Spektator. Jaargang 23
(1994)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
‘Laag bijdegrondse geleerden poespas’
| |
[pagina 128]
| |
In het nu volgend artikel zullen, na een eerste kennismaking met het genre, enkele specifieke aspecten genoemd worden waar nader onderzoek naar de Nederlandse arcadia-traditie zich op zou kunnen richten.
Arcadië, het idyllisch droomlandschap bewoond door herders en herderinnen die zich voornamelijk met de liefde en poëzie bezighouden, was een literaire schepping van Vergilius.Ga naar eind6 Dit fictieve, klassieke landschap werd herontdekt door de Italiaan Sannazaro. In zijn al snel zeer populaire herdersroman ‘Arcadia’ (1504) trekt de als herder vermomde aristocraat zich terug in een dichterlijk, fantastisch Arcadië om daar zijn ongelukkige liefde te bezingen. De pastorale literatuur had al eerder in de Italiaanse Renaissance met de herontdekking van de klassieke herdersverzen van met name Vergilius en Theocrites een opleving gekend en tegen het einde van de 16e eeuw zou deze literatuur zelfs een ongekende populariteit in West-Europa beleven. Met Sannazaro's roman, waarin als belangrijkste vernieuwing van de pastorale in de Renaissance het arcadisch droomlandschap een hoofdrol speelt, werd Arcadië het symbool van dichterlijke verbeelding, waar de als herder vermomde kunstenaar of hoveling de wereld (tijdelijk) kon ontvluchten, en kreeg het de betekenis van idyllische, natuurlijke omgeving. Onder invloed van de buitenlandse mode verscheen aan het eind van de 16e eeuw in de jonge Republiek, enerzijds op zoek naar aansluiting bij de internationale literaire wereld en tegelijkertijd strevend naar een eigen nationale literatuur en taal, herdersliteratuur in de vorm van poëzie, toneel, vertalingen en liedboekjes.Ga naar eind7 Een eerste vertaling van Vergilius' Eclogae en Georgica door Karel van Mander werd gedrukt in 1597, Theodore Rodenburgh en P.C. Hooft schreven pastoraal drama in de eerste helft van de zeventiende eeuw en ook Constantijn Huygens en Jacob Cats vermomden zichzelf in hun dichtwerken als herders en herderinnen. Daarnaast deed de pastorale ook in de schilderkunst haar intrede: niet alleen werden klassieke pastorale thema's uitgebeeld, maar ook lieten gegoede gezinnen zich verkleed als herders en herderinnen in een idyllische omgeving portretteren. Daarbij werd in de literatuur het idyllische Arcadië vervangen door een realistisch duin- of polderlandschap, de herder werd een eenvoudige boer en de hoveling een beschaafde burger.Ga naar eind8 Johan van Heemskerk zocht met zijn eerste arcadia aansluiting bij de zeer populaire buitenlandse pastorale roman. De verschijning van de Batavische Arcadia werd al aangekondigd in het voorwoord van een dichtbundel uit 1636.Ga naar eind9 Volgens dit voorwoord zou de auteur werken aan een boek in navolging van de omvangrijke roman van de Fransman Honoré d'Urfé, L'Astrée (1607-1627), en de Engelse Arcadia van Philip Sidney (1593). Deze beide werken spelen zich af tegen een historisch-klassieke achtergrond en hebben de liefde- met al haar romantisch-avontuurlijke verwikkelingen- tot belangrijkste onderwerp. De Batavische Arcadia echter vertoont op een aantal essentiële punten grote verschillen met bovengenoemde voorbeelden en ook met de gangbare pastorale literatuur. Het verhaal speelt zich af tegen de achtergrond van een zeventiende-eeuwse, | |
[pagina 129]
| |
Nederlandse omgeving. De personages die elkaar met herder en herderin aanspreken hebben Nederlandse pastorale namen als Waermond of Rosemond en zijn duidelijk beschaafde jongelieden van gegoede burgerlijke komaf. Tussen het proza van de vertelling door declameert men pastorale versjes over de liefde, terwijl de liefde zelf in de roman aandacht krijgt in het verhaal van de verliefdheid van een der jongemannen op een meereizende schone.Ga naar eind10 Het reisje speelt zich af tijdens de lente of zomer en de natuurlijke omgeving is aangenaam. Als zodanig wijkt de arcadia dus niet wezenlijk af van de gangbare pastorale Nederlandse literatuur. Dat alles, de verliefde, als herders ‘vermomde’ jongelui (alleen de aanspreektitel van herder geeft hier overigens het herderlijke element weer), de vriendelijke, herkenbare omgeving en natuur, en de pastorale gedichten, zijn gebruikelijke ingrediënten. Maar de verschillen zijn aanzienlijk. In de eerste plaats wordt de structuur van het werk gevormd door het verhaal van een reisje dat de jongelui maken. Opvallender in dit opzicht zijn de gesprekken die de reizigers tijdens hun uitje voeren. Meest naar aanleiding van wat de groep onderweg tegenkomt stelt één der jongeren een vraag waarop een uitvoerig exposé van een deskundige medereiziger volgt. Zo wordt het aanschouwen van het dorp Katwijk aangegrepen om een verhaal over het Bataafs verleden (de Chatten) te vertellen, en vervolgens een beschouwing te geven over het kwalijke van folteren en tovenarij in de Pyreneeën. Deze informatieve passages beslaan ongeveer de helft van de gehele tekst. Belangrijk daarbij is dat een groot deel van de lessen die Van Heemskerk geeft toendertijd belangrijke en actuele historische en juridische kwesties betroffen. Het reisje van verliefde jongelui wordt zo tot een fictief kader waarin de auteur zijn didaktische informatie kwijt kan. Sterker nog dan de eerste druk verschilt de tweede editie van de Batavische ArcadiaGa naar eind11 van haar pastorale voorbeelden. Vermeerderd met een groot aantal Latijnse noten is het werk uitgegroeid tot een omvangrijk en geleerd boekwerk van ruim negenhonderd pagina's en daarmee bijna viermaal zo dik geworden.Ga naar eind12 De tekst zelf is vooral uitgebreid met een lange passage over de Hoekse en Kabeljauwse twisten en een opsomming van de privileges en handvesten van verschillende steden. Juist deze druk, waarin vanaf de derde editie de noten in het Nederlands waren vertaald, beleefde nog tot ver in de achttiende eeuw vele herdrukken en lag ten grondslag aan een hele reeks van navolgingen in de zeventiende en achttiende eeuw. Het geleerde karakter en juist de later zo verketterde vermenging van fictie en wetenschappelijke informatie stond de toenmalige populariteit van het werk dus allerminst in de weg, waarschijnlijk integendeel!
De pastorale mode van de eerste helft van de zeventiende eeuw alleen vormt een onvoldoende verklaring voor het ontstaan van deze eerste arcadia die, hoewel elementen van de pastorale bevattend, een geheel eigen weg ingeslagen blijkt te zijn. Wanneer men de idee van de arcadia als ‘mislukte roman’ - want mengeling van fictie en historische informatie - loslaat, dringt het inzicht zich op dat verschillende elementen van vorm, stijl en inhoud van de arcadia ook in | |
[pagina 130]
| |
andere genres en tradities aan te treffen zijn. Door het bestuderen van deze verwante genres zal de Nederlandse arcadia-traditie uit haar isolement kunnen worden gehaald, en mogelijk verklaard.
In de eerste plaats speelt de dialoogvorm een rol. In bijna alle arcadia's wordt de didaktische informatie middels gesprekken van de personages aan de lezer meegedeeld (waarbij in sommige exemplaren een notenapparaat in de kantlijn of onder aan de pagina uitgebreidere informatie verschaft naar aanleiding van de in de tekst gevoerde conversaties). De dialoog of samenspraak als didaktische vorm heeft een lange traditie. Met name de dialogen van Cicero waren van invloed op de samenspraken die vanaf de veertiende eeuw in de Italiaanse renaissance werden geschreven.Ga naar eind13 De dialoogvorm gaf de auteur de mogelijkheid een bepaalde kwestie van verschillende kanten te belichten en argumenten voor of tegen bij monde van verschillende personages weer te kunnen geven, ‘in utramque partem disserere’. Een dergelijk geluid is in één van de latere arcadia's te vinden wanneer de auteur meedeelt dat in een arcadia de zaken (in dit geval omstreden historische kwesties) kunnen worden ‘beredentwist’.Ga naar eind14 Naast dit Ciceroniaans ideaal van vrije discussie speelt de dialoog als educatief middel een rol. Het didaktisch aspect is terug te vinden in het Platoonse dialoogmodel waarbij een personage van superieure intelligentie de toehoorder (s) door middel van vraag en antwoord onderwijst. Deze vorm van vraag en antwoord wordt in de arcadia gebruikt om de jongeren van het reizend gezelschap (en de lezer) te onderwijzen.Ga naar eind15 Ook bij Cicero en zijn humanistische navolgers speelt (morele) instructie een rol. Een groep cultuurdragers discussieert in hun vrije tijd over belangrijke kwesties, als noodzakelijk geachte aanvulling op hun actieve, wereldse leven. Het bekendste voorbeeld hiervan is natuurlijk de Cortegiano (1528) van Castiglione. Een dergelijk idee is te vinden in de arcadia, waarin een groepje beschaafde mensen in hun vrije tijd door een tweetal geleerde ouderen onderwezen wordt in tal van onderwerpen en daarmee het aangename met het nuttige verenigt.
Een tweede punt van aandacht vormt het omvangrijke Latijnse notenapparaat in de tweede editie. Nauwkeurig worden hierin aangehaalde autoriteiten als Cats, Vossius, Tacitus en Grotius vermeld met titel en paginanummers. Daarnaast gebruikt de auteur ook gerechtelijke stukken, het register van de rekenkamer van Holland, keuren en dergelijke. Het toevoegen van deze noten verdedigt de bewerker C.V.B. met een beroep op twee zestiende-eeuwse Franse juristen die evenals hij een literair werk met een wetenschappelijk notenapparaat hebben vermeerderd. C.V.B. doelt hier op Stephanus Forcatulus die Cupido jurisperitis (1553) schreef en Benedictus Curtius die Les arrêts d'amour, een vijftiende-eeuws gedicht van Martial d'Auvergne (1460-1466) bewerkte. Deze Minnevonnissen, waarvan tussen 1500 en 1734 meer dan vijfendertig edities verschenen, bestaat uit een beschrijving in proza van éénenvijftig arresten uitgesproken door een ‘parlement d'amour’, | |
[pagina 131]
| |
die alle realistische, alledaagse liefdesproblemen behandelen.Ga naar eind16 In 1546 verschijnt de eerste editie van de Minnevonnissen met het uitgebreide juridisch commentaar van Curtius of Benoît le Court.Ga naar eind17 In volgende uitgaven van de Minnevonnissen werden zijn opmerkingen vaak meegedrukt met de oorspronkelijke tekst van D'Auvergne en zo droegen zij zelfs bij tot het succes van het werk.Ga naar eind18 In de editie van 1546 staan de door Curtius voor zijn geleerd commentaar gebruikte auteurs vermeld, gevolgd door de oorspronkelijke Franse tekst. Deze wordt zeer regelmatig door een uitgebreide Latijnse juridische verhandeling onderbroken. De opzet is inderdaad goed vergelijkbaar met de Arcadia van 1647: geleerde stukken tekst met gedegen bronvermelding die in het romanverhaal zijn geplaatst. De eveneens in Amsterdam aanwezige editie van 1731 is in grote lijnen gelijk aan die van 1546, het Latijns commentaar staat nu onder aan de bladzijden. Bij de Cupido jurisperitis van Etienne Forcadel blijkt het eveneens om een mengeling van juridische wetenschap en de liefde te gaan.Ga naar eind19 Het werk is opgebouwd aan de hand van honderdvijf teksten Romeins recht waarbij de auteur zijn geleerde commentaar afwisselt met luchtiger zaken betreffende de liefde. Het samengaan van fictie en wetenschap in de Batavische Arcadia (en dan met name de wijze waarop dit vanaf de tweede editie gebeurde) is dus niet te beschouwen als ‘dwaling’ van de auteurs Van Heemskerk en C.V.B., maar wortelt in een humanistisch-wetenschappelijke traditie die voor onderzoek van de arcadia zeker van belang is.Ga naar eind20
De keuze van de auteur voor het speelreisje als kader voor zijn geleerde uiteenzettingen biedt een volgend aanknopingspunt. Reizen was immers in de vroegmoderne tijd sterk verbonden met een educatief doel. Voorschriften voor de juiste manier van reizen zijn onder meer bij Lipsius te vinden: de reiziger dient het gebied waar hij doorheen trekt te onderzoeken door middel van het lezen van boeken, het ondervragen van bewoners van het gebied en het aantekenen van de geschiedenis, topografie en gebruiken van het land.Ga naar eind21 Wanneer Van Heemskerk zijn gezelschap laat reizen zal voor de zeventiende-eeuwse lezer het verband met educatie en informatie over de streek waar men doorheen trekt voor de hand liggen. Een verwant, maar enigszins ander aspect is het uitstapje. In één der latere achttiende-eeuwse arcadia's geeft de auteur in zijn inleiding een uiteenzetting over de wijze en het leerzame doel daarvan.Ga naar eind22 Het reisje nu, bij voorkeur in de eigen Hollandse omgeving, wordt hier aangegrepen om in het landschap de Goddelijke schepping te aanschouwen en te prijzen. De vorm van de fictionele wandeling was zeer populair in de zeventiende en met name de achttiende eeuw. Dergelijke lectuur was vooral bedoeld voor de lezer die, binnen zittend, toch zijn geest wilde ontspannen en genieten van het heilzame buitenzijn.Ga naar eind23 Daarnaast kwam in de zeventiende-eeuwse liedboekjes vaak het amoureuze uitstapje voor van verliefde paartjes in bij voorkeur de duinen. Dezelfde opgewekte toon van genieten van het landschap als plek van allerlei soorten | |
[pagina 132]
| |
vermaak en, niet in de laatste plaats, als lovenswaardig onderdeel van Gods schepping, treedt ook naar voren in Van Heemskerks arcadia.
In de vierde plaats is er een duidelijke verwantschap te vinden van deze eerste Batavische en ook de latere arcadia's met het hofdicht of de georgica, een aan de pastorale verwant poëtisch genre waarin de lof wordt gezongen van een bepaalde buitenplaats.Ga naar eind24 Opvallend vaak komen in de Nederlandse hofdichten historisch-topografische passages voor. Er is veel aandacht voor de topografische beschrijving van tuin, huis en streek, en voor tuinbouwkundige aspecten. Planten, dieren en de te verrichten werkzaamheden in de tuin worden uitgebreid belicht. Daarnaast verschaft de tuin als openbaring Gods godsdienstige en moreel-zedelijke lessen. Ook folkloristische onderwerpen en aspecten uit de vaderlandse geschiedenis kunnen ter sprake komen: de bewoners immers van de buitenplaatsen waren rijke, beschaafde stadsmensen die zich in hun vrije tijd graag bezighielden met verheffende zaken op kunstzinnig, religieus en wetenschappelijk terrein. ‘Het georgisch ideaal van het verkeer met geletterde vrienden’ is eveneens in de arcadia aan te treffen.Ga naar eind25 De Index Batavicus (1700) van A. Pars, een opsomming van auteurs die informatie over het vaderlands verleden te boek hebben gesteld, noemt behalve de traditionele geschiedwerken ook de drie zeventiende-eeuwse arcadia's èn een aantal hofdichten. De verwantschap bestond dus ook in de zeventiende- en achttiende-eeuwse opvatting. Deze didaktische en topografische informatie in de hofdichten is daarnaast in de lofzangen op bepaalde rivieren, de stroomdichten, aan te treffen.Ga naar eind26 Ook deze werken met een topografisch-beschrijvend element verwerken vaak geschiedkundige lessen in het vers of een notenapparaat.
Een laatste aanwijzing kan gevonden worden in de zeventiende-eeuwse schoolboekjes en populair-educatieve werkjes.Ga naar eind27 De arcadische gespreksonderwerpen blijken, met name in de latere exemplaren, niet alleen uit hoogstaande vaderlandse geschiedlessen te bestaan. Allerlei weetjes, verwonderenswaardigen zaken en nuttige tips passeren de revue, variërend van de herkomst van de aardappel tot het nut van tabaksrook. Dergelijke ‘faits divers’, die onder meer de algemene ontwikkeling van de lezer moesten bevorderen, zijn ook te vinden in de Wintersche Avonden van J. Viverius, P. Laurembergs Acerra en de Guldene Annotatien van F. Heerman. De veelschrijver Simon de Vries verwerkte in verschillende van zijn geschiedwerken uitgebreide verhalen over (ongeloofwaardige) voorvallen en gaf verschillende weetjes over allerhande onderwerpen als onderdeel van zijn serieuze geschiedschrijving.Ga naar eind28 Doel, verschijningsvorm en karakter van deze lessen zijn voor het begrijpen van een genre als de arcadia zeker van belang.
Bovengenoemde genres zullen zeker van nut zijn bij een poging de arcadia tot een begrijpelijk fenomeen in de Nederlandse vroeg-moderne letteren te maken. Niet alleen een verklaring voor het voorkomen van de werken is echter het onderzoeken waard, ook de veranderingen binnen de arcadische geschriften en | |
[pagina 133]
| |
de uiteindelijke verdwijning van het eens zo populaire genre aan het eind van de achttiende eeuw zijn van belang bij het duiden van de arcadia.Ga naar eind29 Nog in de zeventiende eeuw verscheen er een tweetal navolgingen van Van Heemskerk, de Zaanlants arkadia van H. Soeteboom (1658) en van Lambert van de Bos de Dordrechtse Arcadia (1662).Ga naar eind30 Soeteboom hanteert net als Van Heemskerk een fictief kader van een verteller en enkele toehoorders om een uitvoerige verhandeling over de geschiedenis van de Zaanstreek te houden, een terrein waarop hij als regionaal historicus zeer deskundig was. Het fictieve gedeelte van het werk beslaat hier echter slechts enkele inleidende pagina's en een terloopse opmerking tussen de geschiedlessen door. Romantische verwikkelingen als bij zijn voorbeeld komen niet voor. Bestaat bij Soeteboom de arcadia bijna uitsluitend uit traditioneel-regionale geschiedenis, Van de Bos daarentegen als auteur van verschillende ‘faits-divers’-werken benadert het genre juist veel meer vanuit de literaire hoek. De Dordrechtse Arcadia, eveneens een raamvertelling, gaat in op verschillende wetenswaardigheden van niet al te diepgravend karakter en geeft enkele aspecten van de Dordtse geschiedenis, maar bevat verder voor het grootste gedeelte Spaanse en Italiaanse avonturenverhalen en romantische en komische voorvallen.Ga naar eind31 Ook de negen achttiende-eeuwse arcadia's verschillen onderling sterk wat betreft de verhouding tussen de literaire en de historisch-didaktische component. In de periode tussen 1715 en 1737 verschijnen arcadia's van Willem den Elger (1726), Mattheus Gargon (1715-1717), Claas Bruin (1716 en 1732) en Daniël Willink (1737).Ga naar eind32 Met name de werken van Gargon en Willink bevatten naast romantische verwikkelingen uitgebreide serieuze historische en didaktische passages, en lijken daarmee sterk op het voorbeeld van Van Heemskerk. Het werk van Den Elger (overleden in 1703) is niet meer dan een inleiding, hoewel de auteur blijkens zijn voorwoord zich zeer goed bewust was van de verschillende arcadische voorgangers en meedeelt zich zoveel mogelijk op de werkwijze van Van Heemskerk te willen richten. Bruin is de eerste auteur die zijn tweetal arcadia's in versvorm schrijft. Zijn Kleefsche Arkadia kent geen fictioneel kader. Beide arcadia's zijn daarnaast door een andere auteur, resp. L. Smids en Gerrit Schoemaker, van uitgebreider historisch commentaar voorzien in een notenapparaat. Na Willink verschijnt een tweetal arcadia's in vers van Jacobus van der Valk (1748) en T.D. Moor (1777), beide vooral lofzang op de door hen bezongen plaats.Ga naar eind33 De werken kennen geen fictioneel kader en de historisch-didaktische informatie is zeer beperkt. De laatste achttiende-eeuwse auteur die zich expliciet op Van Heemskerk beroept is Johannes Le Francq van Berkhey in een gefantaseerde historische herdersroman die zich afspeelt ten tijde van Vader Baeto. Hij acht historische noten of aantekeningen in de tekst op de wijze van Van Heemskerk niet passend in zijn ‘historie’, daar dit de leesbaarheid van een dergelijk werk niet ten goede zou komen.Ga naar eind34 Hollands Arkadia (1804) van A. Loosjes is de laatste in de reeks van arcadia's, een genre dat door Loosjes wordt | |
[pagina 134]
| |
geprezen om de plezierige wijze waarop het aangename en leerzame dooreen gemengd worden.Ga naar eind35
Al in de zeventiende eeuw bestond er allerminst overeenstemming bij de auteurs over wat een arcadia precies zou moeten zijn. Het voorbeeld van Van Heemskerk, omschreven als ‘een fictioneel kader waarbinnen personages spreken over historische, topografische en juridische aangelegenheden waardoor de tekst een duidelijk didaktische strekking heeft’,Ga naar eind36 leidde bij de zeventiende- en ook achttiende-eeuwse navolgers niet tot uniformiteit. Wel gaf men middels titel en voorwoord duidelijk aan in een bepaalde traditie te willen schrijven. Groot karakteriseert het teksttype uiteindelijk als ‘literaire tekst met een historische component, dan wel met plaatsbeschrijving, in de vorm van een verslag van een wandeling, tochtje of reis, in een fictief kader geplaatst veelal, in proza met poëzie of in poëzie alleen’.Ga naar eind37 Het feit dat er in opzet of uitwerking met de arcadia's vergelijkbare werken te vinden zijn is niet in tegenspraak met bovengenoemde criteria voor selectie van dit corpus. Uitlatingen van auteurs en tijdgenoten maken immers wel zeer duidelijk dàt er van een arcadische traditie sprake was, en welke werken men tot deze traditie rekende. In het voorgaande zijn verschillende genres aangegeven die het ontstaan en voorkomen van de arcadia begrijpelijk, want niet uniek, zullen maken. Niet alleen de pastorale mode in de eerste helft van de zeventiende eeuw blijkt van invloed op de arcadia te zijn geweest, maar ook van belang bij het bestuderen van de arcadia is de dialoogvorm, de vorm van de fictionele wandeling of speelreisje, het voorkomen van een erudiet notenapparaat in een fictief literair werk, de populaire en informatieve weetjes in boekjes voor een algemeen publiek en de historisch-topografische informatie in hofdichten en stroomdichten. De opvallendste eigenschap van de arcadia blijft toch de aanwezigheid ìn een fictief kader van zeer serieuze, geleerde geschiedkundige en topografische lessen.Ga naar eind38 Deze informatie is van een ander, namelijk historisch-erudiet karakter dan de historisch-topografische weetjes die meestal in verwante genres als hofdicht of stroomdicht zijn te vinden.Ga naar eind39 Deze historische component is mijns insziens de belangrijkste factor bij een verklaring van voorkomen en veranderingen binnen het genre tussen 1637 en 1804. Juist in de periode rond 1700 tijdens welke men de vage scheidslijnen tussen geschiedschrijving en fictie bewust als probleem ervoer beleefde de arcadia haar grootste bloei, een periode die kennelijk afgesloten is rond 1780 wanneer LeFrancq van Berkhey opmerkt dat geschiedkundige informatie in een fictief verhaal niet op zijn plaats is.Ga naar eind40 Onderzoek naar de verhouding van geschiedschrijving en literatuur in theorie en praktijk in de verwarrende en nog voor de Nederlandse historiografie grotendeels onbeschreven overgangstijd van klassiek-humanisme naar Verlichting zal dé arcadia wellicht definitief kunnen verlossen van haar imago van ‘laag bijdegrondse geleerden poespas’. |
|