyard, wiens werkkring zich naar Athene had verplaatst, als Europees secretaris van de I.C.L.A. zou vervangen. Voor ons taalgebied is dat een gelukkige omstandigheid. Prof. Voisine heeft door zijn verblijf te Rijsel voortdurend contact met comparatisten uit Nederland en Vlaanderen (dat op de hierna te bespreken congressen van Bordeaux en Rijsel het Nederlandse element niet ontbrak, is mede aan hem te danken). Nog gelukkiger omstandigheid was de verkiezing, in de Raad van Assessoren der I.C.L.A., van Prof. Dr. W.A.P. Smit van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Zo is rechtstreeks contact verzekerd tussen de I.C.L.A. en het Instituut voor Vergelijkend Literatuuronderzoek van de Rijksuniversiteit te Utrecht.
De publicatie der Handelingen van het congres te Venetië, een bundel van ong. 300 blzn., waarin zijn opgenomen de zesendertig lezingen rond het thema Venise dans la littérature, wordt tegen het einde van 1957 in het vooruitzicht gesteld. De uitgave geschiedt met de steun van de Fondazione Georgio Cini te Venetië in haar collectie Civiltà Veneziana.
| |
| |
Te Venetië zelf en nadien tijdens een vergadering van het hoofdbestuur te Parijs op 22 januari 1956 waaraan ook Prof. Friederich heeft deelgenomen, werden de verdere plannen van de I.C.L.A. geformuleerd. Daaronder verdienen vermelding:
1. | aanwerving van leden in de landen die slechts zwak in de I.C.L.A. vertegenwoordigd zijn (dat zijn vooral Duitsland en Groot-Brittannië). |
| |
2. | poging tot contactneming met de comparatisten in de U.S.S.R. |
| |
3. | uitgave van een bulletin, in het bijzonder bedoeld om comparatistisch nieuws tussen Europa en Amerika uit te wisselen. |
| |
4. | opstelling van een internationale comparatistische bibliografie. De bibliografische gegevens zouden geleverd worden door de reeds opgerichte en nog op te richten nationale verenigingen voor vergelijkend literatuuronderzoek volgens door de I.C.L.A. te verschaffen richtlijnen. Een bijzondere commissie zal door het hoofdbestuur worden belast met de uitwerking van het plan. Dit voorstel, uitgaande van Prof. Bataillon van het Collège de France, is inmiddels door hem in de Revue de Littérature Comparée (janvier-mars 1956, p. 136-144) gepubliceerd. |
| |
5. | instelling van een Prijs van de Vergelijkende Letterkunde ter bekroning van een onuitgegeven werk. |
| |
6. | verkrijging van prijsverminderingen op comparatistische werken voor de leden van de I.C.L.A. |
| |
7. | voorstel van Prof. Friederich: verhoging van de jaarlijkse contributie van $ 1.50 of 500 Fr. fr. tot $ 3 à $ 4 of 1.000 à 1.200 Fr. fr. Daarin zou dan een abonnement op Comparative Literature (Oregon) of het Yearbook of Comparative and General Literature (Chapel Hill) of de Revue de Littérature Comparée (Parijs) begrepen zijn. |
| |
8. | deelneming aan de organisatie van het VIIde congres van de F.I.L.L.M. gewijd aan Stil- und Formprobleme in der Literatur, te Heidelberg van 26 tot 30 augustus 1957. |
| |
9. | versteviging van de banden met de Amerikaanse comparatisten en. in het bijzonder, pogingen om het tweede congres van de I.C.L.A. in Amerika zelf te organiseren. |
Inmiddels is reeds komen vast te staan dat dit tweede congres inderdaad op het Amerikaanse continent zal worden gehouden. Het zal plaatshebben van 8 tot 12 september 1958 in de Universiteit van North Carolina, Chapel Hill, N.C., en het wordt ingericht door de I.C.L.A. en de Universiteit van North Carolina, in samenwerking met The American Council of Learned Societies. Het centraal thema van dit congres is: European-American
| |
| |
Literary Relations. Daarnaast neemt men zich voor ten minste twee plenaire vergaderingen te besteden aan methodologische kwesties en aan het naspeuren van de diverse wegen van benadering en interpretatie der vergelijkende literatuur. Ook zullen een of meer groepsvergaderingen worden gewijd aan Emigratieliteratuur en Intereuropese letterkundige betrekkingen.
De drijvende kracht van dit congres is Prof. Werner P. Friederich, hoogleraar in de Vergelijkende Letterkunde en de Duitse Literatuur aan de Universiteit van North Carolina en Amerikaans secretaris-generaal van de I.C.L.A. Al is hij lang niet de enige Amerikaanse comparatist van aanzien, toch is het vooral aan zijn organisatorisch talent te danken dat de C.L. studie na de tweede wereldoorlog in de V.S.A. zo'n vlucht heeft genomen. Hij zorgde voor de oprichting van een C.L. Section in de M.L.A., de Modern Language Association of America, hij is de welbekende auteur, samen met Fernand Baldensperger, van de Bibliography of Comparative Literature en tevens van het Yearbook of Comparative and General Literature dat thans reeds voor de zesde maal is verschenen. Hij bracht eveneens het Amerikaans comparatistisch tijdschrift Comparative Literature tot stand. Ongetwijfeld zal het a.s. I.C.L.A.-congres onder zijn impuls tot een succes uitgroeien. Naast hem zijn trouwens alle grote namen op het gebied van het comparatisme en de moderne literatuurstudie erin betrokken: Albert Chinard (Princeton), Albert Guérard (Stanford), Victor Lange (Cornell), Helmut A. Hatzfeld (Catholic Univ. of America), Harry T. Lavin (Harvard), Henri M. Peyre (Yale) en René Wellek (Yale).
Dank zij reistoelagen van de Ford Foundation wordt reeds thans de deelneming aan het congres van een officiële Europese delegatie, bestaande uit een veertigtal comparatisten, in het vooruitzicht gesteld. Het zou bijzonder verheugend zijn indien ten minste twee comparatisten uit het Nederlandse taalgebied, liefst een Nederlander en een Vlaming, aan het congres te Chapel Hill niet alleen zouden deelnemen, maar er bovendien in een paar lezingen de plaats van de Nederlandse literatuur op het knooppunt der Europese culturen zouden bepalen. P.S.: volgens mededeling van Prof. Voisine (nov. 1957) zouden de Professoren Donkersloot en W.A.P. Smit naar Chapel Hill gaan.
| |
B. Societe Nationale Française de Litterature Comparee
Buiten Japan is Frankrijk tot hiertoe het enige land dat een vereniging voor vergelijkende literatuurstudie rijk is. Zelfs in Amerika bestaat er niet zulk een zelfstandige vereniging, immers de Amerikaanse comparatisten beschikken slechts over de Comparative Literature Section van de Modern Language Association of America. In december 1954, kort na de stichting van de International Comparative Literature Association, hebben een aantal Franse comparatisten een Commission nationale française de Litté- | |
| |
rature Comparée (later gewijzigd in Société...’) opgericht. Het doel van de nieuwe vereniging, de eerste filiaal van de I.C.L.A., omschreven zij als volgt:
1. | Travailler au développement de la Littérature comparée en France. |
| |
2. | Unifier et organiser les efforts des comparatistes français afin de faciliter leur travail d'enseignement et de recherche. |
| |
3. | Organiser la participation française aux activités comparatisten internationales. |
Zij willen dit doel bereiken door o.m. al de inlichtingen betreffende de vergelijkende literatuurstudie in Frankrijk te centraliseren en aan hun leden kenbaar te maken, door nauw samen te werken met de Revue de Littérature Comparée ten einde dit tijdschrift zo dienstbaar mogelijk te maken aan het doel waarvoor het is bestemd en door elk jaar met de medewerking van een der Franse Universiteiten een congres in te richten.
Hun eerste daad gold het ere-voorzitterschap op te dragen aan Prof. Jean-Marie Carré, de geestelijke vader van het comparatisme in Frankrijk. Tot leden van het ere-comité werden gekozen: F. Baldensperger en J. Sarrailh. Het bestuur werd verder als volgt samengesteld:
Voorzitter: M. Bataillon (administrateur van het Collège de France) |
Ondervoorzitters: H. Roddier (Universiteit van Lyon); J. Roos (Universiteit van Straatsburg); J. Fabre (Universiteit van Parijs) |
Secretaris-Generaal: R. Escarpit (Universiteit van Bordeaux) |
Adjunct-secretaris-generaal: J. Voisine (Universiteit van Rijsel) |
Schatbewaarder: R. Ternois |
Adjunct-schatbewaarder: H. Grange (Universiteit van Parijs). |
De zetel van de vereniging werd gevestigd te Parijs, aan hetzelfde adres als de I.C.L.A., nl.: Institut de Littératures modernes comparées de la Faculté des Lettres, 17, rue de la Sorbonne, Paris, 5e. Tijdens een drietal aldaar gehouden vergaderingen werd o.m. een rapport opgesteld over het onderwijs van de vergelijkende literatuur in Frankrijk. Dit rapport is inmiddels reeds verschenen, van de hand van Robert Escarpit, in het Yearbook of Comparative and General Literature (V (1956), p. 8-12). Er werd kritiek uitgebracht op de door de UNESCO gepubliceerde statistieken. De cijfers betreffende de vertalingen werden daarin als volkomen verkeerd bevonden. Ook werd er voorgesteld om de benaming van het Instituut voor Vergelijkend Literatuuronderzoek aan de Sorbonne te wijzigen. Institut de Littératures modernen comparées wil men vervangen zien door Institut de Littérature comparée, ‘puisqu'on ne compare pas des Littératures’.
| |
| |
De bijzonderste activiteiten van de S.N.F.L.C. zijn haar twee congressen, het eerste te Bordeaux in 1956, het tweede te Rijsel in 1957.
| |
Premier congrès national de littérature comparée
Bordeaux, 2, 3 et 4 mars 1956.
Vijftig comparatisten, voor het merendeel professoren, docenten, assistenten en lectoren aan 14 verschillende Franse Universiteiten (Besançon, Bordeaux, Caen, Clermont-Ferrand, Collège de France, Dijon, Lille, Lyon, Montpellier, Parijs, Poitiers, Rennes, Straatsburg, Toulouse), alsook aan de Universiteit van de Saar, hebben zich van 2 tot 4 maart 1956 onder het voorzitterschap van Prof. Bataillon in de Universiteit van Bordeaux gewijd aan het onderzoek van het thema: Littérature générale et histoire des Idées.
Het merkwaardige van dit congres was dat het eerste en belangrijkste referaat - het diepte immers het begrip ‘histoire des idées’ tot op de bodem uit - werd voorgedragen door een niet-comparatist. Robert Triomphe, een jong slavist, ‘maître de conférences’ aan de Universiteit van Straatsburg, boeide zijn gehoor een uur lang met een meesterlijk pleidooi ‘pour une discipline autonome, l'histoire des idées’. Triomphe, die gepromoveerd is op een proefschrift over Les idées de Joseph de Maistre, had op het I.C.L.A.-congres te Venetië, naar aanleiding van zijn lezing over Joseph de Maistre à Venise, een aantal gedurfde denkbeelden over de ‘histoire des idées’ gelanceerd en zodoende de Franse comparatisten die daar naar hem luisterden als het ware het thema voor hun nationaal congres aan de hand gedaan. Hij werd dan ook uitgenodigd om zijn programma te Bordeaux te komen ontvouwen.
Robert Triomphe is een Fransman die in het buitenland heeft rondgekeken. Hij heeft ontdekt dat aan de Universiteiten in Amerika, in Duitsland, in Zweden, in Rusland, zij het onder de benaming history of ideas, Geisteswissenschaft, Kulturwissenschaft, Lärdomshistoria of anderszins, veel dieper wordt ingegaan op de studie van de ideeën die een individu, een volk, het mensdom in het algemeen, hebben bewogen en bewegen, veel dieper dan dat in Frankrijk het geval is. Maar de ideeënhistorici die dat doen, hetzij ze esthetici zijn ofwel wijsgeren, worden door tweeërlei bekoring belaagd: de bekoring tot abstrahering die erin bestaat in elke idee categorieën van de menselijke geest te ontdekken; ofwel de bekoring van het historisme die in alle intellectuele uitingen van een bepaalde periode de geest van die periode, de ‘Zeitgeist’ wil achterhalen.
Triomphe onderkent zowel de verdiensten als de gevaren van dit soort onderzoek, in dienst van de literatuurstudie. Hij wil echter verder gaan. Zijn ‘science des idées’, waarvoor hij bij gebrek aan een betere naam de term ‘idéologie’ ontleend heeft, zal een autonome wetenschap zijn. Zij omvat de theorie die hij wil aangeleerd zien op het niveau van de ‘études
| |
| |
de propédeutique’ en bekroond door een ‘certificat d'idéologie’. Pas daarna gaat de ‘ideoloog’, gewapend met de abstrakta gegevens van het ideologisch verschijnsel in het algemeen, in het kader van teamwork, georganiseerd door een onderzoekscentrum, de ideologische feiten in hun verband van tijd of plaats, naspeuren en ontleden. Zowel voor een ‘cours d'idéologie’ als voor een ‘cours d'histoire des idées’ heeft Triomphe een gedetailleerd plan opgesteld. De eerste omvat de studie van de ‘Diffusion’ (o.m. la parole, l'écrit, l'image, maisons d'édition, bibliothèques, universités, enz.; slogans, titres, mots-clefs, enz.), ‘Terrains’ (bv. idées de montagnard et d'homme des plaines; mentalité russe et hiver russe), ‘Evolution’ (bv. loi de la transplantation idéologique: rôle des voyageurs, des émigrés et des agents de cosmopolitisme). Zijn ‘cours d'histoire des idées’ bestudeert ‘les grands sites idéologiques ou superidées, les idées-ordonnatrices, les idées particulières’.
De doeleinden die Triomphe nastreeft zijn niet minder omvangrijk dan het door hem ontworpen programma. Hij wil een dam opwerpen tegen de te gemakkelijke synthese waaraan onze tijd staat blootgesteld en hij wil een einde maken aan de culturele ‘mélange-standard’ die allerhande vulgarisaties te slikken geven. Voorts wil hij het begrip ‘culture’, dat in Frankrijk, vooral in de literatuurstudie, door de ‘technique’ werd en wordt overschaduwd, rehabiliteren. Het is merkwaardig het woord ‘culture’ dat in Frankrijk, zelfs in het Frans, niet zo erg populair is, zo overvloedig in zijn betoog te horen gebruiken. Er is trouwens iets merkwaardigs in geheel het programma van Triomphe, er zit als het ware een Duitse lijn in, maar dan een die in Duitsland zelf achterhaald is. Wie toevallig in 1954 op het congres van de Modern Language Association of America te New York Prof. Matthijs Jollen uit Chicago een lezing over The Problem of Evaluation in Recent German Literary Criticism hoorde houden en de ‘Geistesgeschichte’ door deze geboren Duitser onder de grond zag stoppen, kreeg zowat de indruk dat de Fransman Triomphe ze in Bordeaux weer aan het uitgraven was. Toch kon hem geen gebrek aan patriotische deugd worden verweten. Zijn ‘idéologie’ diende hij ‘zeitgemäsz’ aan als een ‘réarmement intellectuel’ voor Frankrijk en er lag iets van messianisme in de slotwoorden waarmee hij in de muffe, versleten ‘Salle des Actes’ van de ietwat oubakken Universiteit van Bordeaux de toeluisterende comparatisten tot fervente ideologen trachtte te bekeren, ofschoon de stijl ook wel even aan Reader's Digest deed denken: ‘Le moment est donc vanu d'une grande relance idéologique, dons la portée dépasse de loin les rêves humanisten de la Renaissance et
les tentatives du XVIIIe siècle pour harmoniser le monde et la nature intelligente de l'homme. Dans le monde de demain, l'idéologue aidera l'homme à mener et à bercer non idée, au lieu de se laisser maner - et malmener - par alle’.
| |
| |
Robert Triomphe mocht zich niet alleen in een grote belangstelling maar ook in een warme sympathie vanwege de Franse comparatisten verheugen, al vond de ene dat er teveel nadruk op de synthese werd gelegd en dat de spreker te vlug resultaten wilde bereiken en al zag een andere geen heil in de ‘travail d'équipe’, een derde juist alleen daarin. Het gunstig onthaal van dit eerder fantastisch dan realistisch programma dat de literatuur ver achter zich laat, is begrijpelijker in een kring van Franse dan bv. in een van Amerikaanse comparatisten waar men meer gesteld is op ‘littérature pure’ en niets anders dan dat.
In de daaropvolgende lezingen werd het congresprogramma enigermate tot zijn ware proporties herleid. Henri Roddier, professor aan de Universiteit van Lyon, stelde onder de algemene titel Littérature comparée et histoire des idées, de ‘technique’ opnieuw in de plaats van de ‘culture’ door te vragen dat men, alvorens tot ernstig comparatistisch werk over te gaan, in ploegverband een woordenboek zou opstellen, bevattende een volledige verzameling van al de terminologieën in de diverse literaturen. Basil Munteano, hoofdredacteur van de Revue de Littérature Comparée, handelde over Littérature générale et histoire des idées. Schematisch ziet hij de eerste als een ‘synthèse horizontale’, de tweede als een ‘synthèse verticale’. Bijzonder belangwekkend zou een Frans-Amerikaans colloquium zijn waarop Prof. René Wellek van Yale University uit naam van het Amerikaans comparatisme, zou antwoorden op het besluit van Munteano. Dat besluit luidde: ‘Est-ce d'ailleurs bien certain que, ce faisant, on s'éloigne si fort de la poésie? Et si, par hasard, mieux que pure volupté esthétique, la littérature était connaissance?’...
Naast deze drie ‘kernreferaten’ waren er nog enkele die, de ene minder, de andere meer, de verhouding tussen ‘littérature générale et histoire des idées’ kwamen illustreren:
Mme M. Frandon (Poitiers): La déploration dans le drame antique et moderne d'Orient et d'Occident. |
Melle Yvonne Batard (Rennes): L'idée de tolérance chez les humanisten de la Renaissance. |
J. Fabre (Paris): Mickiewicz et le XVIIIe siècle français. |
W. Thys (Lille): Quelques notes sur la culture néerlandaise à la fin du XIXe siècle dans ses rapports avec l'étranger. |
H.F. Imbert (Montpellier): Stendhal, Tom Jones et le problème du roman. |
R. Etiemble (Paris): De quelques difficultés concernan la transmission des idées philosophiques entre la Chine et la France au XVIIIe siècle. |
M. Gravier (Paris): Opinions politiques et affinités littéraires en Suède de 1790 à 1830. |
J.A. Vier: Un essayiste cosmopolite au XIXe siècle, Daniel Stern. |
| |
| |
Mme la Comtesse Jean de Pange (Paris): Madame de Staël et le livre De l'Allemagne. |
J. Roos (Strasbourg): Une application de l'histoire des idées à la littérature comparée. |
Deze eerste samenspraak te Bordeaux van allen die in Frankrijk met het onderwijs van de vergelijkende literatuur belast zijn of er van nabij kennis mede maken, is een succes geweest. Er heerste in de tamelijk kleine groep een sfeer van ondernemingsgeest en ook eensgezindheid, ondanks de diversiteit van meningen en ideeën. Er was voortdurend de spiritualiteit die men tevergeefs buiten de Franse grenzen zou zoeken en ze was zowel aanwezig in de academische lezingen als op het banket dat onder het motto ‘goûtez et comparez’ de comparatisten te Saint-Emilion werd aangeboden. En wat te Bordeaux werd besproken, is niet in de Atlantische wind uiteengewaaid. In een keurige bundel van 65 blzn. heeft Marcel Didier de Actes du premier Congrès National de Littérature Comparée uitgegeven.
| |
Deuxième congrès national de littérature comparée
Lille, 30 mai - 2 juin 1957.
Aan dit congres namen een zestigtal comparatisten deel. Het was nog slechts in naam een ‘congrès national’ want er waren zes Belgen, w.o. Prof. R. Guiette en Prof. R. van Nuffel van de Rijksuniversiteit te Gent, twee Nederlanders, w.o. Dr. A. van der Lee, Directeur van het Instituut voor Vergelijkend Literatuuronderzoek te Utrecht, twee Amerikanen en een aantal buitenlandse lectoren aan Franse Universiteiten. Met opzet had men uitnodigingen tot buiten de grenzen gestuurd. De S.N.F.L.C. wil, zolang er in de verscheidene Europese landen nog geen nationale verenigingen zijn opgericht, enigszins als bindmiddel tussen de Europese comparatisten optreden en hun gelegenheid geven, tussen de I.C.L.A.-congressen in, met elkaar in contact te blijven. Ter gelegenheid van de Journées de Lille 1957 had zij Rijsel als verzamelplaats voorgesteld en tevens een thema gekozen dat in dit randgebied tot levendige uiteenzettingen kon leiden. Het luidde: Les Flandres dans les mouvements romantique et symboliste.
Vooraf werden onder de titel Méthodologie de la littérature comparée enige referaten van algemene theoretische inhoud samengebracht waarin het gespreksthema van Bordeaux werd voortgezet. Jean Gillet van de Sorbonne sprak over Cosmopolitisme et littérature comparée. Louis Trénard van de Universiteit te Rijsel handelde over De la méthode en histoire sociale des idées, een thema dat veel, behalve de gloed en de overredingskracht, met de ideeën van Triomphe gemeen had. Hier werd echter weer sterk de nadruk gelegd op de ‘technique’. Hier moesten de doeleinden
| |
| |
(dépeindre les moeurs des groupes populairen, l'esprit de l'homme moyen, la réfraction des idées, les moyens de transmission) bereikt worden langs zeer moeilijk begaanbare paden zoals het onderzoek van ‘la chanson, les spectacles populairen, les archives hospitalières, les archives des monts de piété, les régistres paroissiaux, le chiffre du tirage des livres (reeds in Bordeaux ter sprake gebracht doch afgewezen als onbereikbaar wegens het beroepsgeheim der uitgevers), les éditions clandestines, les comptes rendus des sociétés savantes, le colportage’, enz., enz. Dat alles moet de socioloog (deze term wordt wel niet gebruikt maar hier is nauwelijks meer sprake van een literatuurhistoricus al wordt de comparatist bijzondere geschiktheid tot het beoefenen van deze discipline toegemeten), dit alles moet de socioloog ondermeer toelaten ‘de reconstituer une culture’ en daarmee staat de referent toch een heel eind van de ‘réarmement intellectuel’ die Triomphe op het oog had. In zijn Problèmes et méthodes de civilisation comparée ontleedde Guy Michaud, de eminente kenner van het symbolisme en professor aan de Universiteit van de Saar, nauwkeurig de inhoud der begrippen ‘civilisation’ (‘la civilisation’ tegenover ‘une civilisation’) en ‘culture’ en beschreef de nieuwe methodes van sociologisch literatuuronderzoek en vergelijkende cultuurwetenschap die aan de Universiteit van de Saar worden toegepast. Tot deze algemene referaten, al werd ze op de slotvergadering voorgedragen, kan ook de lezing van Prof. Guiette worden gerekend over Poètes symbolistes et langue poétique. Zijn fijn gestileerd betoog dat door de vergadering zeer werd genoten, kwam ongeveer hierop neer dat Mallarmé, Elskamp, Maeterlinck,
Verhaeren en andere symbolistische dichters allen de noodzakelijkheid hadden gevoeld om een eigen dichterlijk taalinstrument te scheppen, Mallarmé echter de enige was die in die poging min of meer was geslaagd, de anderen slechts oppervlakkig en kunstmatig hadden ontleend bij hem of bij andere bronnen zoals Oudfrans, modern jargon of volksliederen.
Het eigenlijke thema van het congres kon ‘een Vlaams neerlandicus op den uitkijk’ de hoop geven zijn literatuur op een Frans comparatistencongres behandeld te zien maar die hoop hield geen rekening met de ons steeds verrassende Franse terminologie in dezen. Voor de Franse literatuur hoeven ‘les Flandres’ helemaal niet buiten de Franse staatsgrenzen te liggen. Daaraan werden de congressisten ten overvloede herinnerd, eerst toen zij in de Raadszaal van het Rijselse stadhuis waar zij werden ontvangen, de Vlaamse Leeuw, het wapen van Rijsel, door Franse Lelies geflankeerd zagen, nadien, toen de excursie ter illustratie van het congresthema, niet naar de nabijgelegen Vlaamse Ardennen, Brugge of het Leieland ging doch beperkt bleef tot ‘Les Flandres françaises’ (Cassel, Quadypre en Bergues). Bedoelt men ‘les Flandres’ wél buiten de staatsgrenzen, dan hoeven ze nog helemaal geen ander taalcomplex aan te duiden
| |
| |
zolang er niet expliciet over ‘les Flandres flamingantes’ is gesproken. ‘Les Flandres’, dat is Georges Rodenbach, Verhaeren, Maeterlinck op de voorgrond en ‘Bruges la morte’, Leiemeanders en ‘la plaine flamande’ als decor. Eens dat men dit weet, dan is er geen reden voor misverstand of gevoeligheden en heeft men niets dan lof voor de scherpzinnigheid waarmee Prof. Jacques Henry Bornecque van de Universiteit te Caen Van Lerberghe et Verhaeren précurseurs behandelt, Mme Ida-Marie Frandon van de Universiteit te Poitiers Rodenbach poète et juge de la poésie, José Corrales van de Universiteit te Rijsel Une amitié féconde: Verhaeren et Dario de Regoyos en Dimitrie Stremooukhoff van de Universiteit te Aix-Marseille Verhaeren en Russie. Bijzondere lof verdiende zelfs Jean Fabre van de Sorbonne met zijn Gérard de Nerval et les Flandres. Naar hem te luisteren is een genot. Het onderwerp van zijn betoog doet er daarbij minder toe, al blijkt dadelijk dat Nervals werk en zijn persoonlijkheid hem op een bijzondere wijze in hun macht hebben. Wat hij zegt, zegt hij op een schijnbaar ordeloze manier zo, dat het de luisteraar de kern doet begrijpen en vandaar uit ook meteen al de omringende problemen.
Bleven in al deze referaten de namen van Conscience, Jan Frans Willems, Gezelle, Streuvels, Vermeylen, Van Langendonck en geheel de ‘Flandre flamingante’ ongenoemd, dat was begrijpelijk binnen het verband der Franstalige literatuur. Het was echter jammer dat de Belgische congressisten die zelf een referaat voordroegen, op geen enkel ogenblik vanuit de Vlaamse literatuur- en cultuurgemeenschap spraken. Dit had gekund in het raam van het ruime thema Les Flandres dans les mouvements romantique et symboliste. Zij waren echter geen van allen neerlandici. Albert Kies uit Brussel beschreef de Image de la Flandre chez quelques écrivains belges de l'époque symboliste, Prof. Van Nuffel sprak over Van Lerberghe devant le Symbolisme français, Prof. R. Mortier van de Vrije Universiteit te Brussel had Bruges dans l'oeuvre de Camille Lemonnier tot thema gekozen en Henry Th. Deschamps van de Rijksuniversiteit te Luik behandelde La Franse de Juillet et le mouvement flamand. Hier werd voor het eerst de Nederlandstalige literatuur van Vlaanderen aangeraakt en in het kort de Vlaamse beweging na 1830 geschetst, echter in hoofdzaak om de Franse vijandigheid ertegen te kunnen verklaren. Franse publicaties (Le Temple, 1840: ‘La langue flamande est une tour de Babel’), het oordeel van de diplomatie (‘Le mouvement flamand compromet l'unité de la Belgique’) worden aangehaald maar kunnen niet verhinderen dat de ‘Vlaamse neerlandicus op den uitkijk’ en met hem zeer zeker ook de Nederlandse congressisten het jammer vinden dat in dit referaat een beeld wordt opgehangen, dat wellicht op zichzelf onvervalst is doch dat door geen enkel ander, van de hand van een Vlaams academicus, wordt vervolledigd. Zo was de eindindruk bij de onvoorbereide, op
| |
| |
dit punt totaal onkundige Fransen die ook onbewogen bleven toen in een curieus ‘qui pro quo’ Georges en Albrecht Rodenbach door elkaar werden gehaspeld, er een van ‘arm Vlaanderen’, armer dan het wellicht ooit is geweest, dezelfde die zij krijgen bij de lectuur van gesprekken tussen Vlaamse volkslieden, weergegeven door Verhaeren en Maeterlinck en geheel kunstmatig, zoals Albert Kies in zijn lezing aantoonde. Het enige referaat dat vanuit Nederlandstalig gebied de Vlaamse literatuur en cultuur poogde te overzien in de door het thema omschreven perioden, was dat van Dr. D. de Graaf uit Goes die sprak over L'ambiance de ‘Van Nu en Straks’. Hij had echter niet voldoende met zijn Frans gehoor rekening gehouden zodat men tijdens en na zijn lezing links en rechts en over de tafel heen hoorde fluisteren ‘Qu'est-ce que c'est que Van Nu en Straks?’, waardoor er veel van zijn betoog verloren ging.
Deed het eerste congres te Bordeaux al dadelijk bij de vertegenwoordiger uit het Nederlandse taalgebied de gedachte opkomen dat wij, verre van zulk een congres te kunnen houden, niet eens een vereniging (liefst één voor Nederland en Vlaanderen samen) voor Vergelijkende Literatuurstudie rijk zijn, de lessen getrokken uit dit tweede congres (alsook die gehaald uit het I.C.L.A.-congres te Venetië), doen ons de noodzaak van onderling contact nog meer ervaren. Er zou geen sprake geweest zijn van lezingen buiten Vlaanderen, over Vlaanderen, zonder Vlaanderen (en hier bedoelen wij dit alles in de strikt literaire zin) zoals dat in Rijsel is geschied, indien de Nederlandstalige comparatisten vooraf hadden afgesproken, wie het Nederlandse taalgebied op dit congres zou vertegenwoordigen. Hier was een gelegenheid voor Nederlandstalige, inzonderheid Vlaamse literatuurhistorici, één die zich niet elk jaar voordoet, om in comparatistisch verband hun literatuur in Frankrijk te doen kennen. Wij hebben wel het Utrechts Instituut voor Vergelijkend Literatuuronderzoek en dat is al zeer veel, maar tot inter-universitair contact en samenwerking is het nog niet gekomen. Het is tijd dat dit gebeurt. Met het oog op onze vertegenwoordiging op de congressen van de I.C.L.A. en de S.N.F.L.C., met het oog ook op onze plaats in de internationale comparatistische bibliografie, maar vooral ook ter vervolmaking en coördinatie van ons eigen onderwijs en onderzoek dringt ver-eniging zich op.
Berchem-Antwerpen
Walter Thys
|
|