Spektator. Jaargang 24
(1995)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Literatuuropvattingen in het literaire veld,
| |
[pagina 184]
| |
de mogelijkheid tot andersoortig onderzoek, ook poeticaal onderzoek, in principe niets afgedaan. Alleen is er geen plaats voor in het Aandachtsgebied. Een belangrijk keuzemoment ligt als gezegd in de toespitsing op vragen rond de institutionele context van literatuuropvattingen. Deze keuze impliceert dat de institutionele aspecten meer accent krijgen dan de ‘inhoudelijke’. Dat de ‘inkt van Van Rees duidelijker leesbaar is dan die van Dorleijn’ (Heynders, p. 6) is juist gezien (niet voor niets staat Van Rees als eerste auteur vermeld). Dat er ook andere aspecten van literatuuropvattingen relevant zijn, bijvoorbeeld (sociaal-)psychologische, zullen we niet ontkennen. Maar gezien de beperkingen van het Aandachtsgebied blijven deze aspecten in de uit te voeren projecten in eerste instantie buiten beschouwing. Dan is er een ander misverstand dat we uit de weg willen helpen. Uit de reactie krijgt men de indruk dat het Aandachtsgebied bedoeld zou zijn als een kader voor allesomvattend literair-historisch onderzoek. Ten onrechte. Daar is natuurlijk wel meer voor nodig. Dat Odile Heynders in ons stuk een ‘visie op literatuurgeschiedenis’ mist (p. 16) is te wijten aan verkeerde verwachtingen. Iets anders is dat vraagstellingen van het Aandachtsgebied wel degelijk relevant zijn voor literatuurgeschiedschrijving. Een literatuurgeschiedschrijver zal zeker geïnteresseerd zijn in noties als beeldvorming, reproduktie van poeticale denkbeelden, strategisch gebruik van literatuuropvattingen.Ga naar eind3 Het Aandachtsgebied Literatuuropvattingen is dus veel smaller dan Odile Heynders lijkt te denken: het is geen paradigma voor literair-historisch onderzoek. Aan de andere kant bestrijkt het Aandachtsgebied een breder terrein dan de 20e-eeuwse situatie in Nederland. De brochure is in dat opzicht informatiever dan het Spektatorartikel. Ter informatie: in het Aandachtsgebied zijn projecten begonnen of beoogd op het gebied van de klassieke literatuur, de rederijkers, de literatuur van de 17e, 18e, 19e en 20e eeuw in verschillende taalgebieden. Een kernbegrip uit het Aandachtsgebied hebben wij aangeduid met de term reconstructie. Volgens Odile Heynders wordt uit ons artikel onvoldoende duidelijk wat er onder verstaan moet worden. ‘Eigenlijk is dit dé grote onbeantwoordde vraag, die er de oorzaak van is dat het hele artikel mij uiteindelijk niet overtuigt’, stelt ze, ietwat retorisch. Wanneer men onwelwillend leest (p. 14: ‘Reconstructie betekent het terughalen van iets oorspronkelijks’) heeft ‘reconstructie’ inderdaad bedenkelijke connotaties.Ga naar eind4 Een term als ‘constructie’ was adequater geweest (zoals bijvoorbeeld gebruikt in de titel De constructie van het verleden van Lorenz).Ga naar eind5 Het is wellicht goed nog eens, en dan duidelijker, te zeggen wat wij onder (re)constructie van literatuuropvattingen verstaan: het doen van systematiserende semantische uitspraken op basis van verbale en soms ook non-verbale uitingen van personen, groepen, instanties in het literaire veld die gericht zijn op doel, aard, middelen en effecten van literatuur. Hiermee zijn inderdaad methodische problemen gemoeid (we hebben er enkele van willen signaleren, onder meer in onze opmerkingen over het poeticaal onderzoek dat zich op Abrams oriënteert). Wij hebben betoogd dat een deel van die problemen kan worden ondervangen door de semantische observaties te laten sturen door het theoretische kader zoals dat in het programma is uiteengezet. Er | |
[pagina 185]
| |
worden dus bij de (re)constructie andere - andersoortige - vragen gesteld dan men vanuit hermeneutisch perspectief gewoon is. Niettemin kunnen ook in het betoog van onderzoekers binnen het Aandachtsgebied poeticale uitspraken en begrippen een rol spelen; het kan daarbij gaan om uitspraken die deelnemers met onderscheiden soorten posities in het literaire veld van welke eeuw dan ook deden of gebruikten. Deze spelen op metaniveau in zoverre een rol dat ze aangehaald worden, als voorbeeld dienen voor een standpunt (van deelnemers op objectniveau) over de aard of functie van literatuur of over de middelen met behulp waarvan men die functie dacht te vervullen. Hoofdpunt in onze optiek is derhalve dat dergelijke uitspraken - of ze nu komen van schrijvers, critici, uitgevers of andere deelnemers doet er niet toe - worden geconstrueerd tot data die fungeren binnen een welomschreven probleemstelling, gericht op beantwoording van tevoren geëxpliciteerde vragen. Al naar gelang de aard van die vragen in relatie tot het object van onderzoek (bijvoorbeeld het fungeren van een (groep) auteur(s) die veel heeft/hebben gereflecteerd over literatuur), blijft het ook binnen het Aandachtsgebied zeer wel denkbaar dat een onderzoeker het als een deel van zijn taak ziet om die auteursuitspraken te categoriseren en zelfs probeert ze te articuleren in een systematisch geheel. Oppervlakkig gezien mag dat lijken op ‘reconstructie’ van een poetica, zoals dat decennia lang gedaan is. Maar binnen het bestek van het Aandachtsgebied vormt zo'n systematisering nooit een doel op zich; ze gebeurt in functie van een specifieke onderzoeksvraag; níet een vraag hoe de vermeend intrinsieke betekenis van het werk van betrokken auteurs valt te ontsluieren in termen van die systematisering; wellicht wèl een vraag over het gebruik van ‘literatuuropvattelijke’ uitspraken en begrippen door specifieke partijen uit die tijd met het oogmerk aan bepaald werk betekenis en waarde toe te kennen, het te categoriseren in onderscheid met ander werk, er een legitieme basis van waardering aan te verschaffen: poeticale uitspraken kunnen zo worden geanalyseerd als instrumenten in de beeldvorming over de contemporaine of vroegere literatuur.Ga naar eind6 Behalve over (re)constructie hopen we hiermee ook meer duidelijkheid te hebben gegeven over de visie die binnen het Aandachtsgebied is ontwikkeld op de status en aard van literatuuropvattingen en de wijze waarop ze via onderzoeksvragen kunnen worden benaderd. Met onze omschrijving van de notie ‘literatuuropvatting’ pretenderen we allerminst een opsomming te geven van kenmerken die afzonderlijk noodzakelijk en gezamenlijk voldoende zijn om het begrip te definiëren. We betwijfelen of zo'n definitie zinvol is. Met de aspecten ‘aard’, ‘functie’ en ‘middelen’ uit onze omschrijving vermelden we - in navolging van anderen - slechts een drietal bereiken waarover ‘literatuuropvattelijke’ uitspraken kùnnen gaan. Uitbreiding met andere bereiken is misschien zinvol; onderzoek zal dat moeten uitwijzen. Vanuit institutionele optiek lijkt het ons van belang te beklemtonen dat aan het ‘literatuuropvattelijke’ van die uitspraken een normatief aspect inherent is; dit normatieve karakter, op zijn beurt, maakt het lastig op intersubjectieve gronden over de inhoud van die uitspraken te debatteren, laat staan dergelijke debatten op grond van rationele argumenten | |
[pagina 186]
| |
te beslechten. In het ene tijdperk genieten deelnemers aan het literaire veld een grotere vrijheid dan in andere om van gangbare spreekwijzen over die drie bereiken af te wijken, en met een ogenschijnlijk meer eigen invulling ervan te komen, dat met meer of minder systematiek te doen, etcetera. Perioden uit de geschiedenis van de literatuurbeschouwing lijken mede van elkaar onderscheidbaar op grond van de richtsnoer-functie die ideeën (en termen) uit een gegeven poeticale tekst voor de toenmalige partijen vervullen: er lijkt in zo'n periode enige overeenstemming te bestaan over wat men opvallende, gewenste of te vermijden kenmerken van goede literatuur beschouwt. Het zal duidelijk zijn dat achter onze omschrijving van de algemene term ‘literatuuropvatting’ een grote variëteit aan (periodegebonden) verschijningsvormen schuilgaat: van systematisch opgezette traktaten via lossere essay's tot een verzameling op rijm gezette aforistische voorschriften en programmatische drempelgedichten en prologen. Sommige ervan gelden als meer prototypisch (Aristoteles' Poetica, Wellek en Warrens Theory of literature) dan andere. Wanneer Tom van Deel eind jaren zeventig in een romanbespreking de toegepaste verspringingen in tijd en perspectief omschrijft als een ‘riskante techniek’, maar tegelijk ‘geen betere vormgeving’ denkbaar acht (‘het effect [ervan] komt namelijk overeen met de teneur van het boek’), dan krijgt de lezer van de recensie hoogstens enkele aanknopingspunten voor de literatuuropvattingen van Van Deel, meer in het bijzonder voor wat deze recensent in een romanverhaal belangrijk vindt (eenheid van vorm en inhoud) en om welke redenen hij het besproken werk positief beoordeelt. Wanneer Van Deel tien jaar later zijn oordeel over romanliteratuur met geheel andere uitspraken zou adstrueren (‘troost van de vorm’), mag een analist van het literaire veld wat ons betreft staande houden dat ‘Van Deels literatuuropvatting is veranderd’, zonder moeite te hebben gedaan om die respectievelijke opvattingen te ‘reconstrueren’. Van meer belang lijkt het ons dat de analist ons goed informeert over de vraag (i) ten behoeve van welke bredere vraagstelling en (ii) op welke wijze hij/zij deze fragmenten uit ‘Van Deels literatuuropvatting(en)’ zou willen gebruiken. De methode waarmee inhoudelijk op literatuuropvattingen wordt ingegaan wisselt per project, vooral in de meer historische projecten is men mede gezien de aard van het materiaal aangewezen op een methodisch minder strikte werkwijze dan in het onderzoek dat gebruik kan maken van gecodeerde recensiebestanden. Maar een doel van het Aandachtsgebied is ook nieuwe methodes te beproeven en zo mogelijk verder te ontwikkelen. Zo zullen er in enkele projecten op methoden en technieken van de zogenaamde inhoudsanalyse (‘content analysis’), toegepast binnen de Tekstwetenschap, worden voortgebouwd en ook een nieuwe methode als ‘map analysis’ worden aangewend.Ga naar eind7 Als onderzoekers hebben we immers behoefte aan zo betrouwbaar mogelijke instrumenten om informatief bedoelde teksten op hun inhoud te analyseren. Ook al zijn voorstellen als die van Carley niet direct toepasbaar bij onderzoek naar de impact van literatuuropvattingen op de beeldvorming over auteurs, ze kunnen een zinvolle inspiratiebron vormen, om kritisch na te denken en als analogie-instrument te gebruiken bij dat onderzoek. | |
[pagina 187]
| |
Om kort te gaan: binnen het Aandachtsgebied is zeker een inhoudelijke benadering voorzien van literatuuropvattingen, maar een die gestuurd wordt door specifieke vraagstellingen (van institutionele aard). Daarbij trachten we onderscheid te maken tussen twee functies: aan de ene kant de functie van deelnemer aan processen die in het literaire veld plaatsvinden (zoals de toekenning van kwaliteit door critici, auteurs, schoolboekmakers, literatuurhistorici-met-(pre) Knuvelderiaanse-taakstelling); aan de andere kant de functie van onderzoeker die vragen van een bepaalde snit stelt over hoe (sommige) van die processen verlopen, wat er kenmerkend voor is, welke factoren erop van invloed zijn, en zo mogelijk hoe dergelijke processen te verklaren zijn. Dat Odile Heynders in haar stuk van andere uitgangspunten vertrekt dan wij is duidelijk. Wie bijvoorbeeld van haar voorstel over de bestudering van ‘de literatuur in haar tekstuele ruimte’ (p. 18-19) kennisneemt moet wel vaststellen dat deze ideeën een kader vooronderstellen dat te ver buiten het bereik van het Aandachtsgebied ligt. Dat we met onze reactie Odile Heynders hebben overgehaald zich meer op onze standpunten te oriënteren achten we onwaarschijnlijk (we zijn hier weer terug bij de incommensurabiliteit van het begin). Maar wel hopen we met onze toelichting enkele misverstanden te hebben weggenomen en enkele onhelderheden te hebben verduidelijkt. Nederlands Instituut RUG Postbus 716 9700 AS Groningen |
|