lezing in dit gedicht. In de verzen 65-67, waar er sprake is van de Zweedse koning Gustav Adolf, leest men namelijk:
Gij storf in't velt: de naem
In de gedrukte tekst leest men in v. 66: Blijft eeuwig op de tong. Men moet zich afvragen waarom Vondel het woord leven in eeuwig heeft veranderd vóór hij het gedicht in Amsterdam liet drukken. Van een verbetering kan men hier wel nauwelijks spreken.
Het tweede gedicht in het handschrift geeft een variant in de titel, die in zijn geheel luidt: ‘Op d'afbeeldinge van den doorluchtighsten Vorst en Heere, CHRISTIAEN, Gekoren Prins te Denemarck en Noorwegen &c. Geschildert door Karel van Mander, Hofschilder van zyne Majesteit’.
In de tekst is het woord erfgenaem in v. 2 met geen hoofdletter geschreven, en in v. 4 staat getrouw waar de gedrukte uitgave getrou heeft. Na geboren in v. 3 is er een komma; eveneens na bevolen in v. 5, waar men in gedrukte tekst een kommapunt vindt.
In het derde en laatste gedicht van het handschrift, ‘Op d'afbeeldinge van den edelen en gestrengen Heere ERYCK SEESTEED. Door Karel van Mander geschildert.’, staat in v. 3 beelt i.p.v. beeldt. In v. 4 leest men raetstyl, maar hier zal wel de schrijfwijze -aa- in de WB-uitgave een drukfout zijn. Na steden in v. 5 is er geen komma, en na nam in v. 8 is er een punt i.p.v. een komma.
Men moet veronderstellen dat Vondel dit handschrift in Kopenhagen heeft nagelaten. Misschien heeft hij het aan Karel van Mander gegeven, of aan de minister Erik Sehested, aan wie hij misschien hulp kan hebben gevraagd met de hoop een goed resultaat te bereiken in de onderhandelingen met zijn Deense debiteuren. Men zal hier wel moeilijk verder dan tot gissingen kunnen komen. Het is ook mogelijk dat het handschrift in het bezit van de koninklijke familie is geweest. Dat was ook mijn eerste gedachte, en ik heb daarom in de vermelde voetnoot in ‘Edda’ de mogelijkheid aangestipt, dat het handschrift in bezit van de Trondheimse academiebibliotheek via een lid van de koninklijke familie was gekomen. De academie had vroeger geregeld een koninklijke prins als officiële preses. Deze theorie is echter niet juist. In de bibliotheek te Trondheim weet men met zekerheid dat het handschrift in het bezit is geweest van Benjamin Dass (1706-75). Deze man was een van de grootste Noorse humanisten in de 18de eeuw en was in de jaren 1734-51 rector aan het gymnasium te Trondheim. Hij leefde uiterst zuinig om boeken en handschriften te kunnen kopen. Toen hij in 1751 afscheid nam als rector om zich geheel aan zijn studies te kunnen wijden, werd hij opgevolgd door zijn leerling Gerhard Schöning (1722-80), de eerste Noorse wetenschappelijke historicus en een van de stichters van Det Kongelige Norske Videnshabers Selskab