Spektator. Jaargang 23
(1994)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||
De kunst van het zwijgen: Valéry bij Vestdijk
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||
Victor van Vriesland, de eerste Nederlandse adept en erkend intiem kenner van Valéry's werk, te breken. (Dresden 1987: 184) Aan de onvolkomen vertalingen van eigen hand zal Vestdijk later met milde zelfspot herinneren (VE, 42) en bij die gelegenheid Van Vrieslands transposities de eer van ‘woordelijke correctheid’ laten. Wil hij zijn lezers in 1957 doen geloven dat hij met zijn eigen proeven uit was op een bescheiden bewijs dat deze ‘sylfische’ poëzie werkelijk onvertaalbaar is?Ga naar eind5 Ongetwijfeld heeft hij meteen oog gehad voor Valéry's meesterschap, maar evenzeer heeft hij de dreiging gezien dat dit hem in de passieve positie van bewonderend leerling kon brengen. Ten slotte had Vestdijk leergeld betaald na de schokkende kennismaking met Rilke enige jaren tevoren. ('s-Gravesande 1935: 131) Alles eerder dan terughoudend blijkt de kritische leerling het puntige lancet te hanteren. Voor de eerwaardige, kort tevoren verscheiden Albert Verwey rest in 1939 juist nog het genadebrood, als Vestdijk in zijn studie over de Noordwijkse dichter concludeert, dat het poëtiseren van denkresultaten een beduidend lager stadium in de ontwikkeling der poëzie vertegenwoordigt dan het door de Idee voortgedreven dichtend denken van Valéry. (VI, 99) Verwey's dichten óver de Idee is in de beste gevallen niet meer dan Gedankenlyrik. Voor zuivere ideeënpoëzie wenst Vestdijk zijn heil te zoeken in symbolistische verzen; een bloemlezing daaruit brengt hij in Twaalf vertaalde gedichten tezamen.Ga naar eind6 Meer dan de kritische essayist verwerft de encyclopedische lezer zich als recensentGa naar eind7 distantie tot Valéry, die zich zoals bekend niet overmatig en ook nog zeer selectief interesseerde voor literaire resultaten.Ga naar eind8 Vanuit het gezichtspunt van het gemaakte kunstwerk blijkt plotseling dat het strenge ideaal de empathiserende Vestdijk weet te inspireren tot weerspannig nieuw ‘gezochte’ nuances: de zuivere methode wordt in zijn vormallures als maatstaf voor de kritische praktijk zelfs afgewezen, als zou het daarbij om een hersenschim gaan. Wat is namelijk het geval? Evenals Valéry is Vestdijk in zijn literair oordeel beslist geen platonist: de ideële vorm kan in zijn absoluutheid geen kritische maatstaf zijn. Ook een personalistische evaluatie wordt afgewezen: het vent-principe is onbruikbaar omdat het ‘vaste’ karakter een leugen is. (NRC 29.10.1941; LM, 23; SB, 241) Een eventuele levensbeschouwelijke beoordeling wordt niet eens serieus overwogen: indifferentisme en scepticisme kan men achter zich laten (alhoewel het sceptische bij Valéry diepe wortels heeft!) en toch aangaande allerlei levenswaarden sterk relativerend blijven. De geesten scheiden zich echter waar het de relatieve autonomie van de vorm betreft. Valéry houdt namelijk vast aan een formeel criterium als het om de waarde van een kunstwerk gaat: de willekeur van een vorm doet niets af aan het feit dat de exacte samenhang van het geheel gediend moet worden door een eenmaal gekozen vorm. Vestdijk daarentegen wenst de klassieke doctrine van de formele eenheid te doorbreken. De beruchte differentiële waardekritiek, vanaf de late vijftiger jaren het meest pregnant geformuleerd in de muziekessays, zou zelfs als een (partieel) afscheid van Valéry kunnen worden beschouwd. In laatste instantie blijkt Vestdijk zich, zowel creatief als kritisch, te oriënteren aan de meer op zijn poëtische instincten werkende onzuivere rede.Ga naar eind9 Slechts door | |||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||
zich te spiegelen aan het zuivere ik en de strenge methode van Valéry heeft hij zich deze richting bewust eigen kunnen maken. In de praktijk van het scheppen bleef die methode beslist de grenswaarde. De zuiverheid van Valéry's denken is menigmaal een drukkend ideaal voor de kunstenaar Vestdijk gebleken, doordat het hem lange tijd pijnlijk bewust deed worden van de onzuivere rede waarvan hij zelf in zijn scheppende drift afhankelijk was. Valéry's methode werd op discursief niveau handig verwerkt door haar bijvoorbeeld eenvoudigweg functioneel te integreren in de kiemceltheorie: zo beheerst het mogelijkheidsdenken niet alleen Vestdijks opvatting over wat poëzie is, ook zijn inzicht in de wijze waarop het dichtproces verloopt, draagt er alle sporen van. (GK, 205-234) | |||||||||||||||||||||||
2. Narcissus schrijftMeer dan door het resultaat werd Valéry gefascineerd door het scheppen. ‘Cela est du Narcisse tout pur.’(1974: II, 1022) Het gemaakte ding is alleen nog van de lezer, verklaarde hij in 1928, en zelfs het creëren komt nog het meest hem ten goede. Voor de Valéry-lezer Vestdijk gold dit wel zeer in het bijzonder. Hij vormde zich zijn beeld van Valéry, een voorbeeld dat uitermate nuttig voor hem was inzoverre hij zichzelf als scheppend kunstenaar verstond, maar hem parten speelde op momenten dat hij kunst kritisch beoordeelde. Aan het belang dat hij Valéry's methode toekende voor het (bewustzijn van) eigen werk hoeft niet getwijfeld te worden, als we de lijst opmaken van verwante ideeën en adhesiebetuigingen. Een enkele opvatting vraagt in het volgende om onze aanvulling, incidenteel is ook wel een retouche nodig, waarbij de Vestdijk weliswaar onbekend gebleven Cahiers door ons als een soort van hulplijn zullen worden gebruikt. Ze zijn immers de verborgen bron waaruit Valéry zoveel voor zijn gepubliceerd werk putte. In zijn Discours en l'honneur de Goethe (1932) hebben we de legitimatie én de beperking gevonden voor een exclusieve confrontatie van twee schrijvers. De poging zich van een schrijver een beeld te vormen is de poging zich van een scheppende kracht een beeld te vormen die in staat is geheel andere werken voort te brengen dan de zijne, maar toch zulke die slechts HIJ ALLEEN zou hebben kunnen scheppen.(1957: I, 533) Gevraagd is derhalve een gerichtheid op het domein van het mogelijke in het scheppende werk van Vestdijk. De voorbeeldrol heeft vooral een heuristische waarde. Hetgeen gevonden wordt is genuïen Vestdijk, - niet minder maar ook niet meer dan dat. De expliciet ‘naar Valéry’ ontwikkelde poëticale gedachten worden hier op een toegankelijke wijze gepresenteerd. De thematische ordening geeft weliswaar een helder beeld van de mogelijke zwaartepunten in Vestdijks belangstelling, eerst chronologisch echter laat zich het open gesprek met de illustere vorige werkelijk beluisteren.Ga naar eind10 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||
De immer werkzame geest - Vestdijk karakteriseert de geest van Paul Valéry bij voorkeur als een macht, een potentie, die de antithesen oproept en beheerst en erin leeft als in zijn eigenste element. Eén van Valéry's hoofdstellingen luidt immers dat iedere geestelijke werkzaamheid onvoorwaardelijk vervangbaar is en dat er, hoezeer de resultaten ook van elkaar mogen afwijken, geen principieel verschil bestaat tussen het bespiegelen van de filosoof, het analyseren van de wetenschappelijke onderzoeker en het creëren van de kunstenaar. Dank zij een ongewoon sterk ontwikkelde kritische zin voor zelfbeschouwing en zelfanalyse is Valéry voor Vestdijk als het ware zijn eigen keerzijde: het vertrouwen in een mythisch schema is tevens het uiterste wantrouwen, dichterlijkheid hetzelfde als rigoureuze wetenschappelijkheid. In de intieme structuur van de mythe wordt gespeurd naar haar wetten. De mythe wordt overwonnen door zich ermee te vereenzelvigen. Valéry is objectief krachtens subjectiviteit, onpersoonlijk dank zij het persoonlijke. Dit moet, volgens Vestdijk, wel samenhangen met zijn kunstenaarschap dat niet meer toestaat over de mythe te filosoferen maar aangewezen is op de mythe in actie. Vestdijk spreekt in dit verband bij voorkeur van een persoonlijk schema. Valéry vertegenwoordigt voor hem de gewenste innige verbintenis van intellectualisme en subjectivisme.Ga naar eind11 Poëtische begaafdheid blijkt zonder meer vruchtbaar samen te gaan met een kritisch exacte denkwerkzaamheid, al zal Vestdijk niet zozeer met Valéry instemmen dat hij poëzie een met de muziek of de bouwkunst vergelijkbare exactheid toeschrijft. Het substraat dat eenheid geeft aan intuïtie, gevoel, intellect, en aan alle psychische processen, is het zuivere ik. Als methodologische fictie, als principe van zelfdiscipline, als causticum tot het wegbranden van woekerende objectgezwellen bewijst het moi pur z'n nut.Ga naar eind12
Geen objectiveringen - Ieder statisch systeem wordt door Valéry wantrouwend afgewezen, stelt Vestdijk weliswaar terecht maar niet overal even genuanceerd. Zoals alle geestelijke objectiveringen wortelt een systeem in de leugen der continuïteit. Bestendigheid van mening en doelstelling wordt immers slechts bereikt dankzij het systematisch verloochenen van de inzinkingen, afwijkingen en mislukkingen. Valéry's ‘systeem’ is de methode.Ga naar eind13 Op dynamische wijze wordt daarom tegen een al te schools dualisme het bestaan verdedigd van een graduele overgang van het zuivere ik in het empirische ik, - zonder dat Valéry deze overigens ooit met elkaar zal identificeren. Voor betrouwbare, wetenschappelijke, kritische, exacte kennis over de subjectieve vorming van gedachten is een nuchter introspectief opmerker nodig, geen systeembouwer, geen willekeurig met woorden spelend filosoof. Met Valéry gunt Vestdijk de academische wijsgeer niet zonder spot alle dichterlijkheid van het denken.Ga naar eind14
De universele methode en het zuivere ik - De mens is weliswaar een fragmentarisch wezen, al scheppende kan hij innerlijke structuur, consequente ontwikkeling en doelmatigheid in zijn werk brengen. Daartoe is een transcendentale, universele methode van werken en leven onontbeerlijk, aldus Vestdijk onder verwijzing naar Valéry. Als theoreticus zou deze zich daarom alleen interesse- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||
ren voor de menselijke functies: denken, cijferen, filosoferen, dichten, dromen, - eigenlijk dus alleen voor de methode, veel minder voor het voltooide werk. Deze methode is in die zin universeel dat zij op alle gebieden zonder onderscheid kan worden toegepast. Daarvoor is het nodig dat de persoon in kwestie in een bijzondere geestestoestand verkeert die een synthetisch functioneren zoveel mogelijk begunstigt. In het aanduiden en aankweken daarvan ligt naar Vestdijks mening de eigenlijke betekenis van Paul Valéry als denker. Het gaat er om zo dicht mogelijk bij het zuivere ik te denken, door niet te objectiveren. De wijze waarop gedacht wordt is van wezenlijker belang dan welke denkinhoud ook, die immers in geobjectiveerde verstarring de ononderbroken en nimmer voleindigde zelf-reflectie slechts zou kunnen hinderen. Valéry denkt dan ook niet in beelden, meent Vestdijk, hoogstens drukt hij zich (en dan nog vrij zelden) in beelden uit, die hij echter steeds van het eigenlijke denken gescheiden houdt. Vestdijk verklaart dit door erop te wijzen dat het bespieden van het subject of zuivere ik zich niet laat vereenzelvigen met beelden, die immers een zekere graad van objectivering vooronderstellen.Ga naar eind15
Resubjectivering - Voorwaarde om van het eigen denken al denkende rekenschap af te leggen is de resubjectivering. Er zijn, volgens Valéry, twee mogelijkheden om het intellect te bestuderen: door het te bespieden tijdens zijn ontwaken en wanneer het op volle sterkte functioneert, dus in z'n onderste en bovenste limiet. Vestdijk ziet daarin een overtuigende parallel met de methode van de christelijke mystiek om het bewustzijn te verzwakken en met de boeddhistische methode die erop gericht is het bewustzijn te versterken.Ga naar eind16
De niet-objectiverende ideeënpoëzie - Valéry's werk staat, naar Vestdijks stellige overtuiging, voor de Idee in het kunstwerk, voor poëzie die ons doet denken, voor de onkenbaarheid van het absolute die voorwaarde is voor de dynamische werkzaamheid van de Idee in de wereld der verschijningen en in de menselijke ziel. In haar verhouding tot de dichter is de Idee daarom een methode die door Vestdijk wordt omschreven als een praktische geestesgesteldheid, een intentie, een worstelen met opgaven, een heuristisch begrip, een ezelsbruggetje, een behoorlijke dagindeling, een gelukkige kijk op het leven. Deze methode is het enige in de wisselende verschijningswereld dat aan zichzelf gelijkblijft. De Idee is derhalve een opgave, een taak, een regulatief principe, een richtlijn bij het verwerkelijken van onze kennis.Ga naar eind17
Denkend dichten - Typerend voor de aard van Valéry's denken is zijn kunst iets mogelijk te maken: het is denkbaar dus ook mogelijk. De logische consequentie daaruit voor de poëzie maakt Vestdijk tot de centrale pijler van zijn poëtica: dichten is intentioneel en potentieel, geconcentreerd en geïsoleerd denken.Ga naar eind18 Het maken van een vers kost inspanning; het is denkwerk. Wel brengt dit denkend dichten een modificatie in het soort intellect met zich mee: van een sterk intellectualistische naar een meer fijngevoelige ‘intelligentie’.Ga naar eind19 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||
De rijkdom van het onvoltooide - De dichter is daarmee eerder bezitter van mogelijkheden dan schrijver van verzen. Om die reden gebruikt Paul Valéry de term ‘poëzie’ in de zin van geestelijke schepping (poiesis). Wat af is, is niet gemaakt en een gemaakt resultaat vermindert slechts het potentiaal aan mogelijkheden. Vestdijk (GM, 132) citeert uit Valéry's Introduction à la poétique: ‘L'Oeuvre de l'esprit n'existe qu'en acte’, om duidelijk te maken dat het niet het gedicht kan zijn, het voltooide werk, dat ons nader brengt tot de dichter en het dichten. De ongelijkwaardigheid van begin en einde is even vanzelfsprekend als het aanzienlijk overwicht in onze waardering van het eerste op het laatste. ‘Van niets houd ik zoveel als van dat wat op het punt staat te gebeuren; en zelfs in de liefde ken ik geen genot dat het haalt bij dat van de prilste gevoelens’ (LL, 249), zijn woorden die Vestdijk uit L'Ame et la Danse aanhaalt. Poëzie is leven in de vorm van niet-leven, het is een tegen zichzelf gericht leven, aan wetmatigheden onderhevig die het onmiddellijke leven niet kent. Valéry's dichtkunst geeft hiervan voor Vestdijk de subliemste voorbeelden.Ga naar eind20
Het duistere vers - De verzen van Valéry duiden, naar Vestdijks stellige overtuiging, op een zich bezinnen op de autonomie van de dichtkunst en haar immanente wetten. De poëtische intentie lijkt hermetischer, doordat de lyriek zich heeft verdiept. De poëzie is strakker (zo wordt het klassicistisch vormschema naar het voorbeeld van Racine door Valéry met voorliefde gebruikt); ook is zij geconcentreerder en wordt er aan het geïsoleerde woord evocatief vermogen toegekend. Vestdijk rekent de symbolistische dichtkunst van Valéry welbewust tot het allegorische type dat in wezen een objectieve en intellectuele samenhang heeft. Het parallellisme van het allegoriserende en het geallegoriseerde impliceert een symbolische betrekking tussen beide. In zijn zoeken naar een scheppende logica heeft Valéry het logische denken bijna geheel weten te transformeren tot een zuiver poëtisch denkidioom, meent Vestdijk, een symbolistische geheimtaal waarin vaak gebruik wordt gemaakt van aanschouwelijke maar toch exacte schema's. Daardoor blijkt het bij nader onderzoek toch om volkomen doorzichtige poëzie te gaan. Deze sublieme perfectie van Valéry stimuleert Vestdijk overigens niet, ze ontmoedigt omdat ze niets meer te wensen overlaat!Ga naar eind21
De kunst van het zwijgen - Poëzie is voor Vestdijk in hoge mate een kunst van mogelijkheden. Het gedachteloos en mechanisch beoefenen van deze kunst is een gevaar dat kan worden bezworen door rigoureuze poëtische regels die de impetueuze woordenstroom remmen, kanaliseren of door stuwing aan een bepaald doeleinde dienstbaar maken. Het kenmerk van zo'n rijpere stijl moet gezocht worden in een grotere concentratie van de vorm, omdat de poëtische energieën als het ware vrijkomen krachtens de kunstmatige werkzaamheid van een stuwdam.Ga naar eind22 Vestdijk spreekt in dit verband van ‘primair klassicisme’ en suggereert een relatie tot de romantiek. Valéry's kunst van het zwijgen is voor hem het voorbeeld bij uitstek van een door uiterste zelfdiscipline zo lang moge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||
lijk uitstellen van het kristalliseringsproces, zodat de mogelijkheid ontstaat om alle krachten te verzamelen en op één doel te richten. Zelfs een tot mislukking gedoemd streven kan in andere opzichten vrucht afwerpen.Ga naar eind23
Inspiratie-discipline - Dit uitstellen is een dermate dynamische methode dat Vestdijk het nauwelijks nog constructief-kritisch kan noemen. Het is inderdaad een ‘inspiratieve’ methode, maar met de dimensie van het worden (of verworden) erbij, die datgene wat men gewoonlijk onmiddellijke inspiratie nóemt buitensluit. De methode van Valéry beweegt zich veeleer in de richting van een permanente staat van inspiratie die gezien de strengheid der voorwaarden voor de meeste stervelingen wel als een uitzonderingstoestand moet worden beschouwd. Voor het functioneren van het zuivere ik is namelijk een zeker soort geestelijke passiviteit nodig, een niet zozeer gespannen als wel ontspannen aandacht voor het eigen psychische gebeuren, - een droomtoestand, zou men kunnen zeggen, die gelijkstaat met maximale helderheid van geest. Deze staat van halve helderziendheid waarin het transcendentale ik zijn beste kansen krijgt is wat ieder ánder inspiratie zou noemen! Dit zuiver en onbevangen zichzelf zijn levert invallen, zo vertrouwt Vestdijk ons toe, die dat eigenaardig spontane en ‘volmaakte’ aan zich hebben van alles wat als godengeschenk in de schoot geworpen wordt. Het begrip ‘inspiratie-discipline’ geeft het methodische karakter aan, waarmee het verstand met het gevoel wordt verzoend, de wil met de extase. Dat de term in de realiteit van het artistieke scheppen zelf een werkelijkheid vertegenwoordigt, acht Vestdijk boven iedere twijfel verheven. Het constructivisme is zo gezien geen gebrek aan inspiratie. Op een zeker diepteniveau zijn ze veeleer niet van elkaar te onderscheiden. Daar loopt geen scheidslijn meer tussen bewust en onbewust, concentratie en inspiratie, actief en passief. In het scheppen van kunst is een onderscheiding in gevoel, verstand en wil in laatste instantie inhoudloos.Ga naar eind24
Formele discipline - Vestdijk beschouwt rijmdiscipline als een treffende illustratie van de (naar zijn smaak wellicht wel wat te eenzijdige) theorie van Valéry, waarin kunst als een product van dwang wordt beschouwd, van zelfopgelegde beperkingen die vaak volkomen willekeurig gekozen zijn. Valéry kent alleen waarde toe aan verzen waarvan het ontstaan moeite heeft gekost.Ga naar eind25 Vestdijk onderschrijft dat rijmdwang tot rijmvondst kan leiden. Maar hij gaat niet zo ver ook de doctrine te huldigen dat de kunstenaar, los van alle andere instanties, zijn eigen vormen bepaalt en deze aan de inhoud (of beter: het materiaal) van het in wording zijnde kunstwerk oplegt. Voor Valéry zijn de vormen min of meer willekeurige constructies die bij wijze van vrijwillig aanvaarde belemmering de creatieve spanning opvoeren en zo tijdens het scheppen een disciplinaire rol vervullen. Het komt er niet op aan welke vorm men kiest, mits men zich maar aan de eenmaal gekozene onderwerpt. Vestdijk daarentegen gelooft dat noch de kunstenaar, noch de inhoud de noodzakelijkheid van de vorm bepalen. Hij houdt vast aan de relatieve autonomie van de vorm.Ga naar eind26 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||
Formele continuïteit - Zo enthousiast als Vestdijk verschillende keren Valéry's eigen maxime over ‘Le continu par le mensonge’ (uit Moralités 1931) citeert, zo sceptisch oordeelt hij over Valéry's overtuiging dat het slagen van een kunstwerk desalniettemin van de formele continuïteit afhangt, ook al zou dit gaan tot de prijs van de grootst mogelijke leugenachtigheid bij de kunstenaar. Het is een theorie waarin persoonlijkheid en kunstwerk zich zo ver mogelijk van elkaar verwijderen. De materiële eenheid: de volheid van de inhoud, de vervulling van de in het gedicht als probleem of uitgangspunt gestelde menselijkheid, speelt bij Valéry geen rol. Vestdijk, de Forum-sympathisant van weleer, tekent óók met z'n differentiële waardekritiek protest aan tegen Valéry's formele machtwoord dat de lezer dwingt tot het aanvaarden van een continuïteit over de hele linie. Vestdijk schuwt niet zich te beroepen op Adorno en schrikt er evenmin voor terug Valéry formalisme te verwijten, als het er hem om gaat de lezer alle kritische ruimte te bieden.Ga naar eind27
De tijd als dichter - Wel is Vestdijk met Valéry van mening dat een gedicht niet een afgeronde, voltooide prestatie, een kunstding is, maar een onafzienbaar proces in de tijd. Elk vers is een wereld op zichzelf waarop een isolerende, enkel in de tijd toelichting en samenhang zoekende kritiek is toe te passen die de gedaanten van een gedicht nagaat in zijn groei van embryo tot kristalhelder organisme, van menselijke eicel tot ‘hemelse’ figuur. Zonder overdrijving kan gesteld worden, dat de in de laatste decennia sterk ontwikkelde genetische tekstkritiek door Valéry en Vestdijk in essentie al is gedacht. De tijd verbetert, wikt en weegt, kiest en verwerpt, - de tijd doet dit alles voor de dichter en in zekere zin is deze ‘eeuwig telaat komende’ willoos overgeleverd aan zijn verzen, waaraan geen andere constellaties te ontwoekeren zijn dan aan hun eigen wetmatigheid inherent is.Ga naar eind28
Muzikale poëzie - Het onderscheiden tussen het verbale type poëzie en het muzikale type neemt Vestdijk van Valéry over op voorwaarde dat de muzikale poëzie, die geen te objectiveren inhoud heeft, niet verward wordt met klankpoëzie of poésie pure. Vestdijk is er zich van bewust, dat streng genomen voor Valéry de diepgaande discrepantie tussen gedachte en woord de reden is om niet alleen het vervalsende verbale type af te wijzen maar ook zich van iedere uit de aard der zaak leugenachtige literaire uiting te onthouden.Ga naar eind29
Functionele poëzie - Het dichten over het dichten, ‘die eigenaardige subjectivering of zelfreflectie’, herinnert Vestdijk in de eerste plaats aan de dichter-denker. Hij noemt dit soort poëticale dichtkunst functionele poëzie en rekent vrijwel in zijn gehele omvang het dichtwerk van Paul Valéry daartoe. Die dicht immers over het geestesproces dat aan het dichten (of aan het scheppen in het algemeen) onmiddellijk voorafgaat of er reeds mee samenvalt. Hij heeft voor Vestdijk de dichterlijke zelfbespieding op de spits gedreven door het gedicht tot een structuur van hiërarchisch geordende gedachten te maken. Het tot stand komen van dergelijke sens superposés hangt volgens Valéry samen met het zo | |||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||
lang mogelijk uitstellen van een keuze uit de verschillende mogelijkheden. Het weten te beteugelen van de scheppingsdrift bepaalt voor hem pas de waarde, zo al niet van het gedicht zelf dan toch van het dichterlijke scheppingsproces. En in dit laatste stelt Valéry eigenlijk alleen belang, - het resultaat kan hem niet zoveel schelen. Voor Vestdijk is dergelijke functionele poëzie psychologisch interessant. Boeiend wanneer de kunst van het mogelijke zelf tot onderwerp wordt gemaakt, maar ook niet vrij van de dreiging steriel te worden, al laat zij zich in dat geval altijd nog lezen als de belichaming van een gedachte van algemener strekking.Ga naar eind30 | |||||||||||||||||||||||
3. Aarzelende schredenUit dit overzicht van gemeenschappelijke poëticale interesses zal duidelijk geworden zijn, hoezeer Valéry voor Vestdijk levenslang een diepe en donkere spiegel is gebleven, waarin hij z'n eigen gezichtstrekken beter heeft kunnen lezen. Deze vorm van narcisme heeft een kritische en poëtische impuls allerminst in de weg gestaan. Ter illustratie van de naadloze overgang tussen externe poëtica, het geheel van essayistisch beschrijfbare normen over het wezen van literatuur, en interne poëtologie, het door dichtend denken verworven inzicht over de functie van literatuur, werpen we tot slot nog een blik in de werkplaats van de dichter. In 1931 vertaalt Vestdijk ‘Les Pas’. (Valéry 1957: I, 120-121) Het zal nog tien jaar duren vooraleer ‘Uw schreden’ voor het eerst verschijnt.Ga naar eind31 Vestdijk is bepaald niet de enige geweest die er zich intensief mee heeft beziggehouden maar de uiterst sceptische reactie van Valéry op dergelijke praktijken zal hem zeker onbekend zijn gebleven.Ga naar eind32 Valéry's afwijzing van iedere symbolische duiding voor dit ‘petit poème purement sentimental’ (1974: II, 1054), zoals hij het zelf wenst te noemen, betekent inderdaad een bittere loochening van vele interpretatiepogingen. Ook Vestdijks vertaling en commentaar zouden hiervan niet verschoond zijn gebleven, wat een nadere verkenning, die tevens een interessant licht werpt op Vestdijks Valéry-beeld, uitwijst. We citeren de definitieve versie uit Thanatos aan banden (1948). | |||||||||||||||||||||||
Uw schreden
Uw schreden, aan mijn stilte ontsproten,
Als in een tempel neergezet,
In kleumende eenzaamheid besloten,
Benaad'ren traag mijn waakzaam bed.
O godd'lijk schaduwbeeld, hoe zoet
Zijn mij uw aarzelende schreden,
Alles waarom ik heb gebeden
Komt tot mij met uw naakte voet.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||
Zoo gij met uw gespitste lippen,
Waarmee gij zorg en onrust stilt,
In 't binnenst van mijn ziel wilt glippen
En met een kus mij sterken wilt,
Zoo overhaast u niet daarbij,
Behoud de macht terug te glijden,
Want heel mijn leven was u beiden,
En heel mijn hart waart gij.
De bundel Charmes, waarin ‘Les Pas’ een prominente plaats inneemt, is voor Vestdijk ideale ideeënpoëzie omdat er op onovertroffen wijze blijkt, dat de drang naar totaliteit alleen nog kan worden uitgedrukt in een overzichtelijk gecomponeerde reeks van verzen met een vaste plaats voor elk gedicht. Het fragmentarische karakter, zo subtiel gethematiseerd in ‘Les Pas’, toont dat ieder verlangen naar universele weerspiegeling wel onvervuld moet blijven. Bovendien heeft Vestdijk veel waardering voor de geringe mate waarin ‘betoogd’ wordt. (VI, 50-51) Hij houdt de bundel voor het subliemste wat de post-symbolistische poëzie heeft opgeleverd. (NRC, 29.10.1941) ‘Les Pas’ rangschikt hij onder de negen verzen die hem persoonlijk het liefst zijn en die hij tot het beste uit de gehele moderne wereldliteratuur rekent. (GK, 234 en 238) Het symbolistisch idioom sublimeert er zich weliswaar tot een in stalen schoonheid gesmeed klassiek Frans, maar het gedicht mist naar Vestdijks mening de daarbij te verwachten helderheid. Voor het ontraadselen van het duistere vers kan de algemene structuur hulp bieden. (NRC, 29.10.1941) De reeks als geheel schildert voor hem het ontwaken van het intellect tot aan de apotheose van zijn volledige ontplooiing toe (PR, 123); ook kan ze worden opgevat als een uniek overzicht van de dichterlijke werkzaamheid. Valéry blijkt dan de dichterlijke zelfbespieding op de spits te drijven. (GK, 214) ‘Les Pas’ benadert dat vluchtige, schemerige tussengebied, aldus Vestdijk, waar de objectiverende vormgeving al haast machteloos staat tegenover dingen die nog slechts te raden zijn en niet te weten. (GK, 238) Het gedicht dat een structuur van hiërarchisch geordende gedachten bezit, wordt niettemin ook zo concreet als het - naar Vestdijks smaak - toelaat gelezen: allereerst het langzaam opduiken van de dichterlijke inspiratie die de onbewustheid van de dichter tot leven zal wekken; daarnaast de beschrijving van een intiem tafereel waarbij de dichter door zijn geliefde met een kus wordt gewekt. De voor functionele poëzie typerende verdubbeling is duidelijk waarneembaar: de dichter schijnt zijn geliefde te bezingen, in werkelijkheid bezingt hij datgene wat het bezingen de moeite waard doet zijn. (LL, 288) Beide interpretaties lopen volmaakt evenwijdig aan elkaar en storen elkaar nergens. Het tot stand komen van dergelijke sens superposés hangt samen met het zo lang mogelijk uitstellen van een keuze. Nog zóveel van de diverse mogelijkheden blijven in het vers bewaard als maar verenigbaar is met het tot stand komen van een gedicht. (GK, 225-227) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||
Het is duidelijk dat ook Vestdijk niet aan de door Valéry gewraakte verleiding weerstand weet te bieden een verklarend kader te zoeken voor de vluchtige, geïsoleerde, substantieloze vormen van de schreden (pas) en lippen (lèvres). Indirect blijkt dit ook, wanneer hij verwijst naar Valéry's uiterst precieuse perifrase van Mallarmé: ‘A l'habitant de mes pensées’ (r.11). Het voedsel van een kus wordt namelijk aangeboden aan de peinzende die in de ik woont, en met die denkende is eveneens het lichaam bedoeld. (ME 2, 72) In het volle besef daarvan vertaalt Vestdijk de woorden van Valéry niettemin op eenduidige wijze met ‘in 't binnenst van mijn ziel’. De liefhebber van concrete, erotische poëzie neigt in zijn vertaling dus bewust naar een allegorische interpretatie met een poëticale inhoud: het is de dichter die in verwachting is van de komst van de muze. De plechtige toon en de hoffelijke aanspreekvorm geven het gedicht in de vertaalde versie welhaast de allure van bruidsmystiek. De daaraan inherente persoonlijke gevoeligheid lijkt evenwel nog te moeten wijken voor een fenomenologische analyse van de verwachting die eigen is aan momenten van bewuste inspiratie, waarbij activiteit en passiviteit samengaan. Vestdijk ‘dwaalt’ ongetwijfeld, wanneer we Valéry's geciteerde aantekeningGa naar eind32 uit de Cahiers letterlijk als een verklaring en onomwonden als een voorschrift nemen. Maar moeten we in dat geval niet ook recht doen aan de in Valéry's ‘levenslange Eckermann’ (1973: I, 16) eveneens aan te treffen opvatting dat ‘ware gedachten’ geen plaats kunnen vinden in poëzie? (Köhler 1975: 235) Vestdijks uitstekende kennis van Valéry's gedachtengoed is de noodzakelijke voorwaarde om een gedicht als ‘Les Pas’ te kunnen begrijpen. Zijn weten over Valéry's denken kan echter niet geïdentificeerd worden met zijn interpretatie van Valéry's gedicht, en vanuit deze kloof worden de tekorten duidelijk. In zijn vertaling blijkt het poëtisch tekort, omdat ze onontkoombaar een beperkende betekenis geeft aan ‘Les Pas’. Een regel als ‘Douceur d'être et de n'être pas’ (r.14) te vertalen met ‘Behoud de macht terug te glijden’ getuigt niet alleen van een gretig genoten vertalersvrijheid, maar eveneens van een dubieuze exegetische ijver. Naar het oscillerende en het afwezige van ‘Zoet is het, zijn en toch niet zijn’ laat zich nog enkel raden en van de suggestieve erotische smaak lijkt alleen nog het actieve moment van beheersing aanwezig. Valéry vindt het enkel zinvol te proberen het ogenblik te vatten en nader te beschouwen. Maar hoe ver kan men daarin gaan?Ga naar eind33 Het lyrische ik spreekt op het horen van vertrouwde schreden de naderende gestalte aan. Deze zwijgende en ijzige ander is voortgekomen uit de eigen stilte, wat de naderbij komende maakt tot een imaginaire partner of tot een personificatie van (een deel van) het lyrische ik dat waakt. Het door Valéry aangesproken ogenblik is het moment waarin de ander niet langer afwezig is, maar ook nog niet aanwezig. Het verlangen mag niet te haastig vervuld worden, omdat het de ontmoeting zo vruchtbaar maakt. In verwachting kent het lyrische ik zichzelf als herkennend. Wat herkend wordt is niet alleen dat in de vervulling zowel een erotische als poëtologische grens wordt overschreden, maar vooral ook dat het scheppende ogenblik tijdens de concretisering van respectievelijk de liefde en het gedicht moet worden vastgehouden én gereflecteerd in zijn veranderlijkheid. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||
In Vestdijks kritisch commentaar blijkt het poëtologisch tekort daar, waar het eenzijdig uitgaat van het gemaakte. Het gedicht is meer dan een zuiver liefdesgedicht én meer dan enkel het symbool van de dichterlijke inspiratie. Recht doen aan Valéry betekent hier noch kiezen voor thematische eenduidigheid, noch het gedicht prijsgeven aan de willekeur van een veelduidigheid waarin het uiteindelijk zou oplossen. Vestdijks vertaling en commentaar neigen in hun gerichtheid op het resultaat ertoe Valéry niet te geven wat hem toekomt. Zijn jarenlange omgang met het gedicht lijkt desondanks geen einde te kunnen vinden en dáár verraadt zich dan ook een andere attitude. Het is een intellectualisme zoals Valéry zich het voorstelt en dat we kennen uit Vestdijks eigen scheppend werk: de volledige tegenwoordigheid van geest, een verwachtende houding gericht op het nog afwezige, die permanent mogelijkheden doet ontstaan. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||
BibliografieA. Werk van S. Vestdijk
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
B. Literatuur
|
|