Spiegel der Letteren. Jaargang 1
(1956-1957)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
In margineEen nieuwe lezing van Cornelis Cruls psalmbewerkingen in een onbekend handschrift van de Koninklijke Bibliotheek te Den HaagIn de Kon. Bibl. te Den Haag bevindt zich een verzameling refreinen en liederen die niet zonder belang is voor de kennis van onze zestiende-eeuwse literatuur en toch tot hiertoe zo goed als onopgemerkt is gebleven. Wij hebben inderdaad nergens een uitvoerige beschrijving van het bewuste handschrift, dat ter aangeduide plaats het nummer 133 H 36 draagt, gevonden terwijl ons verder geen studie bekend is, waarin de verzameling ook maar vermeld wordt. De enige die bij ons weten enige aandacht aan het handschrift heeft gewijd is de opsteller van het Verslag over den toestand der Koninklijke Biblotheek in het jaar 1906, waar we op bl. 21 een nota vinden, die onze onderzoekers van de zestiende-eeuwse letterkunde toch om meer reden belang had kunnen inboezemen, en waarvan de inhoud luidt: ‘27. Refereynen en Liedeken. 58 bl. 97 × 155. Einde 16de eeuw. Protestantsche verzameling uit Antwerpen (vgl. acrostichon op bl. 58 recto). Onder de meeste stukken: R.S.A. (= Rien sans Amour? Vgl. acrostichon op bl. 12 verso). Perk. omslag. Op 't eerste blad: Jacobus De Moor est possessor huius libri. Anno 1598. Aangekocht op de auctie - Van Huffel te Utrecht, 16 Maart 1906 (cat. No 1592)’Ga naar voetnoot*. Wij kwamen op het spoor van dit handschrift bij het zoeken naar zestiende-eeuwse verzamelingen die nog onbekend werk van Anna Bijns hadden kunnen bevatten. In dit opzicht bracht het onderzoek van Hs. 133 H 36 ons geen winst, maar anderzijds troffen we er naast een aantal niet van elders bekende gedichten ook een nieuwe lezing aan van de twee psalmbewerkingen die de Antwerpse rederijker Cornelis Crul ons heeft nagelaten. Het is niet onze bedoeling hier alle problemen te bespreken die door het handschrift gesteld worden. Evenmin geven wij hier de volledige inhoudsopgave van de bundel, aangezien Dr. A. Van Elslander en schrijver dezes in een der volgende nummers van dit tijdschrift het handschrift in zijn verschillende aspecten hopen te behandelen. Terloops zij over herkomst en inhoud van het handschrift reeds het | |
[pagina 223]
| |
volgende gezegd: Dat de verzameling van Antwerpse oorsprong is blijkt niet alleen uit het gedicht op fol. 58 recto, waarin het acrostichon Antwerpen in Brabant verwerkt is, maar ook uit de variante die wij in de bundel aantreffen van een paar verzen uit een refrein dat we ook uit de Veel schoone Christelijcke ende Schriftuerlicke Refereynen (Delft, 1580 of 1581) kennen. In de laatste verzameling lezen we in de Prince van refr. 8: Want tot beuselinghen en ben ick niet ghenegen
Om naerstich te vragen dan naer sulcken manieren
waar het handschrift uit Den Haag brengt: Tgeldt datse met de beuselinge hebben gecregen
Gaet vrager Meester Merte t'Hantwerpen op het kerkhof schiere
De verzamelaar van Hs. 133 H 36, die zich Jacobus De Moor noemt, hebben we nog niet kunnen identificeren. Als middel daartoe zullen we de nota kunnen gebruiken die eveneens op bl. 1 r. onder zijn naam te vinden is en die luidt: ‘Devyse. Tis verloren de moor ghewasschen. A. 1598. Niet sonder Godt. &c.’ Het vermoeden dat Jacobus De Moor zijn gedichten vooral uit Antwerpse bronnen heeft geput - waarschijnlijk is de verzamelaar zelf uit de Scheldestad afkomstig - wordt nu verder bevestigd door het aantreffen van de gedichtenfragmenten van Cornelis Crul, waarop we hier in het bizonder de aandacht willen vestigen. Wij wensen dit laatste vooral te doen omdat wijzelf in onze uitgave Religieuze Poëzie van Cornelis Crul (Zwolse Drukken en Herdrukken, nr. 12) alle ons toen bekende lezingen van Cruls gedichten hadden betrokken. Van zijn bewerkingen van de 13de en 77ste psalm was ons toen maar één lezing bekend, nl. diegene die we hadden aangetroffen in het Handschrift uit het British Museum, Sloane nr. 1174. De versie die wij van dezelfde gedichten bij De Moor aantreffen is in meer dan één opzicht ‘eigenaardig’, een adjectief waarmede wij beter de aard van deze versie aanduiden dan met het epitheton ‘merkwaardig’. De fragmenten uit de twee psalmbewerkingen zijn dooreengemengd zodat men op het eesrte gezicht meent te doen te hebben met één enkel gedicht met afwisselende strofenvorm. Inderdaad. Wij krijgen achtereenvolgens de 6de strofe uit Den 13den Psalm, strofe 1 uit Den 77sten Psalm, strofe 1 uit ps. 13, str. 2 uit ps. 77, str. 2 uit ps. 13, str. 3 uit ps. 77, str. 3 uit ps. 13, str. 4 uit ps. 77, str. 5 uit ps. 13. Uit de eigenlijke psalmbewerking zijn dus geen fragmenten overgenomen, alleen uit de respectieve ‘prologen’. Na het laatst vermelde fragment krijgen we Finis R.S.A., een onderschrift waarmede de meeste gedichten bij De Moor eindigen en waarmede het auteurschap van de psalmbewerkingen niet tot een probleem wordt gemaakt. De indruk met één enkel gedicht te doen te hebben wordt | |
[pagina 224]
| |
ook nog versterkt door de aanduiding na het eerste fragment (strofe 6 uit ps. 13): Volcht Refreyn. Nu is het wel opvallend dat de fragmenten uit ps. 13 zich telkens op de rectozijde der bladzijden vinden en van het tweede fragment af het opschrift Liedeken krijgen (met een doorlopende nummering) terwijl de fragmenten uit ps. 77 op de versozijden voorkomen, waarmede de verzamelaar de bedoeling kan gehad hebben ps. 13 en ps. 77 afzonderlijk te doen lezen, ofschoon zekerheid hieromtrent niet te verkrijgen is, aangezien hij voor bijna alle gedichten maar één strofe op één bladzijde aanbrengt. Vergeleken met de teksten in het hs. Sloane vertonen de lezingen bij J. De Moor een groot aantal varianten, die evenwel niet van die aard zijn dat zij de betekenis der verzen grondig wijzigen, zodat wij er ons hier ook van onthouden deze varianten af te drukken. Wij vinden daarvoor misschien nog elders de gelegenheid. Vooruitlopend op de verdere bespreking die wij eerlang met Dr. Van Elslander aan De Moors verzameling zullen wijden, wensen wij thans reeds te onderstrepen dat de opsteller van het Verslag, waaraan wij hoger de nota over ons handschrift ontleend hebben, dicht bij de waarheid was toen hij De Moors verzameling een Protestanse verzameling noemde. Inderdaad, de meeste gedichten uit deze bundel schijnen uit de kringen van Hervormden te stammen en één bepaald uit die van Doopsgezinden. Of deze vaststelling enige invloed kan hebben op de interpretatie van Cruls religieuze gezindheid zullen wij ook later onderzoeken.
Mechelen L. Roose |
|