Spektator. Jaargang 23
(1994)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| ||||||||||||||
Over het hybride karakter van -isch:Ga naar voetnoot*
|
i | Het suffix begint met een volle vocaal, wat in de regel wordt geassocieerd met uitheemse, i.c. Romaanse, achtervoegsels, vgl. -eur, -eel, -ist, etc. |
ii | Qua basis heeft -isch een voorkeur voor uitheemse grondwoorden, vgl. alcohol-isch, algebra-isch, liturg-isch, etc., hetgeen -isch eveneens een uitheems karakter verleent. |
iii | Het klemtoongedrag van -isch sluit echter niet bij de voorafgaande punten aan: het suffix draagt, anders dan de echt Romaanse suffixen (vgl. -air, cf. elíte - elitáir; -eur, cf. instrúctie - instructéur; etc.), nooit de hoofdklemtoon. Het suffix -isch is klemtoonaantrekkend (cf. dráma - dramátisch, filosofíe - filosófisch) en het is die eigenschap die het op één lijn brengt met inheemse suffixen als -ig en -(e)lijk (cf. víjand - vijándig, wíjsneus - wijsnéuzig, víjand - vijándelijk, líchaam - lichámelijk). |
In Backhuys, Trommelen en Zonneveld (1988) wordt de discrepantie tussen (i) en (ii) enerzijds en (iii) anderzijds opgelost door het suffix -isch een onderliggende vorm te geven die duidelijk afwijkt van de oppervlakte-representatie, i.c. -iiəs. Deze onderliggende representatie - duidelijk geïnspireerd op het element ië in bv. België - is ‘zodanig gestructureerd’ dat de klemtoon steeds vóór het suffix komt te liggen: de aan -isch toegekende structuur met /iiə/ dwingt
namelijk ‘antepenultimate stress’ af (cf. Backhuys, Trommelen en Zonneveld 1988 voor de desbetreffende analyse). Deze aanpak heeft uiteraard tot gevolg dat -isch niet langer tot de klasse van klemtoonaantrekkende suffixen hoeft te worden gerekend. Het is duidelijk dat -isch op deze wijze tot een eenduidiger uitheems suffix wordt dat - de auteurs wijzen hier en passant op - qua onderliggende vorm grote overeenkomst vertoont met het Engelse -ious (-i:əs) in bijvoorbeeld courágeous, rebéllious, etc. (cf. cóurage en rébel).Ga naar eind1
De vraag hoe gerechtvaardigd de hierboven in het kort geschetste analyse van -isch is, valt niet licht te beantwoorden. In dit stuk zal echter worden betoogd dat een analyse volgens welke (gespeld) -isch een Romaans suffix is met de onderliggende vorm -iiəs, dat vervolgens door middel van een schwadeletieregel zijn uiteindelijke oppervlakterepresentatie krijgt, onzes inziens weinig aantrekkelijk is. Een dergelijke analyse roept naar onze mening namelijk uiteindelijk meer vragen op dan dat zij beantwoordt.Ga naar eind2 Typerend voor -isch is dat het een hybride karakter draagt - in de zin van dat het én inheemse én uitheemse kenmerken heeft - en dat onzes inziens alleen die analyses van -isch interessant zijn, waarin dit feit een centrale plaats inneemt.
2. Het hybride karakter van -isch
Kernpunt bij de bovengeschetste problemen inzake de analyse van -isch lijkt de vraag te zijn ‘hoe uitheems is -isch eigenlijk?’. Immers, als we het als een inheems suffix zouden beschouwen, dan zou het klemtoonaantrekkende karakter van -isch niet - of in ieder geval veel minder - een probleem vormen, daar in het inheemse deel van de Nederlandse morfologie verscheidene vormen van klemtoonaantrekking kunnen worden waargenomen. Zo wordt in Trommelen en Zonneveld (1990) een onderscheid gemaakt tussen twee soorten van klemtoonaantrekking. De hierboven reeds vermelde inheemse suffixen -ig en -(e)lijk verplaatsen altijd de klemtoon naar de direct aan de suffixen in kwestie voorafgaande syllabe (behalve uiteraard wanneer die een schwa bevat). De suffixen -baar, -end en -zaam daarentegen, die in de literatuur eveneens als klemtoonaantrekkende suffixen worden gekarakteriseerd, beïnvloeden het accent alleen in een bepaalde situatie, namelijk bij afleiding op basis van scheidbaar samengestelde werkwoorden (cf. áantonen - aantóonbaar - aantónend, ópmerken - opmérkbaar - opmérkend - opmérkzaam) en niet bij niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden (cf. veráfschuwen - veráfschuwbaar - veráfschuwend). Het is duidelijk dat -isch veel dichter aansluit bij de eerste groep dan bij de tweede.
Zoals gezegd, qua klemtoon staan de formaties op -isch veel dichter bij de inheemse dan bij de uitheemse woordenschat. Beschouwen we nu nog eens de argumenten die meer in de richting van een uitheemse karakter van de formaties op -isch wijzen. Het eerste, fonotactische aspect - -isch begint met een volle vocaal - is voor een inheems suffix inderdaad opmerkelijk, maar gezien -achtig staat het nu ook weer niet helemaal alleen. Hier zij trouwens aan toegevoegd dat de in Backhuys, Trommelen en Zonneveld (1988) voorgestelde onderliggende vorm -iiəs op zijn beurt weer vergelijkbare problemen oproept: het
prototypische uitheemse suffix (i) bevat slechts één vocaal (cf. -air, -eur, etc.), en (ii) áls het twee vocalen bevat, dan is de laatste steeds een volle vocaal die eindklemtoon draagt (cf. -iteit, -iseer, etc.).3 Door voor -isch een onderliggende representatie -iiəs aan te nemen, wordt een klankvormelijke structuur gecreëerd, die binnen het uitheemse deel van het lexicon de facto uitzonderlijker is dan de initiële volle vocaal binnen het inheemse.
Het tweede argument heeft betrekking op het mofologisch gedrag van de formaties op -isch. In verband met de hier aan de orde zijnde vraag - hoe uitheems is -isch eigenlijk? - is dit onzes inziens de doorslaggevende factor. Anders gezegd, bij de uiteindelijke bepaling van de status van -isch, zal naar onze mening vooral op het morfologische gedrag, d.i. de distributionele eigenschappen, van dit suffix - en van de formaties waarvan het deel uitmaakt - moeten worden gelet. Naar onze mening is dit een tot nu toe al te zeer veronachtzaamd terrein van onderzoek.
Laten we beginnen met de constatering dat op het eerste gezicht de distributie van -isch inderdaad een duidelijk uitheems karakter ten toon spreidt. Uit de literatuur bekende gevallen als alcoholisch, demonisch, prozaïsch lijken op een voorkeur voor uitheemse grondwoorden te wijzen en het is op grond van dit soort gevallen bepaald niet verwonderlijk dat -isch bijvoorbeeld ook in Booij (1977: 134) tot de nonnative suffixen wordt gerekend. Het suffix -isch heeft echter ook geheel andere distributionele eigenschappen en deze wijzen onzes inziens nu juist op een inheems karakter. Opmerkelijk is dat dit aspect van -isch niet of nauwelijks een rol heeft gespeeld in de discussie aangaande de status van dit suffix. Waar doelen we op? Het suffix -isch is prominent aanwezig in de adjectivische formaties die paradigmatisch verwant zijn met geografische namen op ië.Ga naar eind4 Zo hebben we naast België Belgisch, naast Karelië Karelisch, naast Normandië Normandisch, naast Bourgondië Bourgondisch, etc. Zonder op de precieze analyse van de hierboven vermelde formaties in te gaan, is het duidelijk dat de nauwe verwantschap tussen de adjectieven op -isch en de geografische namen op ië in de richting van een inheemse status van -isch wijst.Ga naar eind5 De Xië-vormen representeren immers veelal de aan het Nederlands aangepaste, van origine uitheemse geografische namen. Met andere woorden, ‘vervorming d.m.v. ië’ representeert een adaptatiestrategie bij uitstek; het is een middel om uitheems woordmateriaal te verinheemsen (zie ook hieronder). Voorbeelden hiervan zijn Frans Normandie - Nederlands Normandië, Frans Picardie - Nederlands Picardië, etc., Spaans Andalusia - Nederlands Andalusië, Spaans Patagonia - Nederlands Patagonië, etc., Italiaans Italia - Nederlands Italië, Italiaans Calabria - Nederlands Calabrië, etc., Duits Mazedonien - Nederlands Macedonië, Duits Trazien - Nederlands Thracië, etc., en vele andere. Veelal zijn deze formaties via een van de Romaanse talen - maar soms ook via een andere taal zoals het Duits - in het Nederlands gekomen, en hebben deze geografische namen een vormaanpassing d.m.v. ië ondergaan, cf. Capadocië, Galicië, Georgië, Armenië, Karelië, etc. Als iets ons weinig overtuigend voorkomt, dan is het wel de in Backhuys, Trommelen en Zonneveld (1988) gedane suggestie dat het element ië in de geografische namen een uitheems karakter draagt. Hun con-
statering m.b.t. ië - ‘Het gaat hier om een suffix dat voorkomt in Romaanse woorden’ (p. 263) - lijkt ons zonder meer aanvechtbaar. Juist het feit dat ze worden gekenmerkt door ië verleent geografische namen als Andalusië, Australië, Capadocië, Karelië, Kaukasië, Mongolië, Moravië, Namibië, Silezië, Somalië, Tasmanië, Thracië, Tsjechië, etc. een o.i. onbetwistbaar inheems karakter (waarbij we er en passant op wijzen dat in een aantal gevallen zelfs historisch gezien van een Romaanse achtergrond geen sprake is).Ga naar eind6 Dat het hier om verinheemsing door middel van ië gaat, wordt ook bevestigd door het feit dat enkele van de plaatsnamen op ië geen van de verwachte anderstalige pendanten hebben (cf. Nederlands Bourgondië - Frans Bourgogne - Duits Burgund). Dat de adjectivische pendanten van deze onzes inziens dus inheemse geografische namen op ië veelalGa naar eind7 d.m.v. -isch zijn geformeerd, verleent deze laatste formaties naar onze mening eveneens een inheems karakter: systematische afleiding op basis van inheems woordmateriaal is namelijk voorbehouden aan inheemse woordvormingsprocessen (zie hieronder).Ga naar eind8
Kortom, in het modern Nederlands lijken zich twee patronen voor afleiding op -isch af te tekenen: (1) vorming op grond van uitheemse woorden, (2) afleiding van adjectieven parallel aan inheemse geografische namen op ië. Gaan we ervan uit dat het prototypische gedrag van inheemse en uitheemse suffixen door middel van de volgende vuistregel juist wordt getypeerd:
Wanneer geen speciale stilistische effecten worden beoogd, kunnen uitheemse suffixen alleen aan uitheemse bases worden gehecht, terwijl inheemse suffixen in de regel aan zowel in- als uitheemse bases worden toegevoegd.dan lijkt het onbetwistbaar dat -isch primair een inheems karakter ten toon spreidt, daar het zowel inheemse als uitheemse woorden als basis heeft.
Een trend die zich niet heeft doorgezet is de rechtstreekse afleiding op -isch op basis van inheemse ongelede woorden of inheemse samenstellingen met een ongeleed tweede element. De vorming van woorden als wettisch, afgodisch, etc. is geen blijvend derivationeel patroon in het Nederlands geworden. Veel van dit type in het verleden gevormde woorden zijn papieren formaties gebleken die zich geen vaste plaats binnen het lexicon hebben weten te verwerven (cf. bv. heldisch, overspelisch en slavisch die het onderspit hebben gedolven tegen respectievelijk heldhaftig, ioverspelig en slaafs). Bij enkele van deze adjectieven is het trouwens moeilijk uit te maken of ze zelfstandig in het Nederlands zijn gevormd of dat zij direct op een Duits voorbeeld zijn geïnspireerd (cf. Nederlands afgodisch - Duits abgöttisch). Andere zijn echter zeker niet uit het Duits overgenomen, want het Duits heeft bijvoorbeeld geen adjectief wettisch en overspelisch heeft duidelijk een Nederlandse basis. Formaties als wettisch en overspelisch maken bijgevolg duidelijk dat de mogelijkheid om rechtstreeks adjectieven op -isch van ongelede of samengestelde zelfstandige naamwoorden met een inheems karakter af te leiden, in het verleden is geëxploreerd. Dat in bepaalde stadia van het Nederlands deze mogelijkheid is afgetast, wijst o.i.
onmiskenbaar op een inheems karakter van -isch.
In Heynderickx (1994) kan nog een andere op de morfologische systematiek betrekking hebbende observatie worden aangetroffen, die eveneens wijst op het inheems karakter van -isch. Relationele adjectieven die zijn afgeleid met gebruikmaking van nonnative suffixen lenen zich gemakkelijk voor impliciete transpositie van het type adjectief > nomen, waarbij ze overigens vaak een kwalificerende betekenis krijgen. Enkele voorbeelden zijn intellectueel (A) - de intellectueel (N), katholiek (A) - de katholiek (N), revolutionair (A) - de revolutionair (N), horizontaal (A) - de horizontaal (N) (cf. de Horizontalen als naam voor de aanhangers van een politieke groepering), etc. Deze transpositie komt niet voor bij denominale adjectieven afgeleid met native suffixen (cf. vaderlijk (A), buitenlands (A), driehoekig (A), etc.). Ook de formaties op -isch participeren nooit in dit type transpositieprocessen, hetgeen ze dus doet aansluiten bij de denominale adjectieven met een onverdacht inheems karakter.Ga naar eind9
Vatten we het voorafgaande samen, dan lijken de argumenten toch vooral te pleiten voor een inheemse status van -isch. Het feit dat het de hoofdklemtoon aantrekt i.p.v. zelf draagt, het feit dat het - en dit is tot nu toe onderbelicht gebleven - systematisch participeert in woordvormingsprocessen op basis van zowel inheems als uitheems materiaal, en het feit dat het niet optreedt in de daarvoor in aanmerking komende patronen van impliciete transpositie, wijzen o.i. onmiskenbaar op een inheemse status van -isch. Waarom spreken we in het voorafgaande dan toch van een hybride suffix, d.i. van een suffix met zowel inheemse als uitheemse eigenschappen? Doen we dit uitsluitend omdat -isch - wat de rechtstreekse afleiding betreft - zo prominent is bij uitheemse grondwoorden? Het antwoord luidt ontkennend. Weliswaar is deze prominentie onbetwistbaar, maar -isch heeft nog andere in dit verband relevante eigenschappen en die wijzen onzes inziens eerder op een uitheems karakter dan op een inheems. M.a.w. zij die menen dat -isch een uitheemse status heeft, hadden hun standpunt aanzienlijk beter kunnen onderbouwen dan ze hebben gedaan, daar deze argumenten naar ons weten geen rol in de discussie hebben gespeeld. Wij doelen hier op de volgende drie typen feiten, het eerste draagt een zuiver morfologisch karakter, terwijl het tweede en het derde morfonologisch van aard zijn:
(1) De formaties op -isch maken niet zelden deel uit van hecht gestructureerde, uit een beperkt aantal morfologische categorieën bestaande subsystemen, waarvan de tot die categorieën behorende woorden d.m.v. affix-substitutie zijn geformeerd.Ga naar eind10 Een klassiek voorbeeld van een dergelijk stelsel is dat van de uitheemse categorieën van persoonsnamen van het Xeur / Xteur / Xeuse / Xtrice type (zie Van Marle 1990). Een mooi voorbeeld van een dergelijk systeem waarvan -isch deel uitmaakt, zouden de morfologische categorieën op -logie/-loog/-logisch kunnen zijn (cf. theologie - theoloog - theologisch, meteorologie - meteoroloog - meteorologisch, psychologie - psycholoog - psychologisch, etc.). Heel wat van de adjectieven op -isch die
naar een wetenschappelijke discipline refereren, behoren tot dergelijke subsystemen (cf. -grafie/-graaf/-grafisch, -sofie/-soof/-sofisch, -gogie/ -goog/-gogisch, -nomie/ -noom/-nomisch, etc.). Daarnaast verwijzen we ook nog naar het hierboven al ter sprake gekomen stelsel van categorieën dat wordt gerepresenteerd door de woordtypen Xië, Xiër en Xisch (zie verder noot 7). Zonder te willen suggereren dat dergelijke subsystemen van morfologische categorieën in het inheemse deel van het morfologische stelsel van het Nederlands geheel afwezig zijn (cf. de categorieën op -er en -ster, of op -er en -erig), zouden we er toch op willen wijzen dat dit soort morfologische subsystemen vooral prominent is in het uitheemse deel.
(2) Typerend voor de uitheemse suffixen is de met hen geassocieerde ‘stamallomorfie’. Ook bij de aanhechting van -isch kan de basis allerhande vormwijzigingen ondergaan. Bezie bijvoorbeeld de vervanging van s door t (cf. analyse - analytisch, epilepsie - epileptisch, etc.). Een andere categorie van vormwijzigingen wordt gevormd door de gevallen waarbij er sprake is van affix-substitutie (cf. centrum - centrisch, kliniek - klinisch, Prometheus - Prometheïch, etc.). Bij de hier gereleveerde gevallen van stamallomorfie sluit zich in meer of mindere mate aan dat zich voor -isch soms vocaalrekking voordoet, cf. alcohol - alcohol-icus. Dit verschijnsel doet zich, zo is onze indruk, vooral voor in het uitheemse deel van de woordvoorraad, maar niet uitsluitend, getuige bv. alcohol-en. Zie echter noot 11.
(3) Het suffix -isch vertoont een uitheems type ‘suffixallomorfie’, vgl. bv. -atisch in problematisch, -tisch in dramatisch, -arisch in fragmentarisch, -orisch in combinatorisch, -itisch in metropolitisch, -istisch in anarchistisch, -inisch in Paulinisch, -nisch in Platonisch, -eïsch in Johanneïsch en -aisch in Mozaïsch.Ga naar eind11
De zojuist ter sprake gebrachte observaties aangaande de - synchrone - eigenschappen van -isch - en uiteraard de formaties waarvan -isch deel uitmaakt - komen o.i. in een wat duidelijker licht te staan, wanneer we ons een diachroon uitstapje veroorloven en ons verdiepen in de geschiedenis van -isch. Deze excursie in de tijd vormt het onderwerp van sectie 3.
3. Iets over de geschiedenis van -isch
Het is boven alle twijfel verheven dat -isch, historisch bezien, een uitheems karakter draagt. Anders dan bij verreweg de meeste andere suffixen met een uitheems karakter het geval is, is -isch echter niet afkomstig uit het Frans of Latijn (of Grieks), maar uit het zo na aan het Nederlands verwante Duits, een eigenschap die het deelt met bijvoorbeeld -baar. Er zijn trouwens nog altijd opvallende gelijkenissen tussen de Nederlandse en Duitse adjectieven op -isch. Zo treffen we in beide talen dezelfde stam- en suffixallomorfie aan (cf. (2) en (3) hierboven). Deze Duitse afkomst alleen al maakt -isch tot een suffix dat
onze aandacht ten volle verdient, daar hier uiteraard de vraag rijst in hoeverre de hier optredende integratieprocessen verschillen van de processen die werkzaam zijn bij de uit de Romaanse talen afkomstige suffixen. Dat -isch al spoedig iets inheems heeft gekregen, is duidelijk. Zowel qua klemtoon en distributionele eigenschappen als qua transpositiegedrag sluit het duidelijk nauwer aan bij de inheemse dan bij de uitheemse suffixen. Het is echter onbetwistbaar dat -isch - en de formaties waar het deel van uitmaakt - ook een aantal uitheemse kenmerken heeft en deze kenmerken stemmen opmerkelijk genoeg overeen met suffixen/formaties die afkomstig zijn uit de Romaanse talen! Hoe kan dit?
Kernpunt bij dit alles is, dat het - van huis uit onmiskenbaar Germaanse - suffix -isch in het Duits deel uitmaakt van een adaptatiestrategie: aan de Romaanse talen ontleende adjectieven werden verduitst door middel van -isch.Ga naar eind12 Van aanpassing in strikte zin is sprake in die gevallen waarin -isch zonder meer aan het uit de Romaanse talen afkomstige adjectief wordt gehecht. Zo ontstaan dan formaties met ‘pleonastisch’ toegevoegd -isch. Een voorbeeld is bestialisch, cf. Frans bestial (Nederlands bestiaal). Het suffix -isch is niet nodig om de adjectivische status van het woord aan te geven, want bestial is al een adjectief (met bovendien -al als formele markering daarvan). Bijgevolg vormt -isch in gevallen als deze een overbodige (en semantisch lege) toevoeging. We hebben hier m.a.w. te maken met een adaptatiestrategie, een proces dat de vormelijke aanpassing van bestaande woorden aan het taalsysteem behelst.Ga naar eind13 We wijzen erop dat dergelijke gevallen van ‘overkarakterisering’ vooral worden aangetroffen in het uitheemse deel van het lexicon. Cf. Van Marle (1987: 450): ‘Overkarakterisering is vooral bekend in het zgn. nonnative deel van het lexicon, d.w.z. overkarakterisering treedt veelvuldig op bij (al of niet) gelede leenwoorden’ (en zie ook Van Marle 1993: 258). Typerend voor de hier centraal staande formaties op -isch is nu, dat in een aantal gevallen een duidelijke eenwording plaatsvindt van het pleonastische -isch en het oorspronkelijke adjectief, met als gevolg dat er een ‘versmelting’ plaatsheeft van -isch met het ‘slotgedeelte’ van het adjectief in kwestie. Cf. amerikanisch (cf. Frans Américain), literarisch (cf. Frans littéraire), etc. Ook bij het genoemde bestialisch kan van een dergelijke versmelting sprake zijn, vooral ook gegeven de ‘reeksvorming’ met fiskalisch (cf. Frans fiscal), musikalisch (cf. Frans musical), postalisch (Frans postal) etc. Juist het feit dat -isch geen duidelijke semantische waarde heeft - het is immers ‘pleonastisch’ toegevoegd - werkt bevorderend op dit proces van versmelting en herstructurering van de klankvorm. Het is duidelijk dat het ontstaan van veel van de allomorfen van -isch aan de hand van dit proces verklaard kan worden (cf. -arisch = ar + -isch, -erisch = er + -isch, -orisch = or + -isch in bv. exemplarisch, nachtwandlerisch, combinatorisch).
Daarnaast is in een aantal gevallen het in het oorspronkelijke adjectief voorkomende suffix door -isch vervangen. Hier is integratie dus tot stand gebracht door middel van suffix-substitutie en niet, zoals in de boven vermelde gevallen, door middel van suffix-aanhechting. Zoals uit de voorbeelden blijkt is vooral substitutie van -ique prominent, vgl. Frans analytique - Duits analytisch, Frans
schématique - Duits schematisch, Frans dramatique - Duits dramatisch, etc.Ga naar eind14
Het feit dat -isch zo'n prominente rol heeft gespeeld bij de adaptatie van - vooral - uit de Romaanse talen afkomstige adjectieven - en dan nog wel d.m.v. zowel additie als substitutie - heeft ertoe bijgedragen dat -isch vooral met de van origine uitheemse formaties geassocieerd is geraakt. Veel formaties op -isch, vooral die waarin -isch een Romaans suffix heeft vervangen, zijn weinig doorzichtig. Het duidelijkst is deze ondoorzichtigheid waarneembaar bij die formaties op -isch waar een grondwoord ontbreekt, zoals bijvoorbeeld bij aquatisch, nautisch, rhombisch, pythisch, medisch, etc. Maar ook in het geval dat voor een door middel van -isch verduitst woord een potentieel grondwoord aanwijsbaar is - bv. Duits zyklisch op basis van Frans cyclique waar natuurlijk de associatie met Frans cyclus (Duits Zyklus) voor de hand ligt -, hoeft dit nog niet in een transparante systematiek te resulteren. Het deleren van -us is immers een typisch Romaanse vormverandering die binnen het Duits geen algemene geldigheid heeft. Daarnaast illustreert dit voorbeeld dat, ook al vindt verduitsing plaats, de Romaanse stamallomorfie behouden blijft.
Kortom, de verwevenheid van -isch met de uitheemse woordenschat is vooral het gevolg van het feit dat -isch participeerde in aanpassingsprocessen van uitheems (i.c. Romaans) woordmateriaal aan het Duits. Nu we de historische positie van -isch enigszins hebben toegelicht, kunnen we terugkeren naar -isch in het Nederlands. Zoals we zullen zien, zijn het juist deze d.m.v. -isch aangepaste vormen die in het Nederlands zijn overgenomen.
4. De status van -isch in het Nederlands
Ook in het Nederlands is -isch nauw verweven geraakt met de uitheemse woordenschat. Mogelijkerwijs is deze verwevenheid in het Nederlands nog wel sterker dan in het Duits. Een belangrijk verschil met het Duits is dat -isch in het Nederlands - afgezien van de afleiding van adjectieven op basis van geografische namen - een vrij marginale rol speelt in het inheemse morfologische stelsel. In het Duits komen allerlei types ‘puur’ Duitse formaties voor als hündisch (cf. Nederlands honds), städtisch (cf. Nederlands steeds, stedelijk) of wälfisch (cf. Nederlands wolfachtig). Dit type formaties heeft in het Nederlands nooit ruime navolging gekregen (zie sectie 2 voor enkele experimenten op dit punt). Afleiding met -isch kent in het Duits trouwens nog allerlei andere mogelijkheden die in het Nederlands systematisch ontbreken. Zo heeft het Duits naast de denominale afleiding ook deverbale (cf. neckisch, mürrisch) en deadjectivische (cf. linkisch) afleiding met -isch. Ook heeft het Duits adjectieven op -erisch als erzählerisch en nachtwandlerisch waarvoor geldt dat een Nederlandse pendant ontbreekt. De analyse van dergelijke adjectieven is overigens niet probleemloos. Bij deze formaties rijst immers de vraag of hier sprake is van afleiding d.m.v. -erisch op basis van een verbale stam of d.m.v. -isch op basis van een nomen agentis op -er. Hoe dit alles ook zij, in het Nederlands is dit gehele probleem afwezig daar -isch noch aan verba noch aan nomina op -er kan worden aangehecht. Bijgevolg illustreert deze kwestie dus eens te meer de
zo veel ruimere derivationele mogelijkheden van -isch in het Duits.
Omdat het vooral de d.m.v. -isch aangepaste formaties zijn die in het Nederlands zijn overgenomen, is -isch ook in het Nederlands een middel geworden om vreemde adjectieven aan te passen aan het Nederlands. De invloed van het Duits is momenteel aanzienlijk minder prominent geworden dan voorheen het geval was, maar Franse en Engelse adjectieven die hiervoor in aanmerking komen (vooral die op respectievelijk -ique en -ic) kunnen nog altijd vernederlandst worden d.m.v. -isch. Dit verklaart de lexicale discrepantie tussen het Nederlands en het Duits, nl. Nederlandse formaties op -isch die ontbreken in het Duits. Voorbeelden daarvan zijn de adjectieven sonisch en panoramisch (cf. Frans sonique, panoramique / Engels sonic, panoramic).
Door het functioneren als adaptatiesuffix bij vreemde adjectieven heeft -isch kenmerken gekregen van de uitheemse grondwoorden. Zeker de versmelting met uitheems stammateriaal (cf. de allomorfen -alisch, -orisch, etc.) maakt het suffix ‘minder native’, i.c. ‘meer Romaans’. Hoe verder de eenwording zich heeft doorgezet, hoe uitheemser -isch wordt.
5. Besluit
De hierboven gereleveerde eigenschappen van het suffix -isch doen vragen rijzen bij het traditionele onderscheid tussen inheems en uitheems. In de morfologische systematiek van de categorie op -isch tekent zich een duidelijke tweedeling af. Enerzijds is er sprake van afleiding op basis van uitheems materiaal, anderzijds is er sprake van een systematisch patroon van adjectieven op -isch die inheemse geografische namen op ië als uitgangspunt hebben (en die parallel aan deze woorden worden geformeerd). Bij de afleiding op basis van uitheems materiaal, laat -isch ook de voor de nonnative afleiding typerende allomorfie zien.Ga naar eind15 Zoals we hebben gezien, is dit laatste het gevolg van het feit dat -isch deel uitmaakte van een adaptatiestrategie; -isch raakte zo zeer verweven met het uitheemse deel van het lexicon dat het ook zelf uitheemse kenmerken ging vertonen. Dit moet tot de conclusie leiden dat suffixen meer of minder inheems c.q. uitheems kunnen zijn. In het geval van -isch lijken beide afleidingspatronen elkaar min of meer in evenwicht te houden, al wijst het feit dat -isch aan zowel inheems als uitheems materiaal kan worden gehecht vooral op een inheems karakter. Wanneer we ook de accentuering en het transpositiegedrag in onze overwegingen betrekken, dan slaat de balans m.b.t. de status van -isch o.i. onmiskenbaar naar inheems door. Dat affixen zowel inheemse als uitheemse kenmerken ten toon kunnen spreiden, is voor diachronisch ingestelde linguïsten natuurlijk niet echt verwonderlijk, daar dit niets anders is dan de synchronische reflex van de geleidelijke aanpassing waaraan leenwoorden onderworpen kunnen worden. De discussie rondom -isch laat echter zien dat dit voor louter op de synchrone systematiek gerichte linguïsten duidelijk anders ligt.
Bibliografie
Backhuys, K.-J. / M. Trommelen / W. Zonneveld, 1988. ‘Vlamers en Belgiërs. De status van de adjectivische suffixen -en, -s, en -isch.’. Spektator 17, 252-267. |
Booij, G.E., 1977. Dutch Morphology. A Study of Word Formation in Generative Grammar. Lisse: Peter De Ridder Press. |
Booij, G.E., te verschijnen. The Phonology of Dutch. Oxford: Oxford University Press. |
Haeringen, C.B., van, 1954. ‘Franciscaner, Benedictijner, Karmelieter’. Herdrukt in: C.B. van Haeringen, Gramarie. Keur uit het werk van zijn hoogleraarstijd. Assen: Van Gorcum, 1962, 197-202. |
Heynderickx, P., 1994. Relationele adjectieven in het Nederlands. Proefschrift, Universiteit Gent. |
Marle, J. van, 1985. On the Paradigmatic Dimension of Morphological Creativity. Dordrecht: Foris. |
Marle, J. van, 1987. ‘Nogmaals overkarakterisering’. Spektator 16, 448-456. |
Marle, J. van, 1990. ‘De eur/ euse / trice - trits’. Spektator 19, 253-264. |
Marle, J. van, 1993. ‘Morphological Adaptation’. G. Booij & J. van Marle (red.), Yearbook of Morphology 1993. Dordrecht: Foris, 255-265. |
Newman, S.S., 1948. ‘English Suffixation: a Descriptive Approach’. Word 4, 24-36. |
Schlaefer, M., 1977. Die Adjektive auf -isch in der deutschen Gegenwartssprache. Heidelberg: Carl Winter - Universitätsverlag. (Monographien zur Sprachwissenschaft 5) |
Smedts, W.A.J., 1974. Adjectivering en appellativering van toponiemen. Een descriptieve studie. Onomastica Neerlandica. Leuven: Instituut voor Naamkunde. |
Trommelen, M. / W. Zonneveld, 1990. ‘Klemtoonaantrekking bestaat niet’. Spektator 19, 265-293. |
- voetnoot*
- Een eerdere versie van dit artikel werd gepresenteerd op de Morfologiedagen 1993, gehouden op 8 en 9 september aan de Katholieke Universiteit Brussel. Wij zijn dank verschuldigd aan Geert Booij die een voorlaatste versie van dit stuk van kritisch commentaar voorzag. De eerstgenoemde auteur is aspirant bij het Belgische Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (N.F.W.O.).
- eind1
- De precieze relevantie van de overeenkomst tussen de in Backhuys, Trommelen en Zonneveld (1988) voorgestelde onderliggende representatie van -isch en de oppervlaktevorm van Engels -ious ontgaat ons overigens. Historisch bezien is Engels -ious natuurlijk de tegenhanger van Nederlands -ieus. Daarnaast wijzen wij erop dat ook binnen deze analyse -isch nog altijd van de prototypische uitheemse suffixen afwijkt daar het niet zelf het hoofdaccent draagt.
- eind2
- Dan hebben we het nog niet over het ad hoc karakter van de schwa-deletieregel die wel op onderliggend -iiəs moet werken, maar niet op het element ië van België.
- eind4
- Geografische adjectieven op -isch komen daarnaast o.a. ook voor bij plaatsnamen van het type Xie (veelal Xi gespeld) (cf. Delhi - Delhisch, Helsinki - Helsinkisch), Xə (cf. Egypte - Egyptisch, Corinthe - Corinthisch), Xia / Xica (cf. India - Indisch, Antarctica - Antarctisch) en Xen (cf. Saksen - Saksisch, Malediven - Maledivisch). Bij deze plaatsnamen (behalve Egypte) hoort steeds een inwonersnaam van het X(i)ër-type (cf. Delhiër, Corinthiër, Indiër, Sakser, etc.). Verder in de tekst zal het belang hiervan worden verduidelijkt. Met de notatie met X geven we aan dat we de markante verschijningsvorm bedoelen, zonder uitspraak te doen over de morfologische structuur van de woorden in kwestie.
- eind5
- Hier zou tegen ingebracht kunnen worden dat uitheemse suffixen wel vaker ‘met enig gemak’ aan inheemse eigennamen kunnen worden gehecht. Zie bv. Finland-iseren, Groning-isme, Bolland-iaan, etc. (cf. Booij 1977, maar zie Van Marle 1985 voor commentaar). Naar onze mening draagt de vorming van adjectieven op -isch op basis van geografische namen op ië duidelijk een ander karakter. De vorming van deze adjectiven op -isch representeert namelijk een systematisch patroon, dit in tegenstelling tot de hierboven gereleveerde gevallen.
- eind6
- Heel wat van deze plaatsnamen hebben immers geen Frans equivalent op ie, maar bijvoorbeeld wel een Duits van het Xien-type (cf. Nederlands Thracië - Frans Thrace - Duits Trazien, Nederlands Kastilië - Frans Castille - Duits Kastilien, Nederlands Gallië - Frans Gaule - Duits Gallien, etc.).
- eind7
- Of een plaatsnaam van het Xië-type een geografisch adjectief op -isch heeft wordt o.i. vooral bepaald door de vorm van de inwonersnaam. We geven enkele algemene tendenzen aan. De plaatsnamen van het Xië-type hebben een adjectief op -s i.p.v. op -isch, als ze een inwonersnaam hebben van het Xaan- of Xeen-type (cf. Venetië - Venetiaan - Venetiaans, Slovenië - Sloveen etc. ). Een geografisch adjectief op -isch komt vooral voor bij een inwonersnaam van het X(i)ër-type (cf. Apulië - Apuliër - Apulisch, Somalië - Somalië Somalisch, etc.), maar ook bij het Xaat-type (cf. Azië - Aziaat - Aziatisch, etc.). Bij een inwonersnaam zonder suffix komen zowel -isch als -s voor (vgl. België - Belg - Belgisch, Wallonië - Waal - Waals, etc.). De rol van de vorm van de inwonersnaam wordt trouwens bevestigd door alternatieven als Albanië - Albanees/Albaniër - Albanees/Albanisch, Gambië - Gambiaan/Gambiër Gambiaans/Gambisch, Mongolië - Mongool/Mongoliër - Mongools/Mongolisch, etc.
- eind8
- Dat aanhechting van inheemse suffixen een algemeen verinheemsend effect heeft, wordt ook benadrukt door Smedts (1974): ‘Door suffigering met aan de [respectievelijke] talen eigen adjectief- en inwonerssuffixen worden die vreemde woordvormen min of meer in de eigen taalsystematiek opgenomen’ (p. 91).
- eind9
- Wanneer er twee concurrerende adjectieven naast elkaar bestaan, het ene gevormd met het uitheemse -iek en het andere met -isch, neemt alleen het woord op -iek deel aan impliciete transpositie, cf. komiek (A/N) naast komisch (A).
- eind10
- Newman (1948) wees er voor het Engels op dat sommige suffixen samen derivationele subsystemen vormen, waarbinnen de suffixen in kwestie onderling substitueerbaar zijn. Ter illustratie van dergelijke uitwisselbare achtervoegsels geeft hij -əd, - ər, - əfai. Voorbeelden zijn horrid - horror - horrify, stupid - stupor - stupefy, liquid - liquor - liquefy, etc.
- eind11
- In Booij (te verschijnen) worden de verschijnselen in (2) en (3) niet als twee gescheiden subsystemen van stam- respectievelijk suffixallomorfie opgevat. Volgens hem hebben sommige nonnative woorden een bijzondere allomorf die optreedt als de woorden in kwestie fungeren als basis voor afleiding (cf. analyse - analyt-isch, epilepsie - epilept-isch, Paulus - Paulin-isch, drama - dramat-isch). Deze analyse is dus uniformerend daar op deze wijze de in (2) en (3) ter sprake gebrachte gevallen van allomorfie tot één type worden teruggebracht, te weten stamallomorfie.
- eind12
- Ook in de Duitse literatuur wordt erop gewezen dat -isch gebruikt wordt om vreemde woorden te verinheemsen. Ter illustratie citeren we Schlaefer (1977): ‘Darin zeigt sich zugleich die integrative Funktion des -isch-Suffixes bei der Aufnahme fremdsprachlicher Morpheme oder Morphemkonstruktionen in das deutsche Adjektivsystem’ (p. 198).
- eind13
- De functie van -isch is dus vergelijkbaar met die van -er in franciscaner, benedictijner, etc., zoals besproken in Van Haeringen (1954). Ook daar hebben we te maken met de toevoeging van een pleonastisch element om een woord, in dit geval franciscaan en benedictijn, te verinheemsen. Zie voorts Van Marle (1987; 1993).
- eind14
- In deze gevallen is het trouwens moeilijk uit te maken aan welke taal het Nederlandse adjectief is ontleend. Bovendien hebben deze adjectieven ook nog een Engels equivalent op -ic (analytic, schematic, dramatic, etc.).
- eind15
- Als we de in Booij (te verschijnen) analyse van de stam- en suffixallomorfie in het uitheemse deel van het lexicon zouden volgen (zie noot 11), dan is het uitheemse karakter van -isch dus vooral hierin gelegen dat het de bijzondere stamallomorfen selecteert die het uitgangspunt voor de derivationele morfologie vormen. Deze komen immers vrijwel uitsluitend voor in het uitheemse deel van de woordvoorraad. Dat -isch deze stamallomorfen selecteert, is historisch bezien het rechtstreekse effect van het feit dat -isch deel uitmaakte van een adaptatiestrategie van Romaanse leenwoorden.