| |
| |
| |
Open versus gesloten semantiek van woordvormingsregels
Johan De Caluwe
1. Inleiding
Het is bekend dat er woordvormingsregels (WVR's) zijn waarvan de output semantisch heel precies te omschrijven is. Twee voorbeelden:
I. | [be- + XN]V : bedijken, bevoorraden, belasten, bebossen...: betekenen altijd ‘voorzien van X’ |
II. | [ont- + XN]V : ontbossen, ontluizen, onthoofden, ontkrachten...: betekenen altijd ‘ontdoen van X’ |
Er zijn daarnaast ook WVR's waarvan de output semantisch zwaar ondergedetermineerd is. Een klassiek voorbeeld:
III. [XN]V : melken, vissen, winkelen, blinddoeken, sleutelen, tafelen, duimen, treinen, bussen, kelderen, schillen, hamsteren, ijsberen,...
De betekenisbijdrage van de morfologische structuur valt niet anders dan algemeen/ vaag/abstract te omschrijven als ‘activiteit die op een of andere manier betrekking heeft op / verband houdt met X’. Het hangt van de betekenis van het basiswoord en van onze kennis van de buitentalige werkelijkheid af, hoe we ons die activiteit concreter en precieser voorstellen: ‘melk onttrekken aan’, ‘ proberen vissen te vangen’, ‘ inkopen doen in winkels’, ‘een blinddoek voor de ogen binden’, enz.
Booij (1988: 275) spreekt in dit soort gevallen van ‘polysemie op categoriaal niveau’ en schrijft die polysemie toe aan ‘het feit dat de relevante woordvormingsprocessen woorden creëren die een taalsystematisch niet nader bepaalde relatie tot hun grondwoord hebben’. Ikzelf heb in dat verband (De Caluwe 1992) gesproken van woordvormingsregels met een open semantiek, om ze te onderscheiden van gesloten WVR's zoals be- en ont-prefigering, waarvan de semantiek al in die mate in de WVR besloten ligt, dat er nauwelijks nog ruimte is voor betekenisinvulling of -aanvulling op grond van kennis van de buitentalige werkelijkheid.
Nieuwe woorden die volgens gesloten regels zijn gevormd, zijn gemakkelijk te interpreteren. Ontkranen en bepotloden bijvoorbeeld zullen de taalgebruiker die ze voor het eerst hoort of leest wel de wenkbrauwen doen fronsen, maar dan
| |
| |
niet omdat hij de betekenis niet zou snappen; wel omdat hij zich allicht afvraagt in welke context of situatie het ‘ontdoen van kranen’ en ‘voorzien van potloden’ relevante, benoemenswaardige activiteiten zijn.
Het onderscheid open vs gesloten lijkt me van groot belang, zowel voor de micro- als voor de macro-morfologie, d.w.z. zowel voor de studie van de interne dynamiek van een WVR (semantische ontwikkeling, produktiviteit) als voor de studie van de concurrentie en de complementariteit tussen WVR's. Voor ik daar dieper op inga, geef ik nog wat meer voorbeelden van WVR's met een open semantiek.
| |
2. De alomtegenwoordigheid van WVR's met een open semantiek
Volgens Booij (1988: 269) is ‘vaagheid (= ongespecificeerdheid) van de betekenisbijdrage van de morfologische structuur’, of wat ik voortaan dus semantische openheid zal noemen, karakteristiek voor verschillende klassen denominale woorden, en hij noemt terecht als prototypische gevallen o.a.
- de NN-samenstelling (zie ook De Caluwe 1991: 131vv):
IV. [XNYN]N : alarmpistool, bonbondozenkitsch, bootvluchteling, holenmens, kleurenfoto, luchtfoto, oliesjeik, sneeuwbril,...
- de denominale verba gevormd door impliciete transpositie (cf. (3));
- de denominale nomina op -er (zie ook Van Santen 1992: 153vv):
V. [XN + -er]N : Amsterdammer, wetenschapper, rolstoeler, dagloner, brugklasser,...
- en de betrekking stichtende denominale adjectieven (zie ook Heynderickx 1994) zoals o.a.
VI. [XN + -(e)lijk]A : menselijke geest, bestuurlijk overleg, pauselijk bezoek, maatschappelijk werk, wereldlijke genoegens, avondlijke stilte,...
Behalve het bekende denominale -er, zijn er nog heel wat andere substantief-vormende denominale suffixen met een open semantiek:
VII. | [XN + -(en)aar]N : kluizenaar, kunstenaar, bultenaar, bochelaar, leugenaar, molenaar, tollenaar, ambtenaar, beeldenaar, geweldenaar, schuldenaar, redenaar,... |
VIII. | [XN + -ist]N :finalist, alcoholist, kapitalist, bloemist, evangelist, fluitist, vulkanist, machinist, seminarist, tonelist, propagandist, monarchist, journalist, naturist, sanskritist, esperantist, pamflettist, parachutist, reservist, essayist, trapezist,... |
IX. | [XN + -(en)ier]N : brigadier, bankier, scholier, beiaardier, avonturier,
|
| |
| |
| herbergier, kassier, koetsier, kruidenier, piekenier, rentenier, tuinier, gondelier, tempelier, juwelier,... |
X. | [XN + -(e)ling]N : kloosterling, schipbreukeling, Bruggeling, oproerling, dorpeling, ellendeling, gunsteling, kleurling, wellusteling, hoveling, jaarling, zilverling,... |
Bij de denominale verba staat de impliciete transpositie (melken,...) evenmin alleen; er zijn zeker ook nog een paar suffixen met een open semantiek:
XI. | [XN + -eer]V : groeperen, asfalteren, alarmeren, frauderen, cementeren, paraderen, coderen, waarderen, paraferen, tariferen, prefigeren, diftongeren, catalogeren, ficheren, afficheren, remediëren, subsidiëren, parodiëren, domiciliëren, opiniëren, harmoniëren, discussiëren, spatiëren,... |
XII. | [XN + -ig]V : kruisigen, huldigen, eerbiedigen, eindigen, zondigen, stenigen, pijnigen, tuchtigen, spijzigen,... |
XIII. | [XN + -iseer]V : robotiseren, finlandiseren, periodiseren, standaardiseren, taboeïseren, catalogiseren, kanaliseren, kapitaliseren, hospitaliseren, rivaliseren, evangeliseren, kristalliseren, bagatelliseren, monopoliseren, islamiseren, vietnamiseren, balkaniseren, koloniseren, motoriseren, klimatiseren,... |
Semantische openheid hoeft evenwel geen monopolie van denominale woordvormingsprocessen te zijn. In De Caluwe (1992) al heb ik ervoor gepleit ook deverbaal -er als een suffix met een open semantiek te beschouwen:
XIV. [XV + -er/-aar]N : arbeider, bijsluiter, hoogslaper, meezinger, aanrader, meevaller, golfbreker, wasknijper, voorzitter, afknapper, dijenkletser, doordenker, verzekeraar, zittenblijver, giller, lader (o.a. persoon, of magazijn van een vuurwapen), meenemer, onderlegger, overgooier, renner, trekker (o.a. persoon, of onderdeel van een vuurwapen), twijfelaar (o.a. persoon, of type bed), voorwielaandrijver,...
Ik heb er toen wel onmiddellijk aan toegevoegd dat er binnen die openheid wel een semantische hiërarchie kan worden onderkend: Agens (arbeider), Instrument (blikopener), en Thema (meevaller) blijven de meest prototypische betekeniscategorieën, en -er-deverbatieven kunnen vaak pas minder prototypische betekenisinhouden dragen (bijsluiter, hoogslaper, dijenkletser,...) als ze geen concurrentie ondervinden van een Agens-, Instrument- of Thema-betekenis.
Naast deverbaal -er moeten we m.i. ook deverbaal -ing beschouwen als een suffix waarvan de semantiek steeds opener wordt. Met het suffix -ing zijn en worden natuurlijk wel hoofdzakelijk nomina actionis gevormd:
XV. [XV + -ing] : ontbossing, vernietiging, zuivering, ontsnapping, ondertekening, breking,...
| |
| |
Maar ondertussen hebben de metonymische uitwaaieringen naar allerlei andere betekenissen een zodanige omvang aangenomen (cf. Devos 1990), dat -ing steeds meer lijkt te functioneren als een suffix met een open semantiek. De nomen-actionis-betekenis blijft weliswaar prototypisch - nieuwe -ing-deverbatieven zullen we dan ook nog altijd zonder problemen als nomina actionis kunnen begrijpen - maar steeds meer afleidingen worden gebruikt níet ter benoeming van de activiteit als zodanig, maar ter benoeming van ‘iets’ wat op een of andere manier in betrekking staat tot die activiteit. Een paar voorbeelden:
XVI. omheining, afdeling, vulling, opening, verzameling, waterleiding, vervalsing, vergadering, aanhaling, verzekering, rekening, dakbedekking, woning, inrichting, beschaving, spelling, bijstelling, verlichting, voeding, uitrusting, helling, beplanting, oefening, belasting, bevlieging, beweging, schutting, berging, opstelling, tekening, schepping,...
Dat er in het domein van de deverbale nomina minstens twee suffixen actief zijn met een zich openende semantiek - -er en -ing - hoeft blijkbaar nog niet te betekenen dat ze voortdurend in elkaars vaarwater zitten. De praktijk leert immers dat we vrijwel nooit twijfelen tussen die twee suffixen. Tussen -ing en -er moet er dus wel een of andere taakverdeling bestaan.
-Er is zoals bekend prototypisch een Agens-benoemer, en precies in die betekeniscategorie blijkt -ing totaal afwezig te zijn. Wie het Agens bij het nonsenswerkwoord kresen wil benoemen, zal vanzelf uitkomen bij kreser, niet bij kresing.
Omgekeerd is -er totaal afwezig in de semantische categorie van het nomen actionis, de prototypische betekeniscategorie van -ing-deverbatieven.
Wat de andere betekeniscategorieën betreft, verloopt de keuze tussen -er of -ing grotendeels volgens semantische criteria die voortvloeien uit de kenmerken van de prototypische betekeniscategorieën voor de suffixen in kwestie, te weten Agens resp. Nomen actionis. -Er heeft een uitgesproken voorkeur voor de features
XVII. MENSELIJK, LEVEND, CONCREET, MANIPULEERBAAR, DYNAMISCH, DESTINATIEF, enz.,
terwijl - ing vast geassocieerd lijkt met de features
XVIII. NIET MENSELIJK/LEVEND, ABSTRACT/WEINIG CONCREET, NIET OF NAUWELIJKS MANIPULEERBAAR, STATISCH, (IM) PERFECTIEF, enz.
Voor beide suffixen geldt dat niet alle features tegelijk aanwezig hoeven te zijn.
| |
| |
Ik probeer de inhoud van die kenmerken duidelijk te maken door afleidingen op -er en -ing systematisch met elkaar te confronteren.
In de betekeniscategorie Effect-Object staat -ing sterk, en is -er afwezig:
XIX. tekening, verzameling, stichting, schepping, bekabeling,...
Het gaat om dingen, soms concreet (tekening), maar vaker abstracter of toch minder duidelijk begrensd en manipuleerbaar (stichting, ontdekking, inrichting) die ontstaan zijn uit een bepaalde activiteit, en eenmaal ontstaan, met die activiteit niets meer te maken hebben (perfectief, statisch).
In de betekeniscategorie Affect-Object daarentegen is -ing vrijwel afwezig, maar is -er zoals bekend aan een opmars bezig:
XX. overgooier, onderlegger, achterlader (schietwapen dat van achteren geladen wordt), meenemer, trekker...
Het gaat telkens om zeer concrete, manipuleerbare objecten, die vaak bestemd zijn tot (destinatief) het ondergaan van een bepaalde activiteit, en dat eventueel telkens opnieuw (dynamisch).
Bezitting is wel een zeldzame -ing-deverbatief met Affect-Object-betekenis, maar dat mag geen verwondering wekken: het benoemde is weinig concreet, de betrekking met de in het werkwoord genoemde ‘activiteit’ is statisch/imperfectief (wat ‘bezeten’ wordt). Bovendien was -er-suffigering in dit geval totaal uitgesloten wegens de dwingende Agens-interpretatie van bezitter.
Bijsluiter is op het eerste gezicht dan weer een enigszins ongewone -er-afleiding met Affect-Object-betekenis: een bijsluiter is weliswaar iets concreets, manipuleerbaars, maar de betrekking tot de activiteit is, althans vanuit consumentenperspectief, eigenlijk perfectief: ‘wat bijgesloten is’. Misschien verraadt het -er-suffix wel dat de term door de farmaceutische industrie is gelanceerd. Vanuit haar perspectief is een bijsluiter iets concreets om bijgesloten te worden (destinatief), en in dat geval is -er een begrijpelijke keuze.
De taakverdeling tussen -ing en -er blijkt ook uit de benoeming van de verschillende soorten Instrumenten.
-Er is hét suffix voor Materieel dat concreet, manipuleerbaar, telkens opnieuw inzetbaar is, enz.:
XXI. blikopener, scherper, nagelknipper,...
en voor Materiaal dat diezelfde kenmerken heeft:
poriënvuller, ontkalker, onkruidverdelger,...
| |
| |
(cf. Taeldeman 1990: 87vv).
-Ing benoemt binnen de categorie Instrument hoofdzakelijk Materiaal:
XXII. schutting, voering, vulling, bekleding, verpakking,...
Het gaat om materiaal dat in de meeste gevallen benoemd is in zijn verwerkte toestand en daardoor ook weinig manipuleerbaar is; de betrekking tussen object en activiteit is m.a.w. statisch, (im)perfectief, niet destinatief.
Ons overzicht van WVR's met een open semantiek in het algemeen, noch onze verkenning van de taakverdeling tussen -ing en -er in het bijzonder, pretendeert volledig te zijn. We hebben alleen aannemelijk willen maken dat semantische openheid bij WVR's geen marginaal verschijnsel is, integendeel. In alle domeinen van de woordvorming, dus niet alleen bij denominale, maar ook bij deverbale, en bij deadjectivische procédés, komt semantische openheid voor. Omdat het verschijnsel m.i. tot nu toe nooit de aandacht heeft gekregen die het verdient, ligt nog veel onderzoeksterrein braak. Er is nog veel micro-onderzoek nodig, zoals ik hierboven kort heb willen demonstreren met de vergelijking tussen -er- en -ing-afleidingen. En er is behoefte aan reflectie over de plaats van begrippen als open en gesloten semantiek, met alle variatie daar tussenin, in een morfologische theorie. Met de drie micro- en macromorfologische beschouwingen die volgen, hoop ik die reflectie een stimulans te geven.
| |
3. Micro- en macromorfologische beschouwingen bij de open semantiek van WVR's
3.1 Onder morfologen pleegt men een gesloten semantiek als normaal te beschouwen. Dat brengt mee dat indicaties voor een open of een zich openende semantiek maar zelden als zodanig worden (h)erkend. Een output die niet past binnen één of hooguit een paar semantische of syntactische categorieën, wordt ofwel niet opgemerkt, ofwel weggeredeneerd (zie daarover ook De Caluwe 1992).
Lange tijd is bijvoorbeeld door vele morfologen volgehouden dat met NN-composita alleen welbepaalde betrekkingen tussen entiteiten kunnen worden uitgedrukt (deel-geheel, object-agens, bezitter-bezit, enz.). Pas recent is men gaan inzien dat in NN-composita taalstructureel niet meer dan een ‘kind of’-relatie gegeven is, dat NN-composita m.a.w. semantisch open zijn, en dat betrekkingen zoals deel-geheel niet tot de regelcontext behoren, maar gewoon de emanatie zijn van de manier waarop wij cognitief met de wereld omgaan.
Het lijkt me een gezonde denkoefening om voor elke Nederlandse WVR na te gaan of we zijn output tot nu toe niet al te zeer in een semantisch keurslijf hebben geperst, of m.a.w. zijn semantiek niet opener is dan tot nu toe altijd is aangenomen.
| |
| |
3.2 Interessant, en zeker stof tot nader onderzoek, zijn de verschillen in de weg waarlangs suffixen hun semantiek verruimen. Aan de relatieve openheid van deverbaal -er ligt een langzaam proces van syntactische/semantische extensie ten grondslag (cf. De Caluwe 1992), zoals dat in zijn aanzet beschreven is door Booij (1986): Persoonlijk Agens → Onpersoonlijk Agens → Instrument (bv. zender).
De openheid van -ing lijkt geheel via metonymische weg tot stand te zijn gekomen. Prototypische -ing-afleidingen noemen alleen de activiteit als zodanig - en dus niet direct een medespeler, zoals -er - en daardoor wordt net ruimte gecreëerd voor metonymische extensies in allerlei richtingen (Effect-Object - tekening; Instrument-Materiaal - vulling; Plaats - woning; Wijze - opstelling). Daarnaast kan de teloorgang van -sel een rol hebben gespeeld (cf. Taeldeman 1990), al geef ik onmiddellijk toe dat het vrijwel onmogelijk is uit te maken wat oorzaak is en wat gevolg. -Sel is/was zelf al een suffix met een vrij open semantiek (vulsel - Instrument-Materiaal, weefsel - Effect-Object, voorvoegsel - Affect-Object, aanhangsel - Thema,...), hoewel er natuurlijk, zoals te verwachten is bij deverbale nomina, toch onmiskenbaar een hiërarchie bestond tussen prototypische en meer marginale betekeniscategorieën. Ik kan me voorstellen dat de negatieve connotatie van vele -sel-afleidingen de taalgebruiker in de armen heeft gedreven van -ing, met onbetwistbaar een hoge, positieve stilistisch/connotatieve waarde, en bovendien, zoals al gezegd, met een semantische wendbaarheid die het mogelijk maakte dat -ing die semantische categorieën kon gaan bezetten die door -sel noodgedwongen waren verlaten.
3.3 De klassieke stelling als zou semantische heterogeniteit van de output de produktiviteit van een WVR aantasten, kan alleen in zeer genuanceerde vorm overeind blijven. Wat is immers semantische heterogeniteit?
Dat -er-deverbatieven verschijnen in semantische categorieën waar dat vroeger niet het geval was (Instrument-materiaal - poriënvuller, Affect-Object - overgooier,...), is verlies van semantische homogeniteit voor wie ervan uitgaat dat een ‘gezonde’ WVR een zo gesloten mogelijke semantiek heeft. Binnen dat denkraam is deverbaal -er met al zijn escapades ten dode opgeschreven.
Wie de nieuwe semantische categorieën waarin -er verschijnt, beschouwt als evenzoveel mogelijke invullingen van een in essentie open semantiek, beschouwt elk nieuw -er-deverbatief in een ongewone categorie als een bevestiging en versteviging van de open semantiek van de WVR, en binnen dat denkraam geeft zoiets een impuls aan de produktiviteit. Als, zoals vroeger gemakkelijk werd aangenomen, de produktiviteit van een WVR zou staan of vallen met de semantische homogeniteit van zijn output, dan zou de taalgebruiker op de duur alleen nog maar over WVR's beschikken met een gesloten semantiek; een soort survival of the fittest binnen de woordvorming. Zoiets is vanuit cognitief-linguïstisch, onomasiologisch perspectief hoogst onwaarschijnlijk, want het zou betekenen dat WVR's op de duur alleen nog aan heel wel omschreven benoemingsbehoeften zouden kunnen voldoen (bijv. ‘ontdoen van X’ → ont-X- | |
| |
en), waardoor de taalgebruiker zeer vaak in benoemingsnood zou verkeren. Precies vanuit onomasiologisch perspectief lijkt het omgekeerde waarschijnlijker. Het is handig om per benoemingscategorie - deverbale nomina, denominale verba, enz. - te beschikken over ten minste één WVR met een relatief open semantiek (vb. WVR (3) bij de denominale verba). Die kan dan worden ingezet om te voldoen aan eventueel minder gestandaardiseerde benoemingsbehoeften, die onmogelijk gedekt kunnen worden door WVR's met een gesloten semantiek (vb. WVR's (1) en (2)). Aangezien onze benoemingsbehoeften door de steeds snellere sociale, technologische en andere ontwikkelingen nog voortdurend groter en gediversifieerder worden, lijkt het me waarschijnlijk dat er voor WVR's met een open semantiek een mooie toekomst is weggelegd.
| |
Bibliografie
Booij, G.E. (1986): ‘Form and meaning in morphology: the case of Dutch “agent nouns”’, in: Linguistics 24, p.503-517. |
Booij, G.E. (1988): ‘Polysemie en polyfunctionaliteit bij denominale woordvorming’, in Spektator 17 (4), p.268-276. |
De Caluwe, J. (1991): Nederlandse nominale composita in functionalistisch perspectief. 's-Gravenhage, SDU. (Aan het Woord nr. 4) |
De Caluwe, J. (1992): ‘Deverbaal -er als polyseem suffix’, in: Spektator 21 (2), p.137-148. |
Devos, F. (1990): ‘Semantiek en produktiviteit van nomina actionis op -ing in het Nederlands’, in: J. De Caluwe (red.): Betekenis en produktiviteit (Studia Germanica Gandensia nr. 19), p.25-55. |
Heynderickx, P. (1994): Relationele adjectieven in het Nederlands. Dissertatie Universiteit Gent. |
Taeldeman, J. (1990): ‘Afleidingen op -sel: semantiek, produktiviteit en integratie in een globale verantwoording van deverbatieve nomina’, in: J. De Caluwe (red.): Betekenis en produktiviteit (Studia Germanica Gandensia nr.19), p.77-115. |
Van Santen, A. (1992): Produktiviteit in taal en taalgebruik: een studie op het gebied van de Nederlandse woordvorming. Dissertatie Rijksuniversiteit Leiden. |
|
|