Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Spektator. Jaargang 23

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Spektator. Jaargang 23

(1994)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek

Vorige Volgende
[p. 137]

Hiërarchieën op de knieën*
Johan Zuidema, Anneke Neijt en Jeroen Weber

1. Waarom het vóórkomen van trema's een punt is

Puntjes op de i krijgt volgens de Woordenlijst van de Nederlandse taal (1954) naïef wèl, maar naaien niet; kippeëi heeft een trema, eierdop weer niet. Het trema van variëren is in varieert geëlimineerd. De Woordenlijst van de Nederlandse taal, bekend als ‘het Groene Boekje’ (p. LXVI), schrijft voor:

Het deelteken (trema) wordt geschreven op het tweede van twee opeenvolgende klinkertekens van eenzelfde woord in gevallen waarin uitsluitend het voorkómen van een bij mechanisch lezen mogelijke onjuiste uitspraak van het woord wordt beoogd.

Dit voorschrift maakt duidelijk waarom er überhaupt trema's gezet worden: schrijvers getroosten zich moeite, om het lezers gemakkelijker te maken een reeks klinkertekens te desambigueren. Het voorschrift maakt echter niet duidelijk wanneer er trema's geplaatst moeten worden: het is onbekend wat ‘mechanisch lezen’ precies inhoudt.

De bepaling ‘mechanisch’ stemt tot nadenken - blijkbaar gaat het niet om ‘zomaar’ lezen. Anno 1954 zal de auteur van het schrijfvoorschrift voor de trema's geen voorleesapparaat voor ogen gehad hebben. Er moet het ‘mechaniek’ van het lezen mee bedoeld zijn dat mensen door de bank genomen bezitten. Het gaat daarbij waarschijnlijk niet om het leesvermogen van zeer geoefende lezers- zij kunnen gemakkelijk klinkertekenreeksen interpreteren zònder de steun van diakritische tekens. Bijvoorbeeld, toen studenten en universitaire medewerkers door de popularisering van primitieve tekstverwerkers veelvuldig geconfronteerd werden met teksten zonder diakritische tekens, is er niets gebleken van massaal optredende misverstanden als gevolg van onbedoelde interpretaties. Geoefende lezers hebben dus voor wat betreft trema's nauwelijks voordeel van de investering van de schrijver.

Het gaat daarentegen bij het in het Groene Boekje bedoelde mechaniek evenmin over het beheersingsniveau van heel naïeve, beginnende lezers: dan zou

[p. 138]

èlke niet als één lettergreep uit te spreken klinkerreeks aanleiding geven tot het schrijven van trema's, of misschien zelfs van - de veel duidelijker scheidende - liggende streepjes. Het spaarzame gebruik van trema's (en streepjes) in de woordenlijst van het Groene Boekje is hiermee in tegenspraak. Mechanisch lezen neemt blijkbaar een positie halfweg in tussen het leesvermogen van een beginnende en een gevorderde lezer.

2. De boom der kennis over de tremaplaatsing: Westers voorstel

De onvolledigheid in de tremaregeling is voor Wester (1985a, 1985b, 1989a) aanleiding geweest om de systematiek van het plaatsen van trema's te onderzoeken. Als uitkomst van haar onderzoek verschijnt een geordende verzameling regels voor het interpreteren van klinkertekencombinaties. Is een andere lezing bedoeld dan de geordende verzameling regels afdwingen, dan behoort de schrijver een trema te plaatsen. Bijvoorbeeld: twee gelijke klinkers (VxVx) worden als eerste samen gelezen. De reeks ee staat hoger dan ei, dus zonder trema kan *kippeei als *kippee-i gelezen worden - een trema is hier nodig. Op zijn beurt staat ei hoger dan ie, waardoor eierdop zonder trema de gewenste segmentatie ei-erdop krijgt. De volledige geordende regelverzameling van Wester is:

VxVx > oei > oe > ei > ui > eu > au > ou > ie > V (‘>’ is ‘moet eerder gelezen worden dan’)
Deze regelordening staat model voor wat lezers doen met een reeks klinkertekens. In het woord koeien wordt eerst oei samengenomen, waarmee de (niet-bedoelde) lezing *koe-ien onmogelijk wordt. Een reeks klinkertekens die niet in deze opsomming is opgenomen wordt niet als digraaf of als trigraaf gelezen: nuance krijgt de lezing nu-ance.

Het model bevat dus twee soorten informatie. Ten eerste is aangegeven wat in het Nederlands digrafen zijn, en dat oei een trigraaf is. Ten tweede zijn de onderlinge relaties aangegeven: de eerst genoemde multigrafen staan het hoogst in hiërarchie, dat wil zeggen: ze hebben prioriteit bij de interpretatie van langere klinkertekenreeksen. Met 10 lagen in het model worden dus veel meer relaties aangegeven tussen de digrafen. Het aantal weergegeven relaties bij n lagen in een dergelijk hiërarchisch model is in theorie ½n(n-1). Bij 10 lagen zijn dat dus 45 relaties. Niet alle relaties zijn van belang, want het gegeven dat oe hoger staat dan ui geeft geen relatie weer van potentiële verwarring tussen digrafen; dat ui hoger staat dan eu wèl.

Westers hiërarchische ordening van klinkertekencombinaties biedt duidelijke voordelen in vergelijking met de regel voor tremaplaatsing zoals geformuleerd in het Groene Boekje. De grote winst van Westers systeem is gelegen in de uitdrukkingskracht ervan: het is bij (potentieel) ambigue klinkertekens per geval mogelijk om eenduidige voorspellingen te doen over het plaatsen van trema's. Daarmee voldoet Westers voorstel aan een belangrijk criterium voor wetenschappelijke theorieën, namelijk de toetsbaarheid ervan; het is een theorie

[p. 139]

die verifieerbaar en falsifieerbaar is naar aanleiding van onderzoek met empirische gegevens. Westers theorie is daarbij zó georganiseerd, dat een eventuele conflictueuze situatie tussen theorie en werkelijkheid niet onmiddellijk de gehele theorie op lossen schroeven zet; er is in de hiërarchische ordening ruimte voor bijstellingen en verfijningen.1

De vraag die nu rijst is, of het schrijfvoorschrift voor tremaplaatsing in het Groene Boekje op den duur beter vervangen zou kunnen worden door Westers systeem. Dan moet uiteraard eerst met grote zekerheid worden vastgesteld dat het systeem waterdicht is: het moet altijd kloppen èn in alle gevallen voorzien. Daarnaast wint een theorie aan kracht als die een redelijke verklaring kan geven van waarom de ordening zo moet zijn als is voorgesteld.

De tremaplaatsing wordt bij heel veel woorden inderdaad correct voorspeld met Westers voorrangsregels, maar niet bij alle woorden. De regel ‘ee staat hoger dan ei’ voorspelt weeig, zonder trema, terwijl weeïg in het Groene Boekje wèl een trema krijgt. Dit probleem is niet eenvoudig op te lossen door de reeksen van plaats te laten wisselen, want dan gaat geëigend fout. Poëet zou volgens het systeem geen trema krijgen, in weerwil van de spelling van het Groene Boekje. Het systeem van Wester is evenmin volledig, daar ondermeer ai, oi en ae niet genoemd zijn. Hierdoor krijgen naïveteit, egoïst en naë (uit het Groene Boekje) ten onrechte geen trema.

Er moet nu onderzocht worden of Westers regelsysteem zodanig is bij te stellen dat het correct en volledig wordt, of dat moet worden omgezien naar een ander beschrijvingsprincipe. Dit gebeurt door middel van een analyse van alle denkbare interpretaties van klinkertekencombinaties.

3. Analyse van alle denkbare interpretaties van klinkertekencombinaties

De analyse wordt aanvankelijk zo algemeen mogelijk gevoerd. Het is namelijk niet op voorhand bekend welke beperkingen er gelden voor het Nederlands - juist de analyse moet daarover uitsluitsel geven. Door toevoeging van telkens nieuwe restricties krijgt de analyse gaandeweg het karakter van een toegespitste analyse van de tremaplaatsing in het Nederlands.

Stel, er zij een taal waarin vijf klinkertekens2 voorkomen, namelijk: a, e, i, o en u.

Stel, dat in die taal mono-, di-, tri-, quatro-.....n-grafen voorkomen.

Stel, dat er trema's gebruikt worden, volgens een bepaald systeem, om in voorkomende gevallen ambiguïteit weg te nemen bij de interpretatie van klinkertekenreeksen.

Stel, ten slotte, dat er volledige desambiguering wordt nagestreefd voor lezers, terwijl er ‘zuinig’ wordt omgegaan met trema's door schrijvers.

 

Welke typen multigrafen voorkomen is niet op voorhand bekend, dus moet met alles rekening worden gehouden. Te onderzoeken is nu, op grond van wèlk systeem wáár trema's geplaatst worden. Dat gebeurt hierna systematisch voor

[p. 140]

alle klinkertekens, te beginnen met reeksen van lengte = 2. Bij het zoeken naar voorbeeldwoorden is vrijwel uitsluitend gebruik gemaakt van het Groene Boekje. Voorbeelden die niet als voorkeurspelling voorkomen in het Groene Boekje, zijn met (-GB), ‘min GB’, gemarkeerd.

Lengte = 2

Bij een reeks met lengte = 2 is er ambiguïteit bij digrafen. Er zijn maximaal (a,e,i,o,u) × (a,e,i,o,u) = 25 digrafen. De uitspraak en het gebruik van trema's in het Groene Boekje laat zien dat het Nederlands 14 digrafen kent, de overige 11 klinkertekenparen worden bisyllabisch uitgesproken:

 

•digrafen voor monoftongen {aa, ae, ee, eu, ie, oe, oo, uu}: baal - naäpen, praeses - naë, eed - geërfd, leuk - reünie, drie - financiële, moes - zoëven, oor - oöliet, guur - vacuüm;
•digrafen voor diftongen {ai, au, ei, oi, ou, ui}: kainiet - kaïn, auto - Kaper-naüm (-GB), ei - atheïst, oir - coïtus, kou - ??, ui - ruïne;
•paren met bisyllabische uitspraak: naogen, geademd, geolied, diadeem, kopiist, idiotisme, nuntius, oase, nuance, residuen, duo.

 

Er zijn incidentele uitzonderingen op deze indeling: curaçao, teakhout, George (-GB), Ionisch (-GB), toast (-GB) en revue bijvoorbeeld, die tegen de verwachting in een monosyllabische uitspraak hebben waar normaal gesproken een bisylabische verwacht wordt. Bovendien wordt soms een trema geschreven zonder dat er een syllabegrens mee samenvalt: quotiënt, aëro-, maïzena, hiëroglyfe.

In bepaalde gevallen gelden min of meer systematische uitzonderingen voor bastaardwoorden, zoals vermeld in het voorwoord van het Groene Boekje (p. LXVI):

Met het oog op de schoolpraktijk, o.a. omdat dit de juiste uitspraak dier woorden ten goede kan komen, hebben we de bastaardwoorden in de lijst op dezelfde wijze behandeld als de inheemse woorden (coöperatie, genieën, geniën, meniën, officiële, reëel, ruïne, traliën, vacuüm enz.). Dit betekent echter geenszins, dat het wetenschappelijk gevormden - die aan het gebruik van het deelteken in bastaardwoorden, bestaande uit elementen ontlcend aan talen die het deelteken niet kennen, minder behoefte zullen gevoelen - niet vrij zou staan, linguist, reinterpretatie en derg. te spellen. Op de u van woorden op -eum wordt nooit een deelteken geschreven (museum, petroleum en derg.). Ook de Latijnse uitgangen -eus en -ei en de Franse verbinding -ien krijgen geen deelteken (baccalaureus, baccalaurei, milicien).
Het leesvoorschrift bij klinkertekenreeksen met lengte = 2 is vrij eenvoudig: staat er een trema, dan leze men de klinkertekens als afzonderlijke elementen, staat er geen trema, dan leze men digrafen waar mogelijk, anders monografen. Schrijvers moeten dan ook (bijna) altijd een trema plaatsen als een letterpaar op te vatten is als digraaf, terwijl een digraaflezing niet wordt beoogd. Extra ‘zuinigheid’, door middel van voorrangsregels, is hier niet mogelijk. Het geval van een klinkertekenreeks met lengte = 2 is voor de analyse dan ook niet meer zo interessant.

[p. 141]

Lengte = 3

Voor een klinkertekenreeks met lengte = 3 zijn in principe vier structuren mogelijk: een trisyllabische, twee verschillende bisyllabische en een monosyllabische interpretatie. Het maximale aantal combinaties is daarom theoretisch 500, want er zijn vier structuren met 5 × 5 × 5 invullingen. In het Nederlands ligt het aantal mogelijke combinaties beduidend lager, omdat de trisyllabische reeksen vrijwel niet voorkomen (iaën (geluid van ezel), radioactief, enz.), en de monosyllabische reeksen beperkt voorkomen, nl. alleen aai, eeu, ieu, oei, ooi in inheemse woorden zoals aai, eeuw, nieuw, loei, mooi en eau, eui in bastaardwoorden zoals cadeau en fauteuil.

Het meest interessant zijn de beide bisyllabische reeksen (smeu-ig, wee-ig, ge-uit, ge-eist), want een aanzienlijk deel van deze in theorie maximaal 250 denkbare combinaties komt ook werkelijk voor in het Nederlands. De analyse wordt echter eerst verder gevoerd met klinkertekenreeksen van hogere lengte.

Lengte = 4

In een klintertekenreeks met lengte = 4 zijn in theorie 5000 verschillende klinkertekenreeksen mogelijk, want er zijn acht mogelijke structuren met 5 × 5 × 5 × 5 invullingen. Ondanks dat grote aantal blijkt het toch steeds moeilijker om voorbeelden te vinden die passen bij een van de mogelijke structuren. Quatrografen komen in het Nederlands in het geheel niet voor (het enige voorbeeld is queue). Voorbeelden van de overige structuren zijn: naïaën (-GB, geluid van dreinende ezel), geïaad (deed ezel), kippeëieren, reeëëten (-GB), zeeëend, koeoog, beiaard, tatoeëerde, familie-aangelegenheid, geaaid, aaien, glooiing, queuën.

Lengte = 5

Er zijn nu maximaal 50.000 combinaties mogelijk, maar de vaak nogal gekunstelde voorbeelden laten zien dat hier het serieuze deel van de analyse inmiddels verlaten is: zaaioester, octrooieerde, zaai-ui (in voorwoord GB), en de niet in het Groene Boekje voorkomende beaaien, koeieëten, roeiautomaat, reeëoog, tweeëiig, duoaai (ze gaven elkaar...). Onderzoek van nog langere reeksen dient het gestelde doel niet meer, namelijk het systematisch in kaart brengen van situaties die potentieel trema's genereren.

Overzicht

Uit bovenstaande uiteenzetting komt naar voren dat de ambiguïteit van een klinkertekenreeks afhangt van de lengte van de reeks:

1-klinkertekenreeks: geen ambiguïteit;
2-klinkertekenreeks: vrijwel volledige eenduidigheid van de structuur door trema's;
3-klinkertekenreeks: in theorie onzekerheid in interpretatie, komt in de praktijk inderdaad vaak tot uiting, voor het eerst mogelijk

[p. 142]

  voordeel van hiërarchie;
4-klinkertekenreeks: in theorie veel onzekerheid in interpretatie, komt echter lang niet zo vaak tot uiting;
n-klinkertekenreeks: in theorie heel veel onzekerheid in interpretatie, komt
(met n ⩾ 5) echter zelden of nooit tot uiting;

Het is duidelijk dat de reeksen met lengte = 3 nu eerst nader onderzoek behoeven.

4. Eerst bij reeksen van drie is er mogelijk voordeel van hiërarchie

Uit de in de vorige paragraaf gevoerde analyse van klinkertekenreeksen van opklimmende lengte is naar voren gekomen, dat de problematiek van het plaatsen van trema's (of, zoals Wester het aanduidt, het ‘tremawonder’) zich vooral doet gelden bij reeksen van drie opeenvolgende klinkertekens. Dit impliceert een aanzienlijke inperking van het nader te onderzoeken domein. En, verdere reductie is mogelijk: reeksen van drie klinkertekens waarin een ‘breuk’ optreedt, zoals bijvoorbeeld in hiaat, heiig, geaard en tolueen, hebben geen ambigue structuur, en krijgen dan ook geen trema. Met ‘breuk’ wordt bedoeld, dat er ergens in de reeks twee klinkertekens naast elkaar staan die in het Nederlands niet als digraaf kùnnen worden gelezen - in de voorbeeldwoorden respectievelijk ia, ii, ea en ue.

De meest interessante verschijnselen doen zich voor wanneer het eerste en het tweede klinkerteken kunnen worden gelezen als digraaf, maar tegelijkertijd ook het tweede en het derde, zoals bijvoorbeeld in weeïg - geëist, smeuïg - geuit, zeeën - geëerd, knieën - prieel, luie - jezuïet, naäap en eieren. Vanwege de overlapping van mogelijke digraaflezingen wordt dan vaak - maar lang niet altijd - een trema geplaatst, om verwarring omtrent de bedoelde segmentatie van de klinkertekenreeks tegen te gaan.

In figuur 1 geven pijlen alle denkbare bronnen van twijfel weer. Omcirkeld zijn alleen die paren die in het Nederlands een digraaf vormen.3 De pijl van ie naar ee, bijvoorbeeld, geeft aan dat er bij de reeks iee kan worden getwijfeld tussen i-ee, zoals bedoeld is in industrieel of kopieer, en ie-e zoals bedoeld is in knieën. Bij dit paar concurrerende digraaflezingen wint ee het blijkbaar van ie, want om een ie-e-lezing af te dwingen wordt een trema geplaatst, terwijl dat bij i-ee niet gebeurt. Deze observatie geeft evidentie voor de ordening VxVx > ie

Als er nu van elk potentieel verwarrend paar digrafen bekend zou zijn welke voorrang heeft boven welke andere, dan was het proces van tremaplaatsing in het Nederlands volledig vastgelegd. Deze constatering illustreert tegelijkertijd de kracht en de zwakte van het theoretisch uitgangspunt van Wester. De sterke kant is, dat een systematische beschrijving in principe kàn. De zwakte is, dat het regelsysteem vanuit psychologisch standpunt onaantrekkelijker wordt naarmate de taalkundige beschrijving vollediger wordt, want het aantal regels neemt dan toe.

[p. 143]


illustratie
figuur 1: bronnen van verwarring bij reeksen van drie klinkertekens


Uit figuur 1 blijkt dat er in theorie 32 klinkertekenreeksen met lengte = 3 tot verwarring kunnen leiden bij lezing ervan (tel de pijlen). Dit heeft tot gevolg dat het aantal lagen van een hiërarchie tenminste 9 moet bedragen om deze relaties te kùnnen weergeven (aantal lagen = ½n(n-1)) - met 14 digrafen lijkt dat dus niet op voorhand uitgesloten. Maar, er moeten nog meer relaties worden uitgedrukt, namelijk die van potentieel verwarrende klinkertekenreeksen met een lengte die groter is dan drie. Dat levert 21 extra relaties op. Het gaat om botsingen van digrafen met trigrafen, en van trigrafen onderling: aa met aai; aai met ie; ae met eeu; ee met eeu; ie met eeu; oe met eeu; eeu met ui; eeu met uu; ai met ieu; ei met ieu; oi met ieu; ui met ieu; ieu met ui; ieu met uu; oo met oei; oei met ie; oo met ooi; ooi met ie; aai met ieu; oei met ieu en tenslotte ooi met ieu. Het totale aantal relaties dat in het model tot uitdrukking gebracht moet worden is dus 32 + 21 = 53 relaties. Dat is in theorie mogelijk met een model van tenminste 12 lagen (want ½ × 12 × (12-1) = 66). Nu zijn er 19 lagen beschikbaar voor het model, afkomstig van 14 digrafen en 5 trigrafen, en dat is dus in principe genoeg.

Het onaantrekkelijke van een hiërarchische representatie van veel lagen is evenwel, dat het een vrij zware belasting van het geheugen van schrijvers impliceert. Schrijvers zouden, om vlot door te blijven schrijven, bij elk verwarrend paar digrafen onmiddellijk paraat moeten hebben hoe hun hiërarchi-

[p. 144]

sche verhouding is. Hoewel onaantrekkelijk, zo'n sterk gestratificeerde hiërarchische ordening is als model voor wat taalgebruikers doen daarmee niet uitgesloten. Het is een taak met een vergelijkbare moeilijkheidsgraad om iets op te zoeken in een telefoonboek, een woordenboek of een andere alfabetisch georganiseerde lijst. Iemand die dat doet, bepaalt met vrij hoge snelheid of de letter waar zijn oog op valt in het alfabet vóór dan wel ná de gezochte letter staat. Het alfabet is een willekeurig geordende reeks van 26 letters - de 19 lagen van het volledige, hiërarchische model voor tremaplaatsing vormen een reeks van dezelfde orde van grootte.

Uit figuur 1 blijkt tevens, dat het bepalen van alle mogelijke lagen (en daarmee: de onderlinge relaties tussen digrafen en trigrafen) in bepaalde gevallen nog geen volledig uitsluitsel zal kunnen geven over de plaatsing van trema's. Dit probleem is gesitueerd bij de dubbele pijlen. Naäapt moet volgens het Groene Boekje met een trema, maar dat is natuurlijk niet omdat aa hoger staat dan aa. Er komen geen woorden voor met aa-a (die zouden onwelgevormd zijn in het Nederlands) dus wordt het niet direct duidelijk waarom er een trema staat. Tremaplaatsing lijkt hier overbodig. Bij de dubbele pijl van ee naar ee zijn er wèl voorbeelden van beide mogelijke structuren: zeeën, reeën, weeë en gedweeë versus geëerd, geëet en geëest. Het blijkt dat er in beide gevallen een trema gezet wordt - er is blijkbaar geen links-rechts-voorkeur (of juist andersom). Dit verschijnsel wordt niet verantwoord in het systeem van Wester.

Het probleem van de dubbele pijlen kan nog eens worden geïllustreerd aan de hand van de digrafen ie en ei in de voorbeelden:

eieren dus: ei boven ie lees: het woord eieren, zonder trema, impliceert dat ei prioriteit heeft boven ie, er wordt immers ei-eren gelezen, niet e-ieren
brieïg dus: ei boven ie het trema voorkomt bri-eig
reuzeïep dus: ei boven ie het trema voorkomt reuzei-ep
De voorbeelden tezamen voorspellen dat junieitje zonder haperen leesbaar is als juni-eitje, hetgeen betwijfeld mag worden. Een gelijke prioriteit van ie en ei, wat bij een naar desambiguering strevend systeem altijd trema's impliceert bij iei en eie, is in strijd met de schrijfwijze van eieren zonder trema.

Een ander probleem is er met het paar digrafen ee en ei: volgens Westers regels staat ee het hoogst, maar weeïg is hiermee in tegenspraak. Omkeren van de prioriteit kan weer niet, vanwege geëist. Het probleem is hier groot, daar ee en ei zich in elkaars buurt als zijnde van hetzelfde niveau gedragen, terwijl daar binnen een hiërarchisch model geen enkele reden voor is aan te voeren. Precies hetzelfde probleem treedt op bij het paar oe en ee: moeë en tatoeëerder krijgen trema's, maar poëet en poëem óók - er is weer geen eenduidige ordening.

Nu lijken sommige van de voorbeeldwoorden nogal ver gezocht, en de vraag die zich inmiddels opdringt is, of het hier niet de spreekwoordelijke uitzonderingen betreffen die de regel juist bevestigen. Het is daarom de hoogste tijd om het systeem nu nog eens echt stelselmatig te staven aan empirische gegevens.

[p. 145]

5. Restricties door empirie, bij reeksen met lengte = 3

Er is van twee bronnen gebruik gemaakt bij het onderhavige empirisch onderzoek naar het plaatsen van trema's: het Groene Boekje en het bestand van CELEX (Centre for Lexical Information te Nijmegen). Het Groene Boekje heeft in het geval van twijfel de meeste autoriteit - dat is immers de enige officiële spellinglijst. Het in elektronische vorm opgeslagen bestand van CELEX is echter veel praktischer voor het uitvoeren van empirisch onderzoek, ook al bevat het codeerfouten (die hier zo goed mogelijk gecorrigeerd zijn). Van de 32 reeksen van drie klinkertekens die in figuur 1 als mogelijke bronnen van verwarring zijn vastgelegd, blijken elf reeksen niet in CELEX voor te komen: aae, aau, aei, aeu, aui, oeu, ooo, oou, ouu, uui, uuu. De reeks ooe komt alleen voor in shampooën. Deze reeksen worden verder niet besproken.

Er zijn vijf reeksen met uitsluitend samenstellingen onder de voorbeelden:

  voorbeelden types tokens opmerkingen
aaa naäap, astma-aanval 7 4 alleen samenstellingen
aee naëet 1 - alleen deze samenstelling
auu siësta-uur 1 3 alleen deze samenstelling
euu geboorteuur 1 11 alleen deze samenstelling
  ampère-uur 1 - alleen deze samenstelling
iei politie-inspecteur 4 - alleen samenstellingen

Het Groene Boekje heeft in zulke gevallen een duidelijke voorkeur voor het gebruik van streepjes: gala-avond, auto-ongeluk, thee-uur, diepzee-expeditie en koeie-uier. Interessanter zijn de voorbeelden met trigrafen:

  voorbeelden types tokens opmerkingen
aai graait, maai   nooit 2 lettergrepen, trigraaf
eeu geeuw   trigraaf als er w volgt;
  geëuropeaniseerd 10 104 alleen met -euro
ieu kieuw   trigraaf als er w volgt;
  serieus, milieu 358 7814 1- èn 2-lettergrepig frequent
oei loei   trigraaf
  bantoeïstiek, 5 63 deze woorden en hun
  hindoeïsme   afgeleiden
ooi kooi   trigraaf;
  shampooing 2 - vreemd woord

Bij trigrafen zouden er in feite altijd trema's geplaatst moeten worden in het geval een tweelettergrepige uitspraak wordt beoogd. Dit gebeurt inderdaad bij eeu en oei, maar niet bij ieu. De hypothese dat het trema bij ieu niet nodig is omdat er noodzakelijkerwijs een w moet volgen voor een trigraafinterpretatie, ofwel, dat hier eigenlijk sprake is van een quatrograaf, moet worden verworpen

[p. 146]

vanwege de volkomen equivalente situatie bij eeu, waar wèl trema's geplaatst worden. Op dit moment kan geen echt overtuigende verklaring worden opgesteld van het ontbreken van trema's in de reeks ieu. Hooguit kan de reeks worden opgevat als één van degene die volgens het voorwoord van het Groene Boekje (p. LXVI) geen trema's krijgt vanwege het evidente buitenlandse karakter ervan - in tegenstelling tot de situatie bij eeu en oei is ieu ongeleed overgenomen.4

De volgende groep die onder de aandacht moet komen, wordt gevormd door reeksen waarbij de potentiële tweevoudige interpretatie van de drie klinkertekens niet tot uitdrukking komt in het materiaal van CELEX.

  voorbeelden types tokens opmerkingen
aie mozaïek, naïef 11 449 trema's
eie eieren, reien 331 3356 geen trema's
oie heroïek 7 26 trema's
oui jouïssance 2 5 trema's

Deze groep is vooral interessant uit oogpunt van de theorie-ontwikkeling: het blijkt onmogelijk om eventuele hiërarchieën te toetsen aan empirische data. Hierdoor is de in deze studie nagestreefde volledige versie van het systeem van Wester niet verifieerbaar, en verliest die op dit punt een belangrijke aspect van zijn wetenschappelijke status. Inhoudelijk gezien staan we hier voor een probleem: uit oogpunt van ‘zuinigheid’ zouden in deze groep gerust alle trema's kunnen verdwijnen, want er is geen reële concurrentie. Als er dan tòch nog trema's worden geplaatst, dan zou de terughoudendheid bij het plaatsen van trema's bij vreemde woorden (museum) moeten leiden tot het complement van de situatie die wordt aangetroffen in de data. Dus juist wèl een trema op eiëren en reiën, maar niet op mozaiek, naief, heroiek en jouissance. Naar een verklaring die hout snijdt kan nu slechts worden gegist.

De werkelijk interessante groep van reeksen met lengte = 3 wordt gevormd door de combinaties waarin beide mogelijke segmenteringen inderdaad voorkomen.

  voorbeelden types tokens opmerkingen
eee geëerd, geëest 50 1208 geen hiërarchie
  weeë, zeeën 191 5818  
eei geëist, beëindigt 78 1572 geen hiërarchie
  weeïg 7 31  
eui geuit 5 437 hiërarchie
  smeuïg, jeuïg 12 28  
iee prieel, industrieel 721 8059 hiërarchie
  knieën, analogieën 423 8840  
oee poëet, floëem 4 77 geen hiërarchie
  moeë, roekoeën 28 104  
uie jezuïet 17 196 hiërarchie
  uiers, truien 87 2604  

[p. 147]

Het blijkt dat er in de helft van de gevallen een hiërarchische verhouding is tussen de betreffende digrafen, en in de andere helft dus niet. Bij eui en uie staan er alleen trema's op de structuren die verreweg de laagste frequentie hebben, hetgeen uit oogpunt van economie verantwoord is. Bij iee is er geen significant frequentieverschil, beide structuren komen vaak voor. Er is op basis van deze gegevens geen reden aan te voeren voor het verschil in behandeling bij iee. Opgemerkt zij, dat veel schrijvers zondigen tegen juist deze regel, en dan *priëel en *industriëel schrijven. De oorzaak van deze fouten kan echter ook worden verklaard door de schrijfwijze mèt trema van deze woorden in het meervoud of een andere verlengde vorm: priëlen, industriëlen, industriële. De fouten hoeven dus niet (alleen) het gevolg te zijn van frequentie-effecten.

Voor dat gedeelte waarvoor de volledige versie van Westers systeem verifieerbaar is, kan het systeem nu als volgt worden weergegeven:

I trigrafen > digrafen > monografen
II eu < ui in eui
  ie < ee in iee
  ui > ie in uie
III ambiguïteit wordt voorkomen door trema's (bij samenstellingen: streepjes)
IV er is een lijst van uitzonderingen (museum, etc.)

Misschien wel de belangrijkste constatering die naar aanleiding van deze uitkomst gedaan kan worden is, dat er inderdaad een systeem schuilt achter de in de woordenlijst opgenomen spellingen van klinkerreeksen, behalve dan bij samenstellingen. Vooral gezien de moeilijkheden die aan het licht gekomen zijn met Westers oorspronkelijke beschrijving van het plaatsen van trema's is dit gegeven vermeldenswaard.

Het systeem is nu uitgewerkt voor klinkertekenreeksen met lengte = 3. Op dit punt moet echter worden nagegaan of het hier gepresenteerde systeem nog aanvullingen of correcties behoeft als gevolg van de situatie bij kortere of langere reeksen. Er wordt net als voorheen geabstraheerd van composita, omdat daar geen voorschrift bestaat voor het schrijven van streepjes dan wel trema's.

Woorden die klinkertekenreeksen van lengte = 2 bevatten leveren geen nieuwe restricties op voor het opgestelde systeem; alle informatie is reeds vervat in de relatie ‘digrafen > monografen’. Frequente, niet-samengestelde woorden met reeksen klinkertekens van lengte = 4, komen vrijwel uitsluitend voor in structuren met een trigraaf, zoals bijvoorbeeld aaien, gloeien, ooievaar, octrooieren, verdraaiing, beschoeiing en geaaid. In zeldzame gevallen gaat het om een aaneenschakeling van digrafen: zoeaaf, bedoeïen en tatoeëer. Een enkel niet-samengesteld woord heeft 5 klinkertekens in een reeks: geoctrooieerd, geooievaard en beaaien, langere reeksen zijn niet mogelijk. Alle verschijnselen die naar voren treden bij klinkertekenreeksen van lengte = 4 of 5 kunnen worden gedekt door invoeging van één extra regel in het systeem, tussen regel II en III.

[p. 148]
als er een bedoelde trigraaf voorkomt in een reeks klinkertekens, dan staat er nooit een trema in die reeks

Er is een tweede punt waarop ter afsluiting van dit deel van de analyse moet worden teruggekomen, en dat is de kwestie van de samengestelde woorden. Regel III suggereert ten onrechte dat het regelsysteem zonder meer van toepassing is op samenstellingen. Dit wordt geïllustreerd met de volgende voorbeelden: reuzeuil, koeieuier (mèt streepje in het Groene Boekje), ‘de meieditie was lastiger te lezen dan de maarteditie’, ‘het keieffect van Amersfoort’, truiembleem en oudeluiemancipatie. Al deze voorbeelden horen volgens regel II van het systeem zonder streepje of trema geschreven te worden, maar ze veroorzaken bij mechanisch lezen wel degelijk moeilijkheden. Samenstellingen vallen dus niet onder dezelfde regels als de niet-samengestelde woorden.

De tussentijdse conclusie luidt: het op Westers theorie gebaseerde systeem is inmiddels teruggebracht tot een eenvoudige vorm, en zo goed mogelijk geverifieerd aan de hand van data. Er blijft een heel beperkte set van slechts drie hiërarchische verhoudingen over (zie regel II), die alleen voorkomen bij klinkertekenreeksen met lengte = 3, en alleen gelden voor niet-samengestelde woorden.

Toch zijn nog niet alle problemen de wereld uit, ook al is nu de regeling voor tremaplaatsing tot redelijke proporties teruggebracht. Er is namelijk nog geen enkele verklaring gegeven voor waaròm het systeem zo in elkaar steekt als blijkt uit de gevoerde analyse. Daarmee is de voorspellende waarde beperkt. Zolang de rationale achter het systeem niet is gevonden, blijft het in theorie mogelijk dat er bij nieuw gevormde woorden trema's ontstaan (of juist ontbreken) die niet door het systeem worden voorzien. Dit is het probleem van alle extrinsiek gemotiveerde theorieën. Er is nu wel een adequate beschrijving van alle reeds bekende gevallen, maar nieuwe data kunnen de theorie gemakkelijk verstoren - er is immers niet bekend wat de drijfveren zijn voor juist deze uitwerking van het systeem door de auteurs van het Groene Boekje.

6. De vrijheidsgraden van auteurs van het Groene Boekje

Het feit dat de auteurs van het Groene Boekje een zo opmerkelijk vage beschrijving geven van wat hun voor ogen gestaan heeft bij het beregelen van het trema, is er een indicatie van dat zij zelf waarschijnlijk niet gewerkt hebben met geëxpliciteerde regels. Om dan toch nog te achterhalen wat hun drijfveren waren om nu eens wèl te kiezen voor het plaatsen van trema's en vervolgens weer niet - maar op de één of andere manier toch redelijk systematisch - is uiteraard een hachelijke onderneming. Maar als het lukt om er achter te komen wat de auteurs bewogen heeft, wordt het wellicht mogelijk een intrinsiek gemotiveerde beschrijving te geven van het regelsysteem. Misschien kunnen de regels dan inzichtelijk, als een samenhangend geheel worden gerepresenteerd, in plaats van de ‘toevallige’ verzameling regels hierboven.

[p. 149]

Om te onderzoeken welke keuzen de auteurs destijds gemaakt hebben, moet eerst worden vastgesteld welke vrijheid er is om te kiezen. In feite zijn hierbij slechts twee factoren van belang. De eerste factor betreft de mate waarin de structuur van klinkertekenreeksen gedesambigueerd wordt. De tweede factor is de hoeveelheid redundantie van het regelsysteem. De keuze in de richting van weinig of juist veel ambiguïteit of redundantie, heeft consequenties voor de moeite die schrijvers èn lezers zich moeten getroosten bij het spellen.

De auteurs van het Groene Boekje hebben een systeem voor de tremaplaatsing opgesteld dat klinkertekenreeksen vrijwel 100% desambigueert. Er worden alleen uitzonderingen gemaakt bij sommige vreemde woorden. Bij reeksen met lengte = 2 heeft dit tot gevolg dat er in principe ambiguïteit optreedt bij het lezen van woorden op -eus, -eum, -ien en -ei, zoals in spondeus, museum, elektricien, en Agnus-Dei, in contrast met respectievelijk poreus, koukleum, nadien en lei. Bij reeksen met lengte = 3 is er ambiguïteit bij de reeks ieu, want de tweelettergrepige uitspraak van de klinkertekenreeksen in woorden als serieus of modieus wordt niet met trema's onderscheiden van eenlettergrepig uitgesproken reeksen in woorden als nieuw en kieuw. Eerder is opgemerkt dat de ambiguïteit bij ieu bijna geheel wordt opgelost door de w die verplicht volgt op een eenlettergrepig uitgesproken reeks ieu. Het zou echter bij een woord als milieuwet of milieuwacht haperingen bij het lezen kunnen opleveren.

De reden voor het toelaten van ambiguïteit in deze beperkte groep woorden wordt niet expliciet gegeven, maar tussen de regels van het voorwoord door kan gelezen worden dat het schrijven van veel trema's voor lezers die zulke vreemde woorden kennen te ‘kinderachtig’ zou zijn. Hoe het ook zij, er is blijkbaar niet een eenvoudige, lineaire relatie tussen de moeite die schrijvers doen bij het spellen en het gemak dat lezers ervan hebben. Het zou schrijvers namelijk geen extra moeite kosten om ook in het geval van spondeus en museum een trema te zetten - het moet dan gewoon altijd, en dat vergt minder nadenken. Lezers zouden in theorie eveneens gebaat zijn bij volledige desambiguering. Maar voor een bepaald (hoog opgeleid) lezerspubliek gaat dat leesvoordeel blijkbaar verloren als gevolg van veronderstelde, storende overbodigheid.

Maximale redundantie leidt tot verplichte trema's op ambiguë, heiïg en priëel, hetgeen intuïtief niet een heel sterke afkeuring oplevert. Anders is dat gesteld met verplichte trema's op uiër, eiëren en geüit. Intuïties zijn weliswaar geen betrouwbare bronnen van kennis, maar toch lijkt het op grond van deze voorbeelden gerechtvaardigd om te stellen, dat er beperkingen gelden ten aanzien van een maximaal redundant systeem. Paradoxaal genoeg lijkt dit met name voor lezers niet acceptabel. Dit betekent een verlies van vrijheid voor de opstellers van het Groene Boekje bij het ontwerpen van een tremaregeling.

Geredeneerd van het andere uiterste - minimale redundantie - kan gemakkelijk worden vastgesteld dat ook dit niet het leidende principe kan zijn geweest. Bij een uiterste vorm van minimale redundantie zou rekening kunnen worden gehouden met het al dan niet bestaan van woorden. Alleen bij woordparen die homograaf zijn en een klinkertekenreeks bevatten die in het ene woord anders wordt uitgesproken dan in het andere woord, zou een trema op één woord van

[p. 150]

zo'n paar het verschil tussen de twee moeten aangeven. Bij deze uiterst consequent doorgevoerde vorm van minimale redundantie zou slechts één niet-samengesteld Nederlands woord een trema krijgen, namelijk officiëren (Van Dale: ‘als priester of officiant dienst doen’), want er bestaat officieren. Een ander paar dat veel genoemd wordt als voorbeeld voor de noodzaak van trema's is zoeven versus het samengestelde zoëven. Andere paren zijn bij het zoeken in CELEX niet naar voren gekomen. Het feit dat het ontbreken van trema's in de praktijk nooit tot een fout begrip kan leiden, leidt tot de volgende constatering: het trema is geheel overbodig voor lezers die beschikken over een goede taalbeheersing. Het plaatsen van trema's is dus pure luxe.

Een mildere vorm van minimale redundantie wordt bereikt als er niet op woordniveau, maar uitsluitend op letterniveau wordt beoordeeld. Er kan dan als het ware een venster over het woord worden gelegd. Dat venster moet zo groot zijn dat het telkens alle klinkertekens op een rij zichtbaar maakt, zonder dat er medeklinkertekens in beeld komen. Als er in het venster een klinkertekencombinatie staat die op twee manieren is op te delen, dan krijgt de ene manier consequent een trema, en de andere manier niets. Dit regime zou bij reeksen met lengte = 2 leiden tot precies dezelfde spellingvormen als volgens de vigerende regeling. Bij reeksen met lengte = 3 ontstaan echter verschillen. Bij eui zijn er in CELEX' bestand 437 tokens gevonden die als e-ui gelezen moeten worden: zij krijgen geen trema. De 28 tokens die als eu-i gelezen moeten worden, krijgen wèl een trema. Frequentie zou hier de doorslag hebben kunnen geven om te kiezen voor e-ui zonder trema, gesteld dat er bij het opstellen van de regels is uitgegaan van minimale redundantie. Een analoge redenering geldt voor uie: 196 tokens u-ie mèt trema, en 2604 tokens ui-e zònder trema. De reeks iee kent 8059 tokens i-ee, zonder trema, en nagenoeg evenveel tokens ie-e, te weten 8840, mèt trema. Frequentie kan hier niet de doorslag gegeven hebben voor het plaatsen van trema's. Het streven naar minimale redundantie verplicht echter wel tot een keuze voor slechts één van de twee varianten, waarmee de situatie bij iee tenminste nog in overeenstemming is met het streven naar minimale redundantie. Het gaat echter fout bij eei, waar zowel de laagfrequente ee-i, met 31 tokens, als het veel vaker voorkomende e-ei, met 1572 tokens, voorzien zijn van trema's. Dit is niet te verklaren vanuit een mogelijk streven naar minimale redundantie noch uit frequentie-effecten. Bij eee gebeurt hetzelfde: zowel de 1208 tokens e-ee als de 5818 tokens ee-e krijgen trema's. Combinatie eie zou de balans kunnen laten doorslaan naar een minimaal redundant systeem, maar aie, oie en oui gooien weer roet in het eten.

7. Een intrinsiek gemotiveerde tremaberegeling

Er kan geconstateerd worden, dat het bestaande systeem van tremaplaatsing van twee walletjes lijkt te eten. Het systeem is niet gebaseerd op maximale redundantie, maar ook niet op minimale redundantie. De tendens is duidelijk een wat hogere redundantie, maar het wordt nog niet helder op basis van welk criterium is gekozen voor de scheidslijn. Frequentie is het in elk geval niet. Het is

[p. 151]

evenmin de positie of de leesrichting die de doorslag geeft, want daarvoor is de tremaplaatsing bij eui of bij oui, met trema's uitsluitend op de derde letter, in strijd met die bij uie, aie of oie, met trema's uitsluitend op de tweede letter.

In een nieuwe poging de huidige regels voor tremaplaatsing te vrijwaren van het predikaat vis noch vlees, is verder gezocht naar de intrinsieke motivatie van het systeem. In dit kader is onderzocht hoe letters zich verhouden tot klanken. Het is een bekend gegeven dat er in het Nederlands een vrij grote afstand is tussen de fonologie en de spelling. Met één letter kunnen nogal wat klanken corresponderen, en omgekeerd.

Of dit geheel van los-vaste regels tussen klanken en letters tezamen een handig spellingsysteem is of niet, doet nu niet ter zake. Belangrijk is wel, dat er meer klanken zijn dan letters, zodat tenminste een deel van de klanken gerepresenteerd moeten worden met multigrafen. En daar is het bij de trema's precies om te doen: wanneer moet een reeks letters worden opgevat als een multigraaf en wanneer gaat het om geïsoleerde elementen die door hun opeenvolging toevallig precies dezelfde gedaante hebben als een multigraaf? Trema's worden geplaatst om deze twijfel weg te nemen.

Bij de monografen is er ook iets bijzonders aan de hand, namelijk ten aanzien van de halfvocalen /w/ en /j/. De /w/ wordt soms niet gerepresenteerd door een letterteken, zoals in jou, duel en koukleum, soms als w zoals in jouw, gruwen en schabouwelijk, soms als u zoals in quota, en soms als uw, zoals in schreeuwen of vernieuwen. De /j/ wordt soms gerepresenteerd als j, zoals in jouw en kajuit, en soms als i, zoals in stoeit en pooier, soms wordt de /j/ niet gerepresenteerd door een letterteken, zoals in uier, weeën en temeie. Los uitgesproken zijn de w en de j medeklinkers en de u en de i klinkers. Een /j/ die voorkomt aan het begin van een lettergreep wordt geschreven als j, aan het eind van een lettergreep als i. Met andere woorden: de verstekwaarde van i is klinkerteken (gekoppeld aan de klank /i/), maar die waarde kan onder invloed van de context worden veranderd in medeklinkerteken.

In een tabel zijn verstekwaarden voor Nederlandse monografen en digrafen ten aanzien van hun karakter als klinkerteken of als medeklinkerteken vastgelegd.

verstekwaarden klinkerteken medeklinkerteken
tabel monoftong diftong monoftong diftong
monograaf a, e, i, o, u ij b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, r, s, t, v, w, z x
digraaf aa, ae, ee, eu, ie, oe, oo, uu au, ei, ou, ui ch, ng, qu qu
lezing als digraaf heeft voorrang boven lezing als monograaf

[p. 152]

Met name bij de i, die ook het eerste deel van de digraaf ie kan zijn fungeert het trema om het mechanisch lezen van een klinkertekengroep te verhinderen:

i-regel:

mechanische lezer: als de i kan worden opgevat als de laatste letter van een klinkertekengroep
  dan hoort de i bij de voorafgaande lettergreep
schrijver: als een i het begin is van een lettergreep
  èn een mechanische lezer zou menen van niet
  dan moet er een trema op die i

Hoewel speciaal van toepassing op reeksen van grotere lengte, geeft deze regel ook de goede uitkomst bij reeksen van twee: op druïde en prismoïde moeten trema's, omdat de i anders ten onrechte in dezelfde lettergreep wordt gelezen, zoals in verbruide en hoi.

Het resultaat van mechanisch lezen en de uit te voeren acties door de schrijver is weer opgenomen in een tabel.

  voorbeelden mechanische lezer schrijver
aie mozaïek ai-e a-ie, dus trema
eee geëerd -  
  weeë -  
eei geëist ..ei ..ei (geen trema op i)
  weeïg ..ei ..e-i, dus trema
eeu geëuropeaniseerd -  
eie eieren ei-e ei-e
eui geuit ..ui ..ui
  smeuïg ..ui ..u-i, dus trema
iee prieel -  
  knieën -  
ieu serieus -  
oee moeë -  
  poëet -  
oei bantoeïstiek ..ei ..e-i, dus trema
oie heroïek oi-e o-ie, dus trema
oui jouïssance ..ui ..u-i, dus trema
uie jezuïet ui-e u-ie, dus trema
  uiers ui-e ui-e

Uit de tabel is af te lezen, dat de i-regel inderdaad bij veel van de combinaties correcte voorspellingen doet over het plaatsen van trema's, en dat de regel nergens onjuiste voorspellingen doet.

Het is opmerkelijk dat in alle overgebleven combinaties uitsluitend trema's voorkomen op reeksen die de reeks ee bevatten. Het kan bijna niet anders of

[p. 153]

hier moet een oorzakelijk verband zijn. Er zijn inderdaad redenen aan te voeren voor een sterkere behoefte aan de desambiguering van klinkertekenreeksen als er veel e's in voorkomen. De letter e is de meest gebruikte letter voor de vorming van digrafen. Daarbij kent de letter e de zwaarste belasting voor wat betreft de klanken die ermee verbonden zijn (bijvoorbeeld berevel, met drie klankwaarden voor de letter e). Dat impliceert, dat reeksen met e's een relatief hoog risico lopen om verkeerd gelezen te worden. Dit geldt dan natuurlijk alleen bij ambigue structuren, zoals bij geëist en knieën, en niet bij woorden als tolueen of salueert. Stel, dat vanuit die gedachte een schrijfregel geldt, die luidt:

ee-regel:

schrijver: als ee een deel is van een klinkertekenreeks met een ambigue structuur
  dan moet met trema's de structuur worden aangegeven

Het effect van deze schrijfregel kan weer het gemakkelijkst in tabelvorm worden weergegeven. In onderstaande tabel zijn alle combinaties opgenomen die door de i-regel geen trema krijgen, terwijl er in die combinaties wel trema's voorkomen in de woordenlijst van het Groene Boekje.

  voorbeelden ee-regel Groene Boekje
eee geëerd trema trema
  weeë trema trema
eei geëist trema trema
  weeëg trema trema
eeu geëuropeaniseerd trema trema
iee prieel trema geen trema
  knieën trema trema
oee moeë trema trema
  poëet trema trema

Geconstateerd wordt, dat de ee-regel inderdaad alle overgebleven gevallen dekt, en in op één na alle gevallen de juiste voorspelling doet aangaande het verplichten van trema's. Het gaat dan om de woorden prieel, industrieel, financieel enzovoort. Deze groep gedraagt zich tot de geformuleerde ee-regel als een buitenbeentje. Maar er is nog iets bijzonders aan de hand met deze groep: er verschijnt namelijk wèl een trema als deze woorden verlengd worden met e(n), dus priëlen, industriëlen en financiële. De alternantie van wel-geen trema is uniek voor deze combinatie van klinkertekens. Daarbij komt, dat juist deze combinatie bij schrijvers regelmatig leiden tot spellingonzekerheid. Deze constateringen betekenen voor de analyse, dat er een keuze gemaakt moet worden tussen het bijstellen van de ee-regel, of verder zoeken naar andere, intrinsiek motiveerbare beschrijvingsregels van het tremasysteem.

[p. 154]

Bijstellen van de regel levert op:

ee-regel:

schrijver: als ee een deel is van een klinkertekenreeks met een ambigue structuur
  dan moet met trema's de structuur worden aangegeven
  behalve bij de combinatie i-ee

Zo'n constructie komt niet in aanmerking voor een schoonheidsprijs, vanwege de ad hoc-regel ‘behalve bij de combinatie i-ee’. Maar misschien zit er ook gewoon een onregelmatigheid in het tremasysteem - de opstellers van het Groene Boekje hadden destijds niet de beschikking over CELEX' gegevens.

Toch is de regel voor i-ee alleen maar ad hoc vanuit het standpunt dat het regelsysteem geen redundanties mag bevatten; er geldt namelijk meer algemeen dat na een i een lettergreepgrens valt. De vorm i-ee is onderdeel van een patroon dat ook i-aa, i-ai, i-eu, i-oe en i-oo betreft, vergelijk baviaan, vestiaire, ingenieur, krioelen, idioot. De enige uitzonderingen zijn nieuw, kieuw en dergelijke, maar deze voorbeelden zijn minder relevant, want een trema zou voor deze woorden geen oplossing bieden.5

De i-regel en de ee-regel tezamen leveren op, dat vrijwel in geen enkele combinatie de actiedelen van de regels van de schrijver beide in werking treden, namelijk uitsluitend bij weeïg. Er treden nergens botsingen op tussen de voorgeschreven acties van beide regels. Deze hoge onderlinge exclusiviteit in de werking van de regels maakt het tot een elegant systeem.

Voor klinkertekenreeksen met lengte = 2 moeten de i- en de ee-regel overigens uitgebreid worden met de tremaleesregel en de digraafregel:6

tremaleesregel:

mechanische lezer: als er een trema staat op een letter
  dan is die letter het begin van een lettergreep

i-regel:

mechanische lezer: als de i kan worden opgevat als de laatste letter van een klinkertekengroep
  dan hoort de i bij de voorafgaande lettergreep
schrijver: als een i het begin is van een lettergreep
  èn een mechanische lezer zou menen van niet
  dan moet er een trema op die i

ee-regel:

schrijver: als ee een deel is van een klinkertekenreeks met een ambigue structuur
  dan moet met trema's de structuur worden aangegeven
  behalve bij de combinatie i-ee

digraafregel:

mechanische lezer: als er een digraaflezing mogelijk is

[p. 155]

  dan verdient die de voorkeur boven de lezing als monografen
schrijver: als een reeks van twee monografen ten onrechte als een digraaf gelezen dreigt te worden
  dan moet er een trema op de tweede monograaf

De i-regel, de ee-regel, de tremaleesregel en de digraafregel vormen tezamen een niet-hiërarchisch regelsysteem. De vier regels hebben geen onderlinge prioriteit: onafhankelijk van de volgorde waarin de regels worden gehanteerd komt er altijd hetzelfde schrijfvoorschrift uit voort.

Met dit systeem is nu, op een empirisch juistere en beter gemotiveerde manier dan Westers aanpak, vastgelegd wanneer een schrijver trema's moet zetten en wanneer niet. Het systeem is bovendien theoretisch eenvoudiger - en daarmee aantrekkelijker -, want het systeem maakt alleen gebruik van mono- en digrafen, en heeft geen trigrafen nodig. De notie klinkertekengroep kan, zoals hierboven al terloops is aangegeven, gedefinieerd worden als de groep waarbij een i volgt op een klinkerteken dat niet zelf een i is (dus i na a, e, o of u).

Er is nog niet systematisch nagegaan in hoeverre lezers voorspelbare leesproblemen kunnen krijgen als gevolg van niet-opgeloste ambiguïteit. Bij klinkertekenreeksen met lengte = 2 is er geen ambiguïteit, behalve dan bij de uitzonderingen die buiten het systeem vallen (museum, etc.). Bij reeksen met lengte = 3 is er bij één combinatie (19) ambiguïteit, namelijk bij ieu. Noch de i-regel noch de ee-regel lost dit op. Er zijn echter geen woorden waar de reeks als ie-u gelezen moet worden, terwijl de lezing i-eu, in vergelijking met andere combinaties van drie klinkertekens, frequent is. Een eventuele monosyllabische lezing als diftong (ieuw) wordt altijd gemarkeerd door een eind-w, dus ook dat levert nauwelijks twijfel op. Dat betekent dat de eventuele neiging van lezers om dergelijke woorden verkeerd te lezen snel zal verdwijnen. Bij klinkertekenreeksen met lengte = 4 of 5 doen zich geen problemen voor.

Er is nu een regelsysteem opgesteld van wat schrijvers en lezers doen bij het schrijven van klinkertekenreeksen. Dat betekent echter niet dat de analyse hiermee ten einde is. Nu het eenmaal duidelijk is hoe de regels in elkaar steken, moet nog worden nagegaan welk houvast dit biedt om het onderwijs over trema's te verbeteren. De taalkundige beschrijving van het tremasysteem is niet automatisch geschikt als didactische aanpak.

8. Efficiënt geïnstrueerde trema's

In de huidige onderwijspraktijk ieunt het gehele leerproces van de tremaplaatsing zwaar op het principe van incidenteel leren. Bij incidenteel leren zijn leerlingen niet speciaal, gericht (intentioneel) bezig om de vaardigheid van het correct plaatsen van trema's te verwerven, maar leren zij dit spellingonderdeel terloops, voornamelijk op basis van ‘toevallige’ regelmatigheden in gebruikte woorden. Dat betekent overigens niet dat er op school niet geoefend wordt met het schrijven van trema's. Leerlingen krijgen echter geen alomvattend overzicht

[p. 156]

geboden van de condities waaronder trema's moeten worden geplaatst, maar zij krijgen een verzameling lokale regels opgedist. De op trema's gerichte instructie is vanaf het begin sterk geconcentreerd op de onderdelen waarvan het bekend is dat leerlingen er moeilijkheden mee (blijven) ondervinden.

Tot heel traumatische ervaringen hoeft een tegenvallende prestatie bij het plaatsen van trema's overigens niet te leiden. Incorrecte toepassing van de betreffende schrijfvoorschriften wordt sociaal niet zwaar veroordeeld - heel anders dan bijvoorbeeld fouten in werkwoordsvormen. De fouten die vaak gemaakt worden, kunnen grofweg ingedeeld worden in drie categorieën. Ten eerste staan er vaak teveel trema's, zoals in *financiëel, *industriëel, *initiëel, *buiïg, *haaiïg, *glooiïng, *ambiguë en *geconstruëerd. Een tweede soort fout betreft de positie van de trema's: *zeëen, *weëe en *allergiëen. Tenslotte is er vaak een gecombineerde twijfel over het trema en het aantal e's: *reëele, *financiëele, *provincieën en *allergiën.

De tijd die leraren nu aan het onderwijzen van trema's besteden, is - zoals in het algemeen geldt bij spelling - waarschijnlijk meer dan men voor zichzelf wil toegeven. Bovendien is de effectiviteit van deze inspanningen niet hoog. En zelfs leerlingen die uiteindelijk een bevredigend prestatieniveau halen, blijven op den duur onzeker over hun eigen kunnen. Dat komt doordat het hun aan een fundament ontbreekt, waar ze bij twijfel op zouden kunnen terugvallen. Het geleerde is bijna alleen beschikbaar in de vorm van intuïties. Leerlingen kunnen voor zichzelf niet precies uitmaken waaròm er op een bepaalde klinkertekenreeks al dan niet een trema moet staan. En dat is niet zo verwonderlijk, want het wordt ze niet uitgelegd.

Bovenstaande uiteenzetting is geen pleidooi om het incidenteel leren tegen te gaan, en de didactiek volledig te richten op intentioneel leren. Het leren van een in feite arbitrair, maar complex regelsysteem kan echter efficiënter worden als er in een betrekkelijke beginfase inderdaad een systeem wordt aangeleerd, en niet een verzameling losse wetenswaardigheden rond het thema. Intentioneel leren als gevolg van gerichte instructie zal aanvankelijk het leerproces kunnen versnellen, en in een later stadium zorgen voor een betrouwbare basis waarop de leerder kan terugvallen. Het incidenteel leren is voor de laatste fase van het leren juist weer van groot belang, als de intentioneel geleerde vaardigheid van het schrijven van trema's geleidelijk aan wordt overgenomen door autonome, intuïtieve denkactiviteit (zie ook Zuidema & Weber, 1990). Wanneer er sprake is van een geslaagd leerproces, dan schrijft een leerling klinkertekenreeksen correct, al dan niet met trema's, en bijna altijd zonder er erg in te hebben dat er iets bijzonders aan de hand zou kunnen zijn. Het probleem van de trema's bereikt slechts in zeldzame gevallen het niveau van bewust denken, namelijk alleen als er ‘echt een probleem is’ waar iemand (even) over moet nadenken. (En dat zouden wel eens heel goed precies die gevallen kunnen zijn waar nu zo uitgebreid op wordt geoefend.)

De kritiek op de huidige didactiek kan als volgt worden samengevat: de leerlingen krijgen in het begin te weinig gerichte steun om het systeem van de trema's te leren, en de oefeningen die reeds na korte tijd gegeven worden zijn

[p. 157]

eigenlijk vooral nuttig voor leerlingen die het plaatsen van trema's al bijna beheersen. Wat er ontbreekt is een fase waarin leerlingen op een voor hen inzichtelijke wijze het systeem van de tremaplaatsing krijgen aangereikt. Dat zoïets op dit moment niet gebeurt, is uiteraard een direct gevolg van het tot nu toe ontbreken van gesystematiseerde kennis over het plaatsen van trema's.

De kennisvermeerdering die het gevolg is van de in dit artikel gevoerde analyse van het systeem van de tremaplaatsing biedt aangrijpingspunten voor verandering van het onderwijs. Er zijn verschillende mogelijkheden:

 

(1)streven naar effectiever onderwijs, gericht op een hoger uiteindelijk prestatieniveau van de leerlingen;
(2)streven naar efficiënter onderwijs, gericht op reductie van de instructietijd en -inspanning, uitgaande van een tevoren bepaald prestatieniveau;
(3)‘zwaarder straffen’ van fouten met trema's - het is (inmiddels) immers een logisch systeem;
(4)het trema niet meer echt onderwijzen, maar tekstverwerkers intelligenter maken met de gevonden regels.

 

Streven naar een betere beheersing van de trema's (1), of zoeken naar een manier om de trema's sneller aan te leren (2) zijn maatregelen die het gemakkelijkst te verdedigen zijn als onderwijsverbetering; een combinatie van (1) en (2) ligt eveneens voor de hand. Voorwaarde is dan wel, dat de resultaten van de taalkundige analyse vertaald worden naar een praktische didactiek. De rest van dit artikel is een aanzet daartoe. Het zwaarder aanrekenen van fouten bij trema's (3) is geen maatregel die genomen wordt in het onderwijs, maar eerder iets dat ongemerkt het onderwijs binnensluipt vanaf het moment dat systematische instructie mogelijk wordt. Gezien het waarschijnlijk geringe voordeel dat lezers uiteindelijk hebben van correct geplaatste trema's, zou zo'n verandering het paard achter de wagen spannen zijn. Intelligente tekstverwerkers (4) kunnen - juist op het gebied van de spelling - op den duur veel overnemen van schrijvers, net zoals de zakrekenmachientjes het cijferen grotendeels overbodig hebben gemaakt. Dit zal in de nabije toekomst een reden voor herbezinning zijn over het na te streven vaardigheidsniveau van bepaalde spellingonderdelen, waar tegen die tijd het trema zeker bij hoort.

De schrijfregels die leerlingen moeten leren zijn de i-regel, de ee-regel en de digraafregel:

als een i het begin is van een lettergreep
èn een mechanische lezer zou menen van niet
dan moet er een trema op die i
als ee een deel is van een klinkertekenreeks met een ambigue structuur
dan moet met trema's de structuur worden aangegeven
behalve bij de combinatie i-ee
als een reeks van twee monografen ten onrechte als een digraaf gelezen dreigt te worden
dan moet er een trema op de tweede monograaf

[p. 158]

Het lijkt om praktische redenen niet van belang om in de didactiek onderscheid te maken tussen klinkers en medeklinkers (klanken) versus klinkertekens en medeklinkertekens (letters); klinkers en medeklinkers volstaan in beide gevallen. De benodigde grammaticale begrippen blijven zo beperkt tot: klinker, medeklinker, digraaf (‘samenletter’?), lettergreep en samenstelling. Ten aanzien van de samengestelde woorden waarbij op de grens van de samenstellende delen klinkerbotsingen voorkomen kan maar beter meteen de knoop worden doorgehakt, en geleerd worden dat die altijd met een liggend streepje geschreven worden. Het Groene Boekje is hierover immers niet eenduidig, noch in het voorwoord, noch in de woordenlijst. Samengestelde woorden kunnen door leerlingen worden herkend aan het feit dat beide delen van het woord los van elkaar kunnen worden geschreven en dan betekenis behouden.

De digraafregel is in feite de basisregel van het tremasysteem, en zou het eerste moeten worden aangeleerd. De ee-regel voorziet in de tremaplaatsing van redelijk frequente woorden met langere klinkertekenreeksen, terwijl de i-regel effect heeft op minder frequente woorden.7 De ee-regel moet daarom aangeleerd worden vóór de i-regel.

Bij het leren kan van één of meer stappenschema's gebruik gemaakt worden, naar analogie van de stappenschema's of algoritmes die zijn ontwikkeld voor de werkwoordsspelling (zie Zuidema (1988) en de daar aangehaalde literatuur). Het uiteindelijke schema zou er dan ongeveer uit kunnen zien als in figuur 2.

figuur 2: TREMAschema ten behoeve van het onderwijs

twee klinkers meer klinkers
twee klinkers kunnen samen gelezen worden, maar dat moet niet   met ee?

maar: niet na i
begint de lettergreep met i? maar: niet na i
zet dan een trema   zet dan een trema zet dan een trema
Baäl, naë, kaïn, Kapernaüm, geërgerd, beïnvloedt, reünie, patiënt, poëzie, coïtus, oöliet, ruïne, duümviraat   geëerd, zeeën, geëist, weeïg geëuropeaniseerd, knieën, moeë, poë, tatoeëer jezuït, naïef, heroïek, jouïssance bantoeïstiek, weeïg, smeuïg bedoeïen
uitzondering: woorden op -eum (Museum), op -eus (baccalaureus), op -ei (Agnus-Dei) of op -ien (elektricien)   maar: prieel, financieel, industrieel maar: heiig, glooiing, vergroeiing

Het schema berust in feite deels op een vuistregel, namelijk dat het effect van de drie formele regels verschilt afhankelijk van de lengte van de klinkertekenreeks.

[p. 159]

Het voorgestelde schema kan in onderdelen geoefend worden. De didactiek zou kunnen starten met klinkertekenreeksen van lengte = 2, en oefeningen met woorden die wèl een trema hebben (Baäl, naë, kaïn, Kapernaüm, geërgerd, beïnvloedt, reünie, patiënt, poëzie, coïtus, oöliet, ruüne, duümviraat), maar even goed met woorden zònder (chaos, geacht, geolied, iade, kopiist, idiotisme, nuntius, oase, nuance, residuen, duo). Op die wijze wordt geoefend welke klinkertekenparen in het Nederlands een digraaf vormen, en welke niet. Dit is de basis voor een goed gebruik van het tremasysteem. In deze eerste fase hoeven de uitzonderingen bij -eum, -eus, -ei en -ien nog niet aan de orde te komen.

Na verloop van tijd kan worden overgeschakeld naar de volgende fase, waarbij leerlingen de ee-regel leren, inclusief de uitzondering bij i-ee. Tegelijkertijd kan worden geleerd dat reeksen met lengte = 4 geen trema's krijgen. Leerlingen hoeven geen aandacht te besteden aan de zeldzame gevallen van lengte > 4 (geoctrooieerd, beaaien), dat levert hooguit verwarring op; zonder speciale aandacht gaan die woorden vanzelf goed.

In de laatste fase wordt het schema gecompleteerd, met de i-regel met de valkuil bij ii (buiig, voltooiing), en de uitzonderingen bij lengte = 2 (museum, elektricien). Leerlingen zullen na verloop van tijd intuïties opbouwen over de condities waaronder trema's geplaatst worden, en leiden daaruit vuistregels af. Bijvoorbeeld komen er bij reeksen met lengte > 2 alleen trema's op e's en i's; hoe langer de reeks, des te minder trema's; als er ergens in de reeks een breuk optreedt, komt er meestal geen trema; vreemde woorden, die met ge- of be- beginnen krijgen een trema (want inheemse woorden beginnen zelden met een klinker); enzovoort.

Als leerlingen voldoende vertrouwd geraakt zijn met het volledige schema, dan wordt het tijd nog eens te oefenen met de bekende moeilijke categorieën. Eén en ander moet niet te lang worden volgehouden. Als er fouten gemaakt blijven worden, kan dit tremaprobleem beter een tijdje blijven rusten, en in een later stadium nog eens onderwezen worden aan de hand van het schema (of eventueel zelfs worden uitbesteed aan een tekstverwerker).

Voor leerlingen die problemen hebben met het segmenteren van klinkertekenreeksen kan het een idee zijn om de term trema aan te duiden met het synoniem deelteken. Het deelteken kan aanvankelijk gebruikt worden in verticale positie, zoals leerlingen dat gewend zijn tijdens de rekenles. Het wordt dan ge:eerd, zee:en, ge:eist, wee:ig, ge:europeaniseerd, knie:en, moe:e, po:eet, jezu:iet, na:ief, hero:iek, jou:issance, bantoe:istiek, smeu:ig. Bij een dergelijk gebruik van het deelteken zouden de moeilijkheden met het aantal e's en met de positie van het deelteken wel eens een heel eind kunnen verdwijnen. Het deelteken doet in verticale positie, ingesloten tussen twee klinkertekens, namelijk beter wat hij zou moeten doen, te weten: delen.

9. TremaTrol

Het hier voorgestelde systeem van tremaplaatsing, is geen volledige, psycholinguïstisch correcte beschrijving van menselijk expertgedrag. Over het verschil

[p. 160]

tussen een taalkundige beschrijving van het plaatsen van trema's en een psycholinguïstisch model daarvan, zijn reeds discussies gevoerd door Koenen, Verhoeven en Wester, in het NRC-Handelsblad (Koenen, 1989; Verhoeven, 1989, 1990; Wester, 1989b). Westers systeem voldoet slecht als psychologuïstisch model, want het voorspelt verkeerd waar leerlingen (en volwassenen) fouten dreigen te maken met het plaatsen van trema's, zo merkt Verhoeven op. Ook Booij (1990) maakt bezwaar tegen een psychologische interpretatie van Westers regelsysteem. Hij benadrukt dat het spellen voornamelijk is gebaseerd op woordbeelden, en niet op regels. Het in dit artikel voorgestelde model kan wèl onmiddellijk laten zien waar fouten gemaakt zullen worden. Om een psychologisch verantwoorde beschrijving te geven van wat schrijvers doen als zij klinkertekenreeksen spellen is het echter ook nog belangrijk om veel van de intuïtief gebruikte vuistregels te incorporeren - dat is nog niet gebeurd.

Op basis van allerlei vuistregels is heel aan het begin van het onderzoek waarvan dit artikel het verslag is, een computersimulatie ontwikkeld van een geoefende speller die trema's plaatst. Het programma TremaTrol is daarvan het (prototypische) resultaat.8 TremaTrol werkt volkomen analoog aan het door Zuidema en Weber (1989) ontwikkelde programma DT-Duiveltje voor de werkwoordsspelling. Hoewel TremaTrol geen kennis heeft van de formele, taalkundige regels, kan het programma toch heel betrouwbare voorspellingen doen over het al dan niet plaatsen van trema's. Het programma werkt uitsluitend op basis van vuistregels - ten tijde van de ontwikkeling ervan waren de formele taalregels zelfs nog niet bekend. In de vorige paragraaf zijn reeds enkele van deze vuistregels genoemd. Daarnaast is gebruik gemaakt van letterpatronen die verband houden met suffixen: -Vist, -Vig, -Visch,...krijgen trema's (bijvoorbeeld: hoboïst, weeïg, archaïsch), -Ving,...niet (bijvoorbeeld: beschoeiing). Meerlettergrepige woorden op -Cient krijgen vaak een trema (bijvoorbeeld: patiënt, coëfficiënt, gradiïnt, abituriïnt). De reeks -ieen krijgt een trema, op de tweede e (knieën, allergieën), terwijl de reeksen -ieer en -ieel geen trema's krijgen (kopieert, principieel).

TremaTrol is niet ver genoeg ontwikkeld en uitgetest om een uitgebreide verslaggeving erover te rechtvaardigen. Toch kan al wèl reeds worden gesteld, dat het voor de computer evenmin als voor menselijke experts noodzakelijk is om te beschikken over de formele regels alvorens correcte spellingen te kunnen produceren. Het blijkt mogelijk om, uitsluitend op basis van letterpatronen binnen het woord, reeds te beslissen over het al dan niet voorkomen van trema's. Dit is een directe analogie met de situatie bij de spelling van de werkwoordsvormen: formeel gaat het ook in dat geval om een regelgestuurd systeem, maar in de praktijk kan op grond van letterpatronen ruim 95% van de werkwoordsvormen van de correcte ‘dt-spelling’ worden voorzien (en de overige 5% worden herkend als moeilijke gevallen).

Door de verdere ontwikkeling van TremaTrol zou niet alleen een psychologisch relevante beschrijving van de tremaregels boven tafel kunnen komen, maar het is tevens te verwachten dat het programma goede diensten zou bewijzen als educatieve toepassing. Het programma zou dan het schrijven van klin-

[p. 161]

kertekenreeksen op de achtergrond bewaken, terwijl de leerling bezig is zijn opstel of andere (vrije) tekst in te typen op de computer. Alleen als een leerling een fout maakt of dreigt te maken bij het schrijven van trema's grijpt TremaTrol in, en biedt onmiddellijk contextafhankelijke hulp. Op die wijze wordt een non-obstructieve manier van spellingonderwijs gerealiseerd, die leerlingen geen tijd laat verknoeien met spellingproblemen die niet voor hen bedoeld zijn.

10. Besluit

Tremaplaatsing is, zoals door Wester in verschillende artikelen betoogd, een systematisch onderdeel van de Nederlandse spelling. Het systeem dat Wester ontvouwt is echter voor verbetering vatbaar: het strookt niet geheel met de feiten, het heeft een hiërarchie die een nadere verklaring vereist, en het voorspelt niet de fouten die taalgebruikers bij het schrijven van trema's maken. Het alternatief dat in dit artikel wordt voorgesteld gaat uit van gescheiden strategieën: in reeksen van twee klinkerletters disambigueert een trema iedere combinatie die niet als digraaf gelezen moet worden. Bij langere reeksen geldt deze rigide eis niet. Er werken dan twee regels: de i-regel (die voorschrijft dat i aan het begin van lettergrepen een trema krijgt) en de ee-regel (ee wordt gedisambigueerd met een trema). Deze beide regels zijn niet in strijd met de strengere vereisten voor reeksen van lengte = 2.

Uit de bijzondere regels voor het schrijven van trema's in langere reeksen volgt dat twee soorten fouten gemakkelijk gemaakt worden: *voltooiïng en *officiëel met een trema. Bij voltooiing is de tweede i immers het begin van een lettergreep (waarop volgens de huidige voorschriften alleen dan een trema komt, wanneer er ambiguïteit is, en die is er in het geval van ii niet), en bij officieel zou te verwachten zijn dat ook het lezen van deze ee-combinatie met een trema vergemakkelijkt wordt, maar kennelijk geldt voor deze groep een andere afspraak.

Het voorgestelde regelsysteem kan als uitgangspunt van nader onderzoek gebruikt worden. Enkele voorbeelden zijn al genoemd: een expertmodel voor het plaatsen van trema's (zoals TremaTrol) kan ermee verbeterd worden, en er kan een betere didaktiek nagestreefd worden aan de hand van figuur 2. Niet genoemd, maar wel voor de hand liggend, is vervolgonderzoek naar de precieze relatie tussen reeksen letters en de geleding die de lezer daarin aanbrengt, en ook kan vervolgonderzoek nagaan of de veronderstelling juist is, dat reeksen van twee anders gelezen worden dan langere reeksen.

[p. 162]

Bibliografie

Booij, G. (1990). ‘We lezen als Chinezen’, in: Onze Taal, 59, 5, p. 86-87 (+ Weerwoord, J. Wester). Het Groene Boekje: zie Woordenlijst.
Koenen, L. (1989). ‘ECI-prijs 1989’, in: NRC-Handelsblad, 18-11-1989. Zaterdags Boekenbijvoegsel, p. 1.
Verhoeven, G. (1989). ‘ECI-prijs’, ingezonden brief, in: NRC-Handelsblad, 2-12-1989. Zaterdags Boekenbijvoegsel, p. 2 (+ Nawoord, L. Koenen).
Verhoeven, G. (1990). ‘Spelling’, ingezonden brief, in: NRC-Handelsblad, 27-1-1990. Zaterdags Boekenbijvoegsel, p. 2.
Wester, J. (1985a). ‘Language technology as linguistics: A phonological case study of Dutch spelling’, in: H. Bennis en F. Beukema (eds.). Linguistics in the Netherlands 1985. Dordrecht: Foris.
Wester, J. (1985b). ‘Autonome Spelling en Toegepaste Fonologie, of: naar een generatieve spellingtheorie’, in: Gramma, 11, 1, p. 59-82.
Wester, J. (1989a). ‘De Tao van taal, of Chanel no. 5 en het Geval Nederlands’, in: Gaat het Nederlands teloor? Vianen: ECI.
[p. 163]
Wester, J. (1989b). ‘Spelling’, ingezonden brief, in: NRC-Handelsblad, 23-12-1989. Zaterdags Boekenbijvoegsel, p. 2. Woordenlijst van de Nederlandse taal, samengesteld in opdracht van de Nederlandse en Belgische regering (1954). Den Haag: Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf.
Zuidema, J.J. (1988). Efficiënt spellingonderwijs: een leer- en expertmodel voor het spellen. Dissertatie Rijksuniversiteit Utrecht, Leuven / Amersfoort: ACCO.
Zuidema, J.J. & J. Weber (1990). ‘DT-Duiveltje: Leren achter de schermen (+summary)’, in: Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen, 35, p. 89-102; p. 116-117.
Zuidema, J.J. & J. Weber (1990). ‘Automatiseren van het spellen door incidenteel leren’, in: Simons, P.R.J. & J.G.L.C. Lodewijks. Technologie / Methodologie, Onderwijs Research Dagen 1990. Nijmegen: ITS.