Spiegel der Letteren. Jaargang 1
(1956-1957)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
G.J. Sterck, een 18de-eeuws Rousseau-bestrijder uit VlaanderenAlhoewel onze kennis van het litteraire en in het algemeen van het kulturele leven in de achttiende-eeuwse Oostenrijkse Nederlanden nog hoogst onvolledig blijkt, staat het vrijwel vast dat het van een bedroevend laag peil moet geweest zijn. Het verfransingsproces dat sedert de afscheiding van het Noorden in versneld tempo verliep en systematisch in de hand gewerkt werd, schiep vooral in Vlaanderen een onoverbrugbare kloof tussen de leidende en dus ook de intellektuele kringen en de grote massa van het volk dat ten prooi bleef aan achterlijkheid en analfabetisme. Zij die de massa hadden kunnen opheffen uit haar geestelijke malaise, zaten zelf, voor zover ze zich door hun taal niet van haar vervreemd hadden, in een zelfgenoegzame middelmatigheid hopeloos verstrikt. Bij het schetsen van dit somber tafereel lieten vroegere onderzoekers zich niet zelden beïnvloeden door de inderdaad krasse uitlatingen van sommige buitenlandse bezoekers die hun verbazing en misnoegdheid over dit kulturele ‘nihil’ niet onder stoelen of banken staken. Bekend is het vernietigende vonnis van Voltaire: ‘Nous voici en fin fond de Barbarie.’ Brussel scheen hem ‘le séjour de l'ignorance, / de la pesanteur, des ennuis, / de la stupide indifférence; / un vrai pays d'obédience, / privé d'esprit, rempli de foi.’Ga naar voetnoot1 Het schijnt vanzelfsprekend dat in dergelijke omstandigheden het doordringen van de moderne denkbeelden, die elders in het verlichte Europa opgeld deden, ernstig gehinderd werd. Zelfs voor de franssprekende milieus gold dat. De weinigen die hier nieuwe geluiden wilden doen weerklinken, als een Cobenzl en een Neny, stuitten op een onverzettelijke tegenstand, niet het minst vanwege de geestelijk- | |
[pagina 192]
| |
heid. De Prince de Ligne, onze enige belangrijke (zij het tweederangs) figuur uit die tijd, meende Rousseau te moeten waarschuwen: ‘On ne sait pas lire dans mon pays, vous n'y serez ni admiré, ni persécuté’Ga naar voetnoot2. Ook al mag die uitspraak in haar veralgemening overdreven zijn, toch stipt R.F. Lissens nog in zijn recent boek aan dat tot dusver niet kon gekonstateerd worden, dat men ‘een ijverige belangstelling aan de dag legde voor nieuwe ideeën als die van de Verlichting of van de Encyclopaedisten’Ga naar voetnoot3 en de andere historiograaf van onze Vlaamse literatuur, E. de Bock, die nochtans ruim aandacht besteedt aan de geestelijke achtergronden, gewaagt zelfs helemaal niet van de mogelijke weerslag van de Franse filosofie in ons landGa naar voetnoot4. Indien we ons zeker niet met de illusie moeten paaien dat nieuw en grondiger onderzoek, zoals dat nu stelselmatig schijnt te worden aangevat, in staat zal zijn ons donker beeld van die tijd belangrijk te verhelderen, toch lijdt het geen twijfel dat het, door het aanbrengen van de nodige details en retouches, uiteindelijk een graad van waarheidsgetrouwheid zal benaderen, die we onmogelijk mogen verwachten van de, in hun ongenuanceerdheid beslist onrechtvaardige oordeelvellingen van een Voltaire of een Prince de Ligne. Verschillende geleerden hebben zich reeds aan die ‘rehabilitatie’ - hoe betrekkelijk ook - van onze achttiende eeuw gewijd. Vooral voor de Franse uitingen dan, vermelden we de studies van R. Mortier, die o.a. de nadruk legt op het gunstig intellektueel klimaat dat te Luik heerste en het tot een belangrijk internationaal uitgeverscentrum deed uitgroeien, maar die toch ook terloops wijst op sommige - zij het dan fransschrijvende - figuren uit het Vlaamse land. We denken daarbij b.v. aan de Leuvense universiteitsbibliotekaris, de geboren Mechelaar Corneille-François de Nelis (1736-1798), die later Antwerpens laatste bisschop werd en enkele rationalistisch getinte geschriften met duidelijk Franse inslag nalietGa naar voetnoot5. Meer bepaald over symptomen van geestelijke bedrijvigheid in Vlaanderen lichtte G. Schmook ons herhaaldelijk in en we kunnen slechts wensen dat hij al dat interessante en vrijwel onbekende materiaal eens tot een volledig en gedetailleerd panorama moge uit- | |
[pagina 193]
| |
werkenGa naar voetnoot6. En noteert R.F. Lissens zelf, hoe sporadisch ook, geen verlichte tendensen bij een W. Verhoeven (1738-1809) en vooral bij een J.Fr. Vonck (1743-1792) of J.B. Verloot (1746-1797)Ga naar voetnoot7? Op onze beurt wensen we tot die moeizame herontdekking van onze achttiende eeuw bij te dragen, door de aandacht te vragen voor een merkwaardig geschrift, dat in 1765 te Kortrijk verscheen onder de titel Démonstration de la foi catholique, ou réfutation de la sceptique Profession de foi, du prétendu Vicaire Savoyard, précédé d'un Discours préliminaire à M.J.J. Rousseau, ex-citoyen de Genève, par un curé flamandGa naar voetnoot8 en dat meteen al de onjuistheid van de Lignes uitlating aantoont. De eer van de ontdekking komt niet ons toe, maar wel Emiel Huys, die het zeldzame boek lang vóór ons in de Gentse universiteitsbiblioteek aantrof. Het komt ons echter voor dat de al te bondige bijdrage die hij eraan wijdde in de Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk en die eer de schrijver dan de inhoud tot onderwerp hadGa naar voetnoot9, mede wegens haar klaarblijkelijke onbekendheid - nergens vonden we het artikel vermeld - een nieuwe en uitvoeriger behandeling geenszins overbodig maakt. Het probleem van het auteurschap van dit anonieme werk werd door Huys opgelost aan de hand van gegevens uit het Liber Memorialis van de pastorij van Bissegem bij Kortrijk, die gepubliceerd werden in het Aalsterse weekblad De VolksstemGa naar voetnoot10. Daarin wordt de bewuste ‘curé flamand’ geïdentificeerd als pastoor Geraard-Jan Sterck, een Aalstenaar. Op 26 augustus 1717 geboren als zoon van Joos Sterck, postmeester, en van Isabella Ely, deed Geraard-Jan Latijnse studies in het Jezuïetenkollege van zijn vaderstad, waarna hij te Leuven de teologische fakulteit bezocht. Van 1754 af vinden we hem terug als parochiepastoor te Bissegem, funktie die hij 22 jaar lang uitoefende. Een slepende ziekte die hem ondertussen getroffen had, dwong hem naar zijn familie te Aalst terug te keren, alwaar hij korte tijd nadien, op | |
[pagina 194]
| |
18 december 1776 overleed. Hij werd er begraven in de sindsdien gesloopte Karmelietenkerk. G.J. Sterck schijnt zomaar niet een doodgewoon dorpspastoor geweest te zijn. Hij was blijkbaar een man, die, ondanks zijn geïsoleerd bestaan in - wat in de 18de eeuw zeker was - de primitieve en geestdodende atmosfeer van een Vlaamse plattelandsgemeenschap, de ogen op de wereld gericht hield, die las en veel las, en zich op de hoogte hield van de moderne filosofische stromingen, die, vooral in Frankrijk, bezig waren in die historische tijd het intellektuele uitzicht van Europa grondig te wijzigen. Onder de ‘nieuwlichters’ was Rousseau, geestdriftig en welsprekend kampioen van 's mensen natuurlijke goedheid, van volkssoevereiniteit en adogmatische natuurgodsdienst, ongetwijfeld de meest opvallende en suksesvolle. Voor pastoor Sterck schijnt hij weinig geheimen te hebben gehad - grondige bekendheid met de voornaamste van zijn geschriften verraadt haast elke bladzijde van het hier besproken boek -, wat echter nog helemaal niet wil zeggen, dat zijn rationalistische en deïstische tendensen ook maar enige vat zouden gehad hebben op het diepgewortelde geloof, op de onwrikbare ortodoxie van de Vlaamse geestelijke. De bespreking van zijn Démonstration zal het ons ten overvloede bewijzen. Eenzelfde strenge rechtzinnigheid werd trouwens voorlopig ook nog gehuldigd door de officiële kringen in ons land: door de regering van Maria-Theresa. Vóór de omzwaai, die tegen het einde van haar bewind en vooral onder Jozef II zou plaats hebben, bleven de Jezuïeten de toon aangeven en kregen de vernieuwingspogingen, als die van de reeds genoemde plenipotentiaris Cobenzl weinig kans. Het baart dan ook geen verwondering dat het voorbeeld van Parijs, waar het Parlement Rousseaus ophefmakende Emile had laten verbieden en in het openbaar verbranden (9-11 juni 1762) ook te Brussel navolging vond. Het calvinistische Genève was het daarin trouwens al voorafgegaan (19 juni 1762), evenals het nochtans zo om zijn ruime verdraagzaamheid gereputeerde Holland. Ook daar werden, onder druk van de Hervormde Kerk, strenge sankties getroffen tegen het Contrat Social (20 juli 1762) en de Emile (30 juli), die gebrandmerkt werd als ‘ten hoogste godloos, schandaleus, ergerlyk en profaan’Ga naar voetnoot11. In augustus 1762 gelastte de Keizerin dan ook de fiskale raadsleden bij de tribunalen hier te lande ‘de veiller avec toute l'attention possible à ce que le Livre, intitulé: Emile, ou de l'Education, par J.J. Rousseau, Citoyen | |
[pagina 195]
| |
de Genève, ne s'introduise point dans ces Pays, et de procéder en toute rigueur ceux qui contreviendroient en aucune façon à son vouloir et désir à cet égard, déclarant cet ouvrag impie, scandaleux, et pernicieux’Ga naar voetnoot12. De Kerk bleef natuurlijk niet ten achter en de Mercure historique et politique meldde voor september uit Brussel dat de aartsbisschop ‘a fait publier dans toutes les Paroisses de son Diocèse un long Mandement au sujet de l'Ouvrage du Sr Rousseau’ en tevens ‘exhorte les Peuples à se tenir inviolablement attachés à l'Eglise Catholique Romaine’Ga naar voetnoot13 Pastoor Sterck, die beter dan wie ook kon oordelen over het gevaar dat Rousseaus teorieën voor het geloof betekenden, meende het zijne te moeten bijdragen om het doordringen der nieuwe filosofie in te dijken. Als dusdanig dient zijn uitvoerige refutatie van de Emile te worden gezien. Het boek draagt trouwens als kerkelijke goedkeuring deze opmerking van F.J. Cooreman, licentiaat in de godgeleerdheid en pastoor van de St.-Martenskerk te Kortrijk, tevens ‘Librorum censor’: ‘Cet ouvrage m'a paru pouvoir contribuer à arrêter le progrès de l'Incrédulité’Ga naar voetnoot14. Indien het echter de allereerste bedoeling van de auteur moge geweest zijn Rousseaus Emile te weerleggen, en meer bepaald dan de beruchte Profession de foi du Vicaire Savoyard, waarin hij zijn opvattingen inzake godsdienst uiteenzet, dan blijkt het uiteindelijke resultaat dat doel verre voorbijgestreefd te hebben. Inderdaad, we staan hier voor niet meer of minder dan een uitgebreide, systematische apologetika van het rooms-katolieke geloof, zoals trouwens de titel reeds suggereerde. Telkens Rousseau door een of andere van zijn stellingen hiermee in botsing komt, wordt hij door Sterck uitvoerig terechtgewezen, zodat haast het hele werk van de filosoof, meestal echter zonder dat diens gedachtengang logisch gevolgd wordt - wat een juiste interpretatie natuurlijk dikwijls in de weg staat -, kritisch onderzocht wordt. Het boek vangt aan met een Discours préliminaire à M.J.-J. Rousseau, ex-citoyen de Genève, waarin wordt aangeknoopt bij diens Lettre à Christophe de Beaumont, Archevêque de Paris, een verontwaardigd protest tegen de kerkelijke veroordeling die zijn Emile getroffen had. Heftig vaart onze pastoor uit tegen dit ‘chef-d'oeuvre de l'effronterie’ | |
[pagina 196]
| |
waarin Rousseau het had aangedurfd ‘(d')affronter le Parlement, la Sorbonne, M. l'archevêque, & la raison naturelle tout à la fois’. Reeds hier formuleert hij het oordeel dat nog ettelijke keren zal terugkeren: de man van Genève weet in een voortreffelijke stijl te schrijven, maar wat hij schrijft krioelt van gevaarlijke onwaarheden en tegenstrijdigheden: ‘Le Public, M., a jugé que vous avez le talent d'écrire de trèsmauvaises choses dans un très-beau François; & il a été surpris de voir si mal raisonner un homme qui écrit si bien’Ga naar voetnoot15. Sterck neemt hem zijn verontwaardiging erg kwalijk: is het niet normaal dat een stelsel dat de basis van onze samenleving ondermijnt door de kerkelijke gezagdragers veroordeeld wordt? Immers ‘c'est toujours la destruction des Loix & de la subordination qu'on trouve dans vos Ouvrages’Ga naar voetnoot16. Deze eerste citaten demonstreren reeds voldoende de scherpe toon waarin het geschrift gesteld is. Schrijver tracht dan stelselmatig de argumenten van Rousseaus zelfverdediging te ontzenuwen. Hij valt allereerst zijn opvatting van de natuurlijke goedheid aan, in flagrante tegenspraak met het leerstuk der erfzonde. Jean-Jacques had de ‘bonté physique’ verward met de ‘bonté morale’, bestaande in een zich richten naar de natuurwet, die weliswaar in ons hart gegrift staat, maar verlicht wordt door de openbaring en de positieve wetten. Enkel kinderen en van hun verstand beroofden kunnen fysische daden stellen die moreel noch goed noch slecht zijn. De teorie van het ‘être intelligent’ en het ‘être sensitif’, als dubbel beginsel in de mens, dat Rousseau uitdacht om de ingeboren neiging tot het goede te verzoenen met 's mensen natuurlijke zelfzucht, wordt door Sterck als manicheïstisch verworpen. De filosoof verstrikt zich verder in een net van paradoksen door de samenleving en de regeringen en wetten die er het gevolg van zijn verantwoordelijk te stellen voor de korruptie van de mens. Hoe kunnen mensen, die op zichzelf van nature goed zijn, slecht worden wanneer ze met anderen in kontakt komen? vraagt Sterck zich af. Trouwens indien daar werkelijk de kern van het kwaad school, dan heeft het geen zin tegen de wetten uit te varen, zoals Rousseau doet - die ‘lois positives’ immers zijn nodig om inbreuken op de ‘lois naturelles’ te beteugelen -, maar dan diende het kontakt zelf tussen de mensen vermeden, wat nu eenmaal onmogelijk is, daar de mens een uitgesproken sociaal wezen is. Daar nu Jean-Jacques van dit verkeerde vertrekpunt uitgaat, zal zijn hele opvoedingssysteem, dat dus negatief gericht is, dat het | |
[pagina 197]
| |
individu wil beschermen tegen de schadelijke invloeden van zijn omgeving, ongerijmd zijn. ‘Vous voyez donc - verwijt hem onze pastoor - que vous vous êtes perdu dans vos Paradoxes, & dans vos contradictions, & que vous n'avez vu ni le mal de l'homme, ni la cause de non mal. Delà vient que votre plan d'éducation n'a pu qu'échouer; & qu'au lieu de Précepteur de la Jeunesse, vous êtes devenu non corrupteur, en detruisant toutes les notions de la saine Morale’Ga naar voetnoot17. En verontwaardigd roept hij uit: ‘Vous avez voulu être le Médecin du Genre-humain, & l'on ne vous a pas même trouvé assez capable pour en être le Charlatan. Au lieu de remèdes, vous avez présenté du poison au Public; & on a brûlé vos drogues, parce qu'elles avoient besoin d'être purifiées par le feu’Ga naar voetnoot18. Het kwaad dient dus niet buiten de mens te worden gezocht, maar in de mens zelf, het schuilt in zijn ‘volonté, qui seule est la cause prochaine de sa méchanceté’Ga naar voetnoot19. Daarom stelt schrijver tegenover Rousseaus opvatting een positieve opvoeding voor, uitgaande van het Evangelie, dat ons alleen kan helpen het slechte, dat in onszelf wortelt, uit te roeien, zonder daarom onze sociale betrekkingen te schaden. De auteur van de Emile acht het kind daarvoor niet vatbaar ‘Laisseznous donc, M., donner nos instructions plutôt, vous voyez qu'il vaut mieux risquer d'en donner d'inutiles à la jeunesse, que de laisser les hommen toute leur vie dans l'état de l'enfance’Ga naar voetnoot20. Bovendien dient ook de religieuze opvoeding van jongsaf aan te worden aangevat en het godsbegrip, dat volgens steller reeds vroeg bij het kind aanwezig is, te worden ontwikkeld. Jean-Jacques daarentegen wachtte er zich wel voor het kind over God te spreken, blijkbaar daar hij heeft willen ‘saisir les premiers momens de l'homme, afin d'établir l'empire de l'irréligion’Ga naar voetnoot21. Het fameuze werk nu waarin Rousseau - Sterck noemt hem verder geregeld misprijzend ‘l'Ex-Citoyen’ - deze valse en schadelijke grondbeginselen heeft uitgewerkt en toegepast op de hele opvoeding, wil onze Vlaamse pastoor in de daaropvolgende bladzijden weerleggen. Veel inspanning zal hem dat niet vergen: ‘...il ne faut point qu'on aille chercher bien loin votre réfutation; on la trouve dans vos Ouvrages même; vous détruisez sur une feuille, ce que vous établissez | |
[pagina 198]
| |
sur une autre; on n'a qu'à compter vos contradictions, & au bout du compte, vous voilà bien réfut; car les contradictions dans un Livre sont des preuves certaines de l'ignorance ou de la mauvaise foi de l'Auteur’Ga naar voetnoot22. Hij neemt zich dan ook voor zich te beperken tot het gevaarlijkste deel van de Emile, dat beruchte Vierde Boek, gewijd aan de Profession de foi du Vicaire Savoyard, dat hij niet aarzelt te noemen ‘l'Arsenal de l'Enfer, où vous avez posé toutes les armes qu'il peut tourner contre la Religion’Ga naar voetnoot23. Het sukses dat dit geschrift ondanks alles oogstte - vooral dan bij de ‘Petits-Maîtres & ces Demi-Savantes’ - wordt toegeschreven aan te oppervlakkige lekzuur, zucht naar het nieuwe en verder aan het feit dat ‘c'est toujours dans du beau françois que ces sottises nous sont annoncées’Ga naar voetnoot24. Die omstandige weerlegging schijnt pastoor Sterck intussen toch heel wat werk gekost te hebben, te oordelen naar de twee lijvige boekdelen die dan volgen en de uitgebreide literatuur die erin verwerkt werd. Ook al kunnen we bezwaarlijk met de gevolgde werkwijze instemmen - zoals reeds aangestipt, worden voortdurend uit hun kontekst geïsoleerde uitlatingen aangehaald, waar het duidelijk is dat geen systeem aldus gemakkelijker af te takelen is dan de komplexe filosofie van Rousseau - toch dwingt de ruime eruditie die de schrijver op elke bladzijde tentoonspreidt, eerbied af. Niet alleen verraadt hij een ongemeen soliede bijbelkennis, maar hij bewijst voortdurend zijn flinke belezenheid in de wijsgerige en bellettrische produktie, zowel van de oudheid als van de 18de eeuw: Aristoteles, Plato, Descartes, Boileau, Racine, Prévost, Voltaire zijn slechts enkele der voornaamste namen die we terloops noteerden. Zoals uit het eerste hoofdstuk blijkt, wil hij met zijn betoog vooral de ‘vrijgeesten’ overtuigen, die ongelovigen, die hij nogal naïef omschrijft als ‘une troupe de jeunes libertins, de gens sans éducation, ou qui n'ont pas profité de la bonne éducation qu'on leur avoit donnée; enfin, une jeunesse corrompue, plongée dans les crimes les plus énormes...’Ga naar voetnoot25. Volgen we Sterck dan doorheen zijn ruim 500 bladzijdenlange uiteenzetting. Hij vangt aan met het bewijzen van het bestaan van God, alsmede van Zijn wezenheid. De mens bekleedt onder de door Hem geschapen wezens de eerste plaats, iets wat Rousseau in zijn Discours sur l'Inégalité gemeend had te moeten ontkennen, door hem op gelijke | |
[pagina 199]
| |
voet met het dier te behandelen. Aan dit ophefmakende werk, dat niet meer blijkt te zijn dan ‘un tissu d'erreurs ramassées à dessein par un esprit pétulant, pour se faire un nom aux dépens de l'humanité’Ga naar voetnoot26, wordt dan een omstandige bespreking gewijd, waarin ook wordt gewezen op de tegenstellingen tussen dit en het eerste Discours. Volgens steller bestond het maatschappijverband sinds het ontstaan van de wereld. De mensen vertonen een natuurlijke gelijkheid van bij hun geboorte en die blijft voortbestaan ondanks de ongelijkheid van hun levensomstandigheden. ‘A quoi bon publier de tets Ecrits? Jamais on ne persuadera aucun homme, qu'il vaut mieux aller passer sa vie dans les fôrets avec les bêtes, que de la passer dans la société des hommes. On ne persuadera non plus jamais aucun homme, qu'il lui sied bien de renoncer aux Sciences; car si Dieu nous a fait présent de la raison, ce fut certainement pour en user, & la perfectionner le mieux que nous pouvons’Ga naar voetnoot27. Een al te gemakkelijke en zeker onjuiste, alhoewel voor die tijd traditionele interpretatie van Rousseaus vroegste moraalfilosofische geschriften! Na over de ziel en haar onsterfelijkheid te hebben gehandeld, verwijt Sterck de ‘Ex-Citoyen’ natuurwet en geweten te hebben verward. Evenals deze genoegen nam met een natuurgodsdienst, zou dus de natuurwet volstaan om de mens zijn plichten tegenover God te leren. Schrijver toont aan dat er meer vereist wordt, en allereerst de openbaring. Jean-Jacques' skepticisme in dit verband wordt heftig gehekeld. Richt een vorst zich tot elk zijner onderdanen om hem op zijn plichten te wijzen? Neen, hij vaardigs zijn wetten uit. Heeft de filosoof bezwaar tegen de boekvorm waarin die openbaring vastgelegd werd? Wellicht komt ‘La mauvaise humeur de l'Ex-Citoyen contre les livres (...) de ce qu'il juge de tous les livres par les siens propres’Ga naar voetnoot28. Schrijver onderzoekt dan de autenticiteit van de openbaring, daarbij ten overvloede uitpakkend met zijn gedegen kennis van de Pentateuch en het Oude Testament. Rousseaus argumentatie tegen de mirakels noemt hij ‘Tout cet impie verbiage’Ga naar voetnoot29. Zijn verregaande twijfelzucht komt de dogmaticus ongehoord voor: ‘malheureusement il n'y a pas été présent; cet homme extraordinaire veut tout voir, riep n'étoit avant lui, tout a commencé quand il a commencé à voir’Ga naar voetnoot30. De joodse | |
[pagina 200]
| |
religie was de enig ware tot aan de komst van de Messias. ‘Il est certain - meent Sterck - que si l'-Ex-Citoyen de Genève, qui écrit en furieux contre le Christianisme, eut pu trouver quelque tour d'esprit pour rendre l'Histoire de Jésus-Christ douteuse, il n'auroit pas manqué son coup; car cet homme singulier qu'on ne peut définir, aime de marcher de front contre tout ce que les autres hommes tiennent pour vrai & certain’Ga naar voetnoot31. Opvallend is dat telkens Jean-Jacques het waagt zich waarderend uit te laten over het kristelijke geloof, hij Stercks verontwaardiging slechts aanwakkert. Waar de schoonheid van de katolieke leer zelfs indruk blijkt te maken op deze beruchte deïst, vraagt steller zich af: ‘Est-il possible qu'on puisse trouver un si beau passage parmi tant d'impiétés & de blasphèmes dons son Livre est rempli? quand on voit des traits pareils sortir d'une plume infernale l'on juge que c'est Dieu qui force le diable à servir de témoin à la vérité de sa Religion’Ga naar voetnoot32, en even verder roept hij uit: ‘c'est Judas qui parle, qui reconnoît son Maître, qui lui donne un baiser, pour le livrer par un Ave Rabbi à la rage de l'Incrédulité’Ga naar voetnoot33. Na aldus voorgeschiedenis en grondslagen van het katolicisme grondig te hebben ontleed, wijdt de schrijver in het tweede deel van zijn werk zijn aandacht aan de Kerk zelf, haar leerstelsel en haar cultus. Hij weerlegt de protestantse bezwaren tegen het H. Sacrament van de mis; ook Rousseau ‘renchérissant sur Son maître Calvin, croit avoir porté un coup mortel à la croyance de la présence réelle de Jésus-Christ dans l'Eucharistie’Ga naar voetnoot34. In hetzelfde verband moeten de onbeschaamde dialogen tussen ‘l'Inspiré’ en ‘le Raisonneur’ uit het vierde boek van de Emile het ontgelden. Wanneer de ‘Ex-Citoyen’ klaarheid vergt van de dogma's, roept Sterck hem toe: ‘Quel pauvre raisonneur! si la science d'une chose est nécessaire, à quoi sert la croyance? (...) Mais croire est une chose très-différente; l'objet de notre croyance est une vérité que l'entendement ne conçoit point par une démonstration évidente & qui ne tombe point immédiatement sous nos sens’Ga naar voetnoot35 Herhaaldelijk gaat steller te keer tegen wat hij noemt Rousseaus ‘tolerantisme’, dat o.m. de evenwaardigheid van de andere gods- | |
[pagina 201]
| |
diensten poogt te verdedigen en het systematische bekeringswerk der apostelen als strijdig met de soevereiniteit der staten verwerpt. Nadat hij in het ‘plan de pacificatien générale’, dat de filosoof in zijn Lettre à Chr. de Beaumont ontwierp en dat tegenover het sektarisme van de teologen een algemene natuurreligie stelt, flagrante tegenstrijdigheden aangestipt heeft, wordt het hem te machtig: ‘En voilà assez: adieu Jean-Jacques, la tête vous tourne; vous avez besoin de vous faire visiter la tramontane. Ces sottises, il est vrai, ne méritent point d'être rapportées; mais il faut bien quelquefois varier, & passer du sérieux au plaisant, pour ne pas trop ennuyer’Ga naar voetnoot36. Rousseau meent het rooms-katolicisme onverdraagzaamheid te moeten verwijten? Maar begrijpt hij dan niet dat ware godsdienst een zo opgevatte verdraagzaamheid uitsluit? ‘Et comment la vraie Religien pourroit-elle être Tolérante? Quand on tolère d'autres Religions, l'on doute de la sienne, & ainsi on les rend toutes douteuses’Ga naar voetnoot37. Indien ingevolge die houding van de Kerk godsdiensttwisten onvermijdelijk schijnen, wijt Sterck daarvan de schuld niet aan het katolicisme zelf, maar aan de ‘novateurs’, die nieuwe levensbeschouwingen willen opdringen. Over de verhouding Kerk-staat sprekend, raakt onze veelzijdige pastoor ook even het politieke probleem van het Contrat Social aan. Hij waarschuwt vooral voor de zg. herroepbaarheid van de gezagdragers door het volk: ‘il est vrai que le Souverain n'a point le pouvoir de mal-faire; mais s'il fait mal, il ne reste au Peuple que la voie de remontrances & le recours à Dieu. Les remèdes qu'on voudroit appliquer au mal, autrement que par ces voies, seroient pires que le mal même’Ga naar voetnoot38. Tot slot toont Sterck de eenheid, heiligheid, katoliciteit en apostoliciteit van de roomse Kerk aan, daarbij het failliet voorspellend van Rousseaus natuurgodsdienst, die de mens het hemels paradijs ontneemt, zonder hem in staat te stellen daarvoor in aardse genoegens een kompensatie te vinden. ‘Comment voulez-vous que la multitude des hommes abandonne l'espérance d'une vie future, qui fait leur consolation, pour embrasser une Religion naturelle, qui les laisse dans la poussière en ce monde-ci, & ne leur laisse riep à espérer pour le futur?’Ga naar voetnoot39. Volledigheidshalve vermelden we nog dat Rousseau niet de enige | |
[pagina 202]
| |
filosoof is, wiens moderne teorieën het moeten ontgelden. Meer dan eens wordt in deze afrekening met de Franse nieuwlichterij Voltaire betrokken, ‘cet homme extraordinaire qui a fait tant de bruit dans le monde, & qui ne manque pas de lancer la foudre de sa plume contre le Pape & les Ecclésiastiques’Ga naar voetnoot40. Zijn Henriade is zelfs het voorwerp van een breedvoerige detailkritiekGa naar voetnoot41. Naar aanleiding van de religieuze tolerantieïdee, waarvan boven sprake, wordt ook afgerekend met Montesquieu, ‘sans contredit (...) un homme d'esprit; mais qui a manqué de rencontrer le véritable esprit des loix’Ga naar voetnoot42. Sterck neemt hem vooral kwalijk de godsdienst in funktie van de politiek te hebben gezien, hem aldus afhankelijk makend van lokale omstandigheden en daardoor de openbaring te negeren. Het boek wordt besloten met een bondige rekapitulatie en een ultieme waarschuwing aan het adres der jeugd, de goddeloze boeken der filosofen te vluchten. Steller vraagt zich terloops ook af welke de eventuele reaktie van de man van Genève zal zijn: ‘Si jamais ce Livre lui tombe entre les mains, & qu'il le juge digne de sa colère, une nuée d'injures viendra du sommet des montagnes de la Suisse, ou d'ailleurs, fondre sur la tête du pauvre Curé Flamand, qui a osé élever sa plume contre l'Auteur d'Emile’Ga naar voetnoot43. We weten niet of Rousseau Stercks boek ooit werkelijk in handen heeft gekregen en al is dat weinig waarschijnlijk - in zijn geschriften vonden we er althans geen spoor van -, toch schijnt een tijd lang in de streek het gerucht gelopen te hebben dat de wijsgeer in persoon zijn verwoede bestrijder was komen opzoeken. Reeds Huys bestempelde dat verhaal, dat ook door Kan. Tanghe vermeld wordt, als een klaarblijkelijke legende. De anekdote voegde er zelfs aan toe dat de auteur tegenover de argumenten van de geestelijke enkel maar het verwijt kon stellen dat hij de Franse taal niet voldoende beheerste. Dat dit verwijt in elk geval ongegrond was heeft de lezer zelf al ten overvloede kunnen vaststellen. Dat aanwenden van het Frans voor het schrijven van zijn refutatie motiveert Sterck in een nota als simpele beleefdheid tegenover zijn fransschrijvende tegenstander. Hij wijdt trouwens een korte filologische beschouwing aan die taal, waarvan hij enige spraakkundige en ortografische moeilijkheden met die van zijn eigen Vlaams vergelijkt, dat hij hoog op prijs stelt en terloops als ‘injustement méprisée’ | |
[pagina 203]
| |
betitelt - alweer een blijk van opflakkerend nationaal bewustzijn in die tijd!Ga naar voetnoot44. Ook het feit dat hij, ondanks alle principiële bezwaren tegenover Rousseaus oeuvre, voortdurend diens briljante schrijftechniek meent te moeten loven, pleit voor een onmiskenbaar linguïstisch en stilistisch kwaliteitsinstinkt. Voldoende hebben we hiermee over het boek van pastoor Sterck medegedeeld, opdat zijn betekenis in het raam van onze 18de-eeuwse kultuurgeschiedenis zou blijken. Dat er in ons land helemaal geen belangstelling zou hebben bestaan voor de buitenlandse geestelijke stromingen, wordt door ons voorbeeld eens te meer als een onjuiste, in elk geval sterk overdreven opvatting weerlegd. Er leefden en werkten hier wel degelijk een reeks intellektuelen - men is nog volop bezig hen, even naarstig als piëteitsvol, aan de vergetelheid te ontrukken -, die zich gunstig onderscheidden van de bekrompen middelmatigheid hunner omgeving en, hoe bescheiden dan ook, deelhadden in het internationale geestelijke leven, ook al beletten strenge behoudzucht en godsdienstzin hen vooralsnog in de meeste gevallen zelf aktief tot de vernieuwing in eigen land bij te dragen. Tot slot wensen we er nog op te wijzen welke waardevolle aanwinst deze Démonstration de foi van 1765 betekent voor de eerder schaarse Rousseau-literatuur, die de 18de-eeuwse Nederlanden, in hun geheel dan, hebben voortgebracht. Begrijpen we niet verkeerd: vooral de Amsterdamse en Haagse persen hebben zelfs verschillende Rousseauistische en meer nog anti-Rousseauïstische geschriften op de wereldmarkt geworpen, maar veelal gold het hier werk van buitenlandse auteurs, die eenvoudig van de Hollandse persvrijheid gebruik maakten. Niet zomaar willekeurig betrekken we thans in onze beschouwing het Noorden, waar de kulturele omstandigheden zo verschillend waren, want een van de weinige Hollandse publikaties die rechtstreeks ingegeven werden door Rousseaus geruchtmakende boeken, is precies ook een Emile-refutatie, waarvan de vergelijking met Stercks Démonstration zich natuurlijk opdringt. We bedoelen de Seconde lettre d'un anonime à Monsieur J.-J. Rousseau, contenant un examen suivi du plan d'éducation, que cet Auteur a proposé dans son ouvrage intitulé, Emile ou de l'Education van 1767 en van de hand van de bekende Leidse uitgever en publicist Elie LuzacGa naar voetnoot45. Tal van uiterlijke gelijkenissen - beide werken verschenen anoniem, werden in het Frans geschreven en loven Jean-Jacques' schrijverstalent, | |
[pagina 204]
| |
alhoewel ze op principiële gronden zijn teorieën bekampen - mogen ons niet blind maken voor de essentiële verschillen die ze vertonen en die we hier nog even willen aanstippen, omdat we ze typisch achten. Want essentieel verschillend is inderdaad het standpunt dat de twee auteurs tegenover hun onderwerp innemen en dat bepaald wordt door het geestelijk klimaat waaruit ze gegroeid zijn. Pastoor Sterck is de teologische dogmaticus, wiens rotsvaste overtuiging elke vorm van vrij onderzoek uitsluit en dan ook elke heterodoxe levensbeschouwing en godsdienstinterpretatie a priori verwerpt. Totaal anders is de ruimdenkende, zij het steeds gematigde Luzac, telg uit een Hugenotengeslacht, veelzijdig begaafd man, criticus, rechtsgeleerde en filosoof uit de school van Leibniz en WolffGa naar voetnoot46. Deze moderne persoonlijkheid, die een van de eersten was om de persvrijheid te verdedigen en het Hollandse publiek te konfronteren met de Franse filosofie, aarzelde evenmin, wanneer het hem nodig scheen, scherp en metodisch denkend, diezelfde filosofie te bestrijden in haar uiterste en gewaagdste uitingen. Een verstandig en bezadigd voorstander van een verantwoorde vooruitgang dus, wiens houding, kenmerkend voor zijn tijd en zijn land, wonderwel geformuleerd is in zijn persoonlijke leuze ‘Nec temere nec timide’. Luzac als intellektualist, verwijt Rousseaus opvoedingssysteem vooral de negatieve en zuiver zintuiglijke gerichtheid, die het morele en verstandelijke aspekt al te zeer doet verwaarlozen. Om dezelfde redenen kan hij evenmin de uitsluitend op een persoonlijk geweten gebaseerde natuurgodsdienst uit de Profession de foi aanvaarden. Het ware ongetwijfeld interessant die twee 18de-eeuwse weerleggingen van de Emile aan een gedetailleerd vergelijkend onderzoek te onderwerpen, waardoor we echter het kader van dit artikel verre te buiten zouden gaan. We wilden nochtans niet eindigen zonder even de aandacht te hebben gevestigd op de belangwekkende parallel, die ons, naar we menen, wel iets leert nopens de verschillende mentaliteit die voor brede kringen in Noord- en Zuid-Nederland toonaangevend was in de tweede helft der 18de eeuw en die dan ook helpt verklaren hoe beide landen op Rousseaus boodschap verschillend reageerden.
Antwerpen, november 1955. W. Gobbers |
|