wenhuijsen. Beiden waren afkomstig uit de redactie van genoemde Taalkundige Bijlage. In de loop van de 3e jaargang trad G.E. Booij toe als taalkundig redacteur. Zijn naam verscheen voor het eerst op de omslag bij het begin van de 4e jaargang.
Deze geschiedenis verklaart ook de dominantie van literaire studies in de eerste jaargang. Daar komt bij dat het bij de Amsterdamse mores hoorde dat taalkundigen zich bezig hielden met literaire tekstanalyse. Zo vindt men in de eerste jaargangen beschouwingen over poëzie en literatuurkritiek van de huidige hoogleraar Nederlandse Taalkunde W.G. Klooster, die zelf ook dichtte of althans gedicht had (en daarvoor de Reina Prinsen Geerligprijs had gekregen), van W.W.F. Voskuilen en van de huidige hoogleraar Taalbeheersing in Groningen T. van der Geest.
Door dit alles had Spektator de eerste jaren enigszins het karakter van een Neerlandistische Propria Cures. Redactievergaderingen hadden ook een weinig zakelijk karakter. ledere twee weken was er een vergadering van de redactie, die begon om 8 uur 's avonds en doorging tot in de kleine uurtjes. Kortom, Spektator was een deel van het persoonlijk leven van de redacteuren. De kopij werd getypt door bureau Thespa (acronym voor mw. Thea Spanjer) en aanvankelijk gedrukt op de persen van de Federatie van Beroepskunstenaars. De verzending werd geregeld door de redacteuren zelf: ze stopten de afleveringen in enveloppen van de Universiteit van Amsterdam, zodat de afleveringen weliswaar illegaal, maar gratis werden verzonden door de Universiteit van Amsterdam. Correctie van proeven werd eveneens door de redacteuren gedaan, want de proeven hadden een dusdanige vorm dat ze niet naar de auteurs verzonden konden worden.
De redactie had niet alleen tot taak artikelen te beoordelen, ook de ingezonden gedichten werden kritisch besproken, waarbij menigmaal een ‘gebrek aan vormkracht’ werd geconstateerd. Dit werd dan ook de standaard-reden voor afwijzing van minder geslaagde gedichten.
Vanaf de tweede jaargang werd de taalkunde een belangrijk onderdeel. De nummers werden om en om gevuld met taal- of letterkunde, een weerspiegeling van de toenemende specialisatie binnen de Neerlandistiek die tenslotte ook een eind maakte aan het bestaan van Spektator zelf.
De eerste redactie van Spektator was door haar manier van werken, met grote persoonlijke inzet van tijd en energie, al snel ‘opgebrand’ en dit verklaart ook dat na 5 jaargangen de redacteuren van het eerste uur het voor gezien hielden. Zij verlieten de redactie, evenals de letterkundige Mw. Oey-de Vita die bij de derde jaargang tot de redactie was toegetreden. Naast de blijvers, G.E. Booij en P.M. Nieuwenhuijsen traden nu W. Kuiper, J. van Marle en F.C. de Rover op als redacteuren. Drie van hen bleven tot het eind van Spektator redacteur, terwijl Nieuwenhuijsen en De Rover in de loop van de tijd door verhuizing naar elders hun positie in de redactie opgaven. Zij werden opgevolgd door T. van Haaften, die tot voor enkele jaren redacteur is gebleven, en M. Mathijsen-Verkooijen, terwijl in de laatste jaren ook M.B. Smits-Veldt, Hans den Besten en Jaap Goedegebuure de redactie versterkten.