Zuid’ (21, 3); van Saskia Raue ‘Kleren maken de vrouw: een onderzoek naar de mislukking van een Middelnederlandse kledingallegorie (22, 1)
Zoals gezegd, Spektator was in de beginjaren een Amsterdams tijdschrift voor debuterende Amsterdamse auteurs verbonden aan het Instituut voor Neerlandistiek: L.E.O. Faes, ‘De Viere heren wenschen en de NibelungenNôt’ (3, 1), ‘De maghet van ghend en Daniël’ (3, 3), K. Groot, ‘Grootmeester Walewein's schaakproblemen’ (1, 5), Jan Willem Klein: ‘Een onbekend tekstfragment van de Florigout’ (11, 6) gevolgd door ‘Terug naar Florigout: (14, 6) en Willem Kuiper: ‘Der vrouwen heimlicheid’ (samen met Mieke van Doorn) (6, 9/10), ‘Lombarden, paragraaf- en semiparagraaftekens in Middelnederlandse epische teksten’ (10, 1), ‘Mariken van Nieumeghen, een gerenoveerd Mariamirakel’ (15, 4) en ‘De Middelnederlandse Esopet’ (21, 1). De belangstelling voor codicologische zaken gaat terug op de roemruchte hoogleraar taalkunde W.Gs Hellinga. Ik beschouw mijzelf als zijn laatste leerling.
De enige gevestigde wetenschappers die artikelen in Spektator publiceerden waren aan het Instituut voor Neerlandistiek verbonden: Frank Lulofs, ‘Reynaert bij hoog en laag, Goethe en het volksboek: (7, 4) en Leopold Peeters, ‘Madoc en de Reinaert-prologen. Recente literatuur - nieuwe perspectieven (2, 4), ‘Historiciteit en chronologie in Van den vos Reynaerde I (3, 3) en II (3, 5) en ‘Van den vos Reynaerde, vss. 1882-2031. De voorgenomen terechtstelling (4, 7).
Als eersten van buiten kwamen de collega's van de VU: Fred de Bree reageerde op Pleij's dissertatie en separate populariserende teksteditie met ‘Mensen die het schip ingaan’ (11, 5) en Roel Zemel: ‘De hoofse wereld van de Beatrijs’ (12, 5), later met ‘Het vergeten vergrijp van Galiene’ (18, 4) en ‘Ene behagele coninginne. Over de heldin van de Ferguut en haar voorgangsters (22, 3).
Utrecht en België hadden blijkbaar hun eigen podium. Zo er al kopij werd aangeboden dan heeft die het niet gehaald. Vanuit Nijmegen bereikte ons van de stemmatoloog en computerlinguïst(en) Ben Salemans en Ronald de Bonth ‘Opmerkingen bij Duinhovens De geschiedenis van Beatrijs (20, 2).
Wel was er belangstelling uit Leiden. Eerst kwam Kees van der Waerden met ‘De figuur van de cockijn in het abel spel Vanden Winter ende vanden Somer’ (15, 4). Daarna volgden deelnemers aan het NLCM-project: Petra Berendrecht, ‘Maerlants Eerste Martijn: een “leer-rijk” quodlibit’ (19, 4); Theo Meder, ‘Hoofsheid in de Boekjes van Zeden’ (21, 4) en Geert Warnar, ‘Het Nuttelijc boec en het Hollandse hof. Over het ontstaansmilieu van een laat-middeleeuwse prekenbundel’ (18, 4).
Begonnen als zes jongens en een oude schuit ontwikkelde Spektator zich na enkele jaargangen tot het op één na grootste algemene tijdschrift voor de neerlandistiek. In 24 jaargangen hebben iets meer dan 600 auteurs van zich laten horen in ruim 800 artikelen, en ik weet niet hoeveel gedichten, notities, recensies en aankondigingen. Maar helaas, voor algemene tijdschriften is geen markt meer.
Explicit