Spektator. Jaargang 22
(1993)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voornaamwoordelijke bijwoorden in 16de-eeuws Nederlands
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vanuit onze hypothese in het 16de-eeuwse Nederlands verwacht mag worden. We moeten daarbij specificeren wat als ondersteuning en wat als tegenvoorbeeld beschouwd moet worden. Paragraaf 4 bevat de uitkomsten en in par. 5 zullen enkele conclusies besproken worden. De voornaamste conclusie is, dat er geen aanwijzingen zijn dat splitsing van vnw.bw.'s in deze tekst door andere factoren bepaald zou zijn dan in Mod.Ndl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Onbeslisbare gevallenDe verhouding tussen gesplitste en ongesplitste vormen van het vnw.bw. in vroegere fases van het Nederlands is voor wat betreft het betrekkelijke vnw.bw. in kaart gebracht in vdHorst & Storm (1991). Zou men nu hetzelfde willen doen voor aanwijzende en persoonlijke vnw.bw.'s, dan stuit men op complicaties die telling bijna onmogelijk maken. Dat komt doordat de onderzoeker hier geconfronteerd wordt met veel onbeslisbare gevallen: zinnen waarin niet valt uit te maken of er een gesplitst of een ongesplitst vnw.bw. gebruikt is. Ik acht namelijk zinnen als:
onbeslisbaar ten aanzien van splitsing of niet-splitsing omdat er en op resp. hier en op wel onmiddellijk naast elkaar MOETEN staan door gebrek aan andere zinsdelen (vdHorst 1990, p. 51-52). Daardoor is hier niet vast te stellen of de gesplitste danwel de ongesplitste vorm bedoeld is. Wanneer geen zinsdelen beschikbaar zijn waarmee gesplitst zou kunnen worden, vallen de gesplitste en de ongesplitste vorm samen. Dat blijkt nog duidelijker wanneer een negatie of een (andere) adverbiale bepaling toegevoegd wordt. Bijvoorbeeld:
Is zin (1) de positieve variant van (1a) of van (1b)? Is zin (2) het meest verwant met (2a), (2b) of (2c)? Dit zijn onbeantwoordbare vragen en daarom is in (1) en (2) niet vast te stellen of ze een gesplitst of een ongesplitst vnw.bw. bevatten. Ook in vroegere stadia van het Nederlands treffen we veel van dergelijke zinnen aan die onbeslisbaar zijn door gebrek aan overige zinsdelen. Daardoor is het onderscheiden tussen gesplitste en ongesplitste vnw.bw.'s in een aanzienlijk aantal gevallen niet mogelijk. Het feit dat deze onbeslisbare gevallen niet meegeteld mogen worden, vermindert natuurlijk de waarde van de telling. Ernstiger is echter, dat vaak zelfs niet vast te stellen is wat de onbeslisbare gevallen zijn. Met andere woorden, de onbeslisbare gevallen kunnen ook niet afgegrensd worden en in een aparte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rubriek ondergebracht. Ook dat laat zich met een Mod.Ndl. voorbeeld verduidelijken.
In deze zin kan tot dinsdag extrapositiezinsdeel zijn (‘in de uitloop’) en dan is Ik wacht daarmee/ een onbeslisbaar geval, parallel aan de zinnen (1) en (2). Vergelijk:
Toch is niet met zekerheid te zeggen of zin (3) op dezelfde wijze onbeslisbaar is als (1) en (2), d.w.z. door gebrek aan overige zinsdelen in het middenveld, want tot dinsdag zou in plaats van in extrapositie ook heel goed in het middenveld kunnen staan. Vergelijk:
In dàt geval bevat zin (3) een ongesplitst vnw.bw. Vergelijk:
Met andere woorden: de groep onbeslisbare gevallen, onbeslisbaar wegens tekort aan overige zinsdelen in het middenveld, die op zichzelf al de waarde van de telling vermindert, is bovendien niet goed af te grenzen van de ‘echte’ ongesplitste vnw.bw.'s. Dit probleem deed zich niet of nauwelijks voor bij de relatieve vnw.bw.'s, aangezien de relativa naar hun aard aan het begin van de bijzin staan zodat praktisch altijd eenduidig vast te stellen was of een gesplitste of een ongesplitste vorm was gebruikt. Vergelijk:
Zodra een bijzin buiten het gezegde minimaal één ander zinsdeel bevat, kunnen bij het betrekkelijke vnw.bw. splitsing en niet-splitsing onderscheiden worden. Omdat vrijwel altijd een subject aanwezig is, was het onderscheid bij de relativa dus zelden een probleem.Ga naar eind2 Maar bij de aanwijzende en de persoonlijke vnw.bw.'s zijn de onbeslisbare gevallen zo talrijk, dat simpele getallen voor de verhouding gesplitst/ongesplitst niet te geven zijn.Ga naar eind3Ga naar eind4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. Splitsing in hedendaags NederlandsIn het hedendaagse Nederlands wordt splitsing van het voornaamwoordelijk bijwoord bepaald door de mate waarin het tweede element (of zo men wil: het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vnw.bw. of de PP) verbonden is met het werkwoord van de zin (vdHorst 1992). Aanwijzende, vragende en betrekkelijke vnw.bw.'s vertonen hetzelfde splitsgedrag, d.w.z. zijn onderhevig aan dezelfde factoren. Alleen het zg. persoonlijke vnw.bw. (ermee, eraan enz.) wijkt af: dat splitst, zodra de zin voldoende zinsdelen bevat, nagenoeg altijd (vdHorst 1990). Vergelijk:
Deze verdeling over vijf rubrieken dient slechts de overzichtelijkheid, want ik meen dat er een continuüm is met (a) (splitsing geboden) en (e) (splitsing uitgesloten) als uitersten en alle gradaties daartussen: (b) splitsing gewenst, (c) splitsing en niet-splitsing even bruikbaar en (d) splitsing minder gewenst. De rubrieken (a) en (b) bevatten de zg. voorzetselvoorwerpen (over het verschil, zie vdHorst (1992, p. 135-136). Rubriek (c) bevat onder andere instrumentbepalingen, allerlei plaatsbepalingen en richtingsbepalingen, globaal: ‘predikaatsbepalingen’, terwijl rubriek (e) causale en temporele bepalingen bevat, globaal: ‘zinsbepalingen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Splitsing in 16de-eeuws NederlandsAls we willen nagaan of in een 16de-eeuwse tekst splitsing van de vnw.bw.'s reeds door dezelfde factoren bepaald wordt, moeten we bedenken dat het 16de-eeuwse Nederlands in ieder geval in minstens één relevant opzicht verschilt van Mod.Ndl., namelijk met betrekking tot het voorzetselvoorwerp. Het voorzetselvoorwerp is door Duinhoven (1989) terecht een ‘zinspatroon in wording’ genoemd. Het verschijnsel dat een groeiend aantal werkwoorden gebruikt wordt met een vast voorzetsel (à la kijken naar, wachten op, berusten in), waarbij de combinatie in mindere of meerdere mate een eigen betekenis kan krijgen, is betrekkelijk jong: in de 16de eeuw bestaan zulke combinaties nog maar nauwelijks. Ofschoon er bij mijn weten nog nooit onderzoek gedaan is naar de geschiedenis van het voorzetselvoorwerp en van zulke vaste combinaties van werkwoord plus voorzetsel, kunnen we waarschijnlijk heel globaal zeggen dat ze zich pas in de loop van de Middelnederlandse periode of de 16de eeuw gaan voordoen en dat ze pas in de 18de eeuw of zelfs de 19de eeuw een hoger vlucht nemen. Ter illustratie: het vroegste citaat in het WNT van kijken naar stamt uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Camera Obscura; van wachten op heeft het WNT een 16de-eeuws citaat maar in het MNW is het nog niet te vinden. Dat betekent dat we in het 16de-eeuwse corpus slechts sporadisch en waarschijnlijk onzekere voorzetselvoorwerpen zullen aantreffen. Bij het onderzoek naar het splitsgedrag van vnw.bw.'s moeten we hiermee rekening houden. Het nagenoeg ontbreken van voorzetselvoorwerpen in de 16de eeuw zal leiden tot afwezigheid van een karakteristieke groep gesplitste vnw.bw.'s, aangezien voorzetselvoorwerpen notoire splitsers zijn (zie par. 3.1.). Een toename van het aantal gesplitste vnw.bw.'s in de periode van de 16de eeuw tot heden is dus geen weerlegging van de hypothese dat in de 16de eeuw reeds dezelfde splitsfactoren golden, doch juist een ontwikkeling die door de hypothese voorspeld wordt. Als het waar is, dat aan het splitsgedrag ook in de 16de eeuw reeds dezelfde krachten ten grondslag lagen, dan moeten er in die periode, gegeven de opkomst van de voorzetselvoorwerpen, bepaalde gesplitste vnw.bw.'s ‘ontbreken’, en moet het aantal gesplitste vnw.bw.'s toenemen in de periode van de 16de eeuw tot heden. Welnu, dat strookt al vast heel goed met de gegevens over het betrekkelijk vnw.bw. van de 19de en 20ste eeuw (zie vdHorst & Storm 1991). Hier is dus een tweede argument gelegen, dat een kwantitatieve benadering als in vdHorst & Storm (1991), hoewel als eerste verkenning bruikbaar, al ras te kort schiet: veranderende aantallen in de loop der geschiedenis zouden kunnen suggereren dat het splitsgedrag door andere factoren bepaald ging worden, terwijl een meer kwalitatieve analyse kan laten zien dat het juist dezelfde factoren zijn die (onder andere omstandigheden, i.c. bij meer voorzetselvoorwerpen) tot andere netto-resultaten leiden. Ondertussen blijft er bij onze hypothese ook voor de 16de eeuw nog alle ruimte voor allerlei gesplitste vnw.bw.'s, namelijk de gevallen die we in rubriek (c) of daaromtrent moeten plaatsen: onder andere instrumentbepalingen, richtingsbepalingen en plaatsbepalingen, waarbij splitsing en niet splitsing even bruikbaar genoemd zijn, en dus allebei zullen voorkomen. Maar causale bepalingen en temporele bepalingen moeten, wil de hypothese gehandhaafd kunnen blijven, ongesplitst zijn. Betrekken we hierbij nu het helaas flinke aantal onbeslisbare gevallen (zie par. 2), dan kan de hypothese als volgt geoperationaliseerd worden: 1: gesplitste vnw.bw.'s zijn instrumentele bepalingen, plaatsbepalingen en andere typische predikaatsbepalingen; mogelijk zijn er voorzetselvoorwerp (achtige) gevallen bij. Uiteraard mogen we deze formulering niet omdraaien: het is niet zo dat plaatsbepalingen etc. steeds splitsen. 2: temporele en causale bepalingen en andere zinsbepalingen zijn ongesplitst. Ook deze formulering laat zich niet omdraaien: ongesplitste vnw.bw.'s hoeven niet altijd temporele of causale bepalingen te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Uitkomsten4.1. TotalenHet Batement bevat 339 vnw.bw.'s waarvan er 125 gesplitst zijn:
De totale verhoudingen tussen ongesplitst en gesplitst wijken weinig af van de schrijftaalcijfers voor Mod.Ndl. zoals die op basis van het frequentiewoordenboek verzameld zijn in vdHorst (1990, p. 50) (O/?: 65,2% - G: 34,8%). Ook in Mod.Ndl. zijn hier-formaties en (vragende) waar-formaties naar verhouding aanzienlijk minder frequent dan de overige. Alleen kunnen we misschien zeggen dat in dit corpus de er-formaties en de relatieve formaties naar verhouding een geringer frequentie hebben dan tegenwoordig. Minder er-formaties betekent minder gesplitste vormen (zie ook par. 3.1.), maar minder relatieve vnw.bw.'s betekent juist minder ongesplitste vormen. Daaruit volgt dat de grote overeenkomst in de verhouding tussen de percentages van gesplitst en ongesplitst in het Batement en het Mod.Ndl. waarschijnlijk toevallig is, zodat daar geen conclusies uit getrokken mogen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Persoonlijk vnw.bw.Van de 82 persoonlijke vnw.bw.'s zijn er 70 gesplitst en de overige 12 zijn allemaal onbeslisbaar.Ga naar eind5 Het zijn zinnen waarin door gebrek aan overige zinsdelen in het middenveld de twee elementen wel naast elkaar MOETEN staan, à la:
ofwel zinnen als:
waarin weliswaar een ander zinsdeel aanwezig is maar dat mogelijk een extrapositiezinsdeel is (vgl. par. 2). Omdat geen enkel onbetwistbaar ongesplitste er-vorm aangetroffen werd, meen ik te mogen concluderen dat het persoonlijke vnw.bw. in het Batement steeds splitst als voldoende andere zinsdelen aanwezig zijn. De volgende vnw.bw's werden aangetroffen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorzetselvoorwerpen, of zelfs maar constructies die daarnaar tenderen, werden niet aangetroffen. We zien plaatsbepalingen zoals:
richtingsbepalingen zoals:
herkomstbepalingen zoals:
of iets dat daarmee vergelijkbaar is:
instrumentbepalingen zoals:
een temporele bepaling:
en een iets moeilijker te benoemen type bepaling als:
Met andere woorden: steeds heel concrete toepassingen, of tijdsbepalingen, geen vzv.'s. De enige abstractere zin was:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Betrekkelijk vnw.bw.Bij de relatieve vnw.bw.'s komen de getallen goed overeen met wat we vonden in vdHorst & Storm (1991):
dat wil zeggen: er komen zowel d-vormen als w-vormen voor; de d-vormen zijn meestal gesplist, de w-vormen zijn allemaal ongesplitst. Een gesplitste w-vorm werd niet aangetroffen. Ze zijn alsvolgt verdeeld
De vraag is natuurlijk, of we in deze verdeling dezelfde factoren voor splitsing en niet-splitsing terugvinden als die in het Mod.Ndl. werkzaam zijn. En vervolgens, hoe het verband is met de keuze tussen d- en w-vorm.
daaraf (5x) / waaraf (2x)
Drie zinnen bevatten een gesplitst daar...af als in:
Vervolgens zijn er:
Ogenschijnlijk hebben we iets overeenkomstigs in (33), waarin -af in dezelfde betekenis gebruikt wordt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verschil tussen (31) en (32) enerzijds en (33) anderzijds is echter, dat de eerste twee zinnen een concreet genoemd antecedent hebben, terwijl (33) een ongenoemd en slechts uit het voorgaande te concluderen antecedent heeft. Tenslotte is er:
waarin waeraf terugwijst naar de gehele voorgaande zin. Het is mogelijk dat verwondert zijn af in de 16de eeuw reeds een combinatie was die een voorzetselvoorwerp regeerde. In dat geval is een ongesplitst vnw.bw. weliswaar geen hard tegenvoorbeeld, maar we zouden eerder een gesplitste vorm verwachten. Omdat zin (34) een anakoloet is (de bijzin vanaf waeraf wordt voortgezet als hoofdzin vanaf die) kunnen we er geen conclusies aan verbinden.Ga naar eind7
waarby (1x)
Opnieuw een w-vorm als het antecedent de hele voorgaande zin is. De ongesplitste vorm past bij de bijna causaal te noemen betekenis.
daarin (10×) / waarin (1×)
De steeds gesplitste d-vormen zijn allemaal van het volgende type:
De enige (ongesplitste) w-vorm is:
waarin -in een abstracter toepassing heeft dan in de overige tien gevallen.
daarmede (2×)/ waarmede (5×)
De vijf gevallen met (ongesplitst) waarmede zijn steeds als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De twee (gesplitste) d-vormen zijn:
Blijkbaar moeten we onderscheid maken tussen enerzijds de instrumentbepaling, zoals in (40) en (41), waar de gesplitste d-vorm optreedt, en anderzijds de bepaling van middel: de zalf waarmee je wrijft, het water waarmee je wast etc.
Waarom (2×)
In beide gevallen hebben we een redengevend -om en het antecedent is de voorgaande zin of daarin besloten gedachte.
daarop (2×)/ waarop (1×)
De twee gesplitste d-vormen zijn concrete plaatsbepalingen. Vergelijken we deze met de ongesplitste w-vorm:
dan zien we een verschil: waerop in zin (46) heeft een zg. ‘ingesloten’ antecedent: ‘waarop ook maar’, ‘op alles wat je wilt’.
daertoe (1×)
Dit ene citaat met daertoe is meteen het enige geval met een ongesplitste d-vorm:
Behalve misschien zin (34) (met verwondert zijn af) werden geen voorzetselvoorwerpen of daarnaar tenderende constructies aangetroffen. Gesplitste vnw.bw.'s zijn allemaal predikaatsbepalingen zoals in (30), (31), (32), (36), (40), (41), (44) en (45). Causale bepalingen of iets wat daarbij in de buurt komt, zoals (35) (met waarby) en (42) en (43) (met waarom), zijn ongesplitst. Dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betekent dat de betrekkelijke vnw.bw.'s uit deze tekst zich niet verzetten tegen de hypothese dat in het 16de-eeuwse Nederlands splitsing en niet-splitsing reeds bepaald werden door dezelfde factoren als in Mod.Ndl. De d/w-verandering is, zoals te verwachten viel, in volle gang. Het Batement vertoont een tendens die vdHorst & Storm (1991) niet duidelijk laat zien maar die mij intussen uit verschillende andere 16e- t/m 18e-eeuwse teksten bekend is, namelijk dat d-vormen veelal splitsen, terwijl w-vormen steeds ongesplitst zijn.Ga naar eind8 Hierbij moet opgemerkt worden, dat ongesplitste d-vormen wel voorkwamen (zie vdHorst & Storm 1991). Ook het Batement vertoont geen gesplitste w-vormen. De keuze wanneer d-vorm en wanneer w-vorm, tendeert dus naar een samenhang tussen resp. splitsing en niet-splitsing. Zoals reeds opgemerkt in vdHorst & Storm (1991, p. 155 sub 3): ‘Vroege w-vormen hebben dikwijls de hele voorgaande zin of daarin uitgedrukte gedachte tot antecedent.’ We kunnen dit thans iets algemener formuleren: vroege w-vormen hebben een tamelijk vaag of abstract antecedent (zie bijvoorbeeld de zinnen (33), (34), (35), (37), (42), (43) en (46)). Dit sluit precies aan bij wat gezegd is over de dat/wat-ontwikkeling in vdHorst (1988). Bij een vaag of abstract antecedent kiest de 16de-eeuwer meestal een w-vorm. Dat juist in die gevallen ook een ongesplitste vorm gekozen wordt, vloeit voort uit het schema van a t/m e in par. 3.1, waarin juist in de rubrieken (d) en (e) het tweede element van het vnw.bw. (het voorzetsel of bijwoord) abstracter toegepast wordt dan in rubriek (c) met zijn veelal concrete plaats- en richtingsbepalingen. Mij dunkt dat hier de verklaring ligt voor de distributie van d/w en O/G bij de relativa: de d/w-verandering begon bij de abstracter toepassingen en in de 16de eeuw vinden we die in de niet- of nauwelijks splitsende rubriek (e) en (d), want rubriek (c) behelst de concrete plaats- en richtingsbepalingen en de rubrieken (a) en (b) ontbreken nog. Daaruit vloeit voort dat vroege w-vormen ongesplitst zijn. De in vdHorst & Storm (1991) uitgebreid besproken afwezigheid van gesplitste w-vormen, wordt nu begrijpelijk. Gesplitste w-vormen ontbreken in de 16de en 17de eeuw niet toevallig, maar ze bestonden uit de aard der zaak nog niet. Ze komen pas wanneer de d/w-verandering zo ver voortgeschreden is dat ook bij concretere antecedenten w-vormen gebruikt worden (in rubriek c), en wanneer de rubrieken a en b (met de voorzetselvoorwerpen) bevolkt raken (met eveneens een abstracter toegepast tweede element van het vnw.bw.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4 Aanw.vnw.bw.De 12 hier-formaties zijn allemaal ongesplitst of onbeslisbaar. Het zijn 8 tijdsbepalingen met hierna, zoals:
twee zinnen met hieronder zoals:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en tenslotte nog:
Aangezien de 8 tijdsbepalingen ongesplitst zijn laten ook de hier-formaties zich goed verenigen met de hypothese dat in het 16de-eeuwse Nederlands splitsing en niet-splitsing reeds bepaald werden door dezelfde factoren als in Mod.Ndl.
Van de in totaal 213 aanw.vnw.bw.'s met daar...zijn er 36 gesplitst. De overige 177 zijn ongesplitst of onbeslisbaar. Ze zijn als volgt verdeeld:
daaraan (2×)
Beide citaten zijn onbeslisbaar.
daaraf (30×)
De 17 gesplitste vormen bij daar/af zijn van de volgende types:
kortom allemaal duidelijke predikaatsbepalingen, zodat een ruim aantal gesplitste vormen geheel overeenstemt met onze hypothese. Dat ze niet allemaal gesplitst zijn, viel niet te verwachten. Het patroon komt overeen met dat bij het relatieve daaraf en waaraf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarbij (1×)
Hier is daarbij gebruikt in de betekenis ‘daardoor’, ‘op die manier’. In deze betekenis is het een zinsbepaling, en er is dan ook een ongesplitste vorm gebruikt. Vergelijk ook de ongesplitste vorm bij relatief waarby in dezelfde betekenis.
daarboven (3×)
De drie citaten met daarboven zijn alle drie onbeslisbaar.
daarbuiten (1×)
Het ene citaat met daarbuiten is onbeslisbaar.
daardoor (3×)
In één citaat wordt daardoor gebruikt in letterlijke betekenis:
In de beide andere citaten hebben we een redengevend daardoor, en dat is dan ook in beide gevallen niet gesplitst, zoals in:
daarin (39×)
Van de 39 vormen met -in zijn er 10 gesplitst. Van deze 10 gesplitste zijn er 8 richtingsbepaling, zoals in:
De andere twee zijn:
daarmede (31×)
De 31 daarmee's zijn allemaal ongesplitst. Het betreft steeds een verwijzing | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar een of ander zalfje of ander medicament, ‘waarmee’ men dit of dat moet doen:
Het enige geval met misschien een andere betekenis is
Ogenschijnlijk vertoont aanwijzend daarmee een ander patroon dan relatief daarmee/waarmee aangezien daar onder de 7 citaten er ook twee gesplitste waren terwijl hier alle 31 citaten ongesplitst zijn. Bezien we echter deze citaten wat nauwkeuriger, dan moeten we vaststellen dat buiten wellicht zin (65) alle aanwijzende daarmee-citaten betrekking hebben op een of ander middel, drankje of zalfje (het Batement is een receptenboek!) en de bepaling van middel splitste ook bij de relatieve vnw.bw.'s niet.
daarna (63×)
Daerna is steeds tijdsbepaling en steeds ongesplitst, zoals in:
daarom (2×)
Daarom is in beide citaten redengevend en ongesplitst:
daaromtrent (3×)
De drie citaten met daaromtrent bevatten alle drie een ongesplitst of een onbeslisbaar geval, zoals in:
daaronder (2×)
De twee daaronder-citaten zijn allebei ongesplitst of onbeslisbaar, zoals in:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarop (14x) Bij de 14 daarop-citaten zijn er 3 gesplitst. Een richtingsbepaling hebben we in bijvoorbeeld:
Daarbij sluit zich aan:
Vergelijk ook bij daarin citaat (60). In al de aangetroffen gevallen van daarop is sprake van heel concreet, lokaal, -op. Er zijn geen temporele bepalingen bij. Er zijn wel weer allerlei onbeslisbare gevallen.
daarrondom (1x)
Hier verwijst daer rontom naar een dikke katoenen streng. Gegeven dat pronomina voor daer komen, is (74) ofwel onbeslisbaar (als also vele...uitloop is) ofwel een ongesplitst vnw.bw.
daartoe (11x)
Van de 11 daartoe-citaten zijn er 5 gesplitst en 6 ongesplitst of onbeslisbaar. Bij de gesplitste gaat het in 4 van de 5 gevallen om een richtingsbepaling als in:
In het vijfde gesplitste citaat is weliswaar geen richtingsbepaling maar wel een duidelijke predikaatsbepaling:
In enkele gevallen heeft daartoe de betekenis van ‘bovendien’, ‘ook’, maar in die gevallen is er geen splitsing:
daaruit (7x) Bij de daaruit-citaten is een gesplitst geval: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat parallel is aan maakt daar...af (52), doet daar...in (58) en doet daar...toe (75). Voorzetselvoorwerpen of daarnaar tenderende constructies werden niet aangetroffen. Gesplitste aanwijzende vnw.bw.'s met daar...zijn allemaal predikaatsbepalingen zoals in (52), (54), (58), (59), (60), (61), (65), (72), (73), (75), (76). Causale bepalingen of iets wat daarbij in de buurt komt, zoals in (55), (57), (68), (69), en temporele bepalingen, zoals in (66) en (67), of andere zinsbepalingen, zoals (77), zijn ongesplitst. Dat betekent dat ook de aanwijzende vnw.bw.'s met daar...uit deze tekst zich niet verzetten tegen de hypothese dat in het 16de-eeuwse Nederlands splitsing en niet-splitsing reeds bepaald werden door dezelfde factoren als in het Mod.Ndl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ConclusieHet spreekt vanzelf dat de uitkomsten van deze tekst niet zonder meer representatief geacht mogen worden voor ‘het’ 16de-eeuwse Nederlands. (Vgl. ook Ornée 1955, p. 23-24, 27, 74-75 en 212-219; Stellinga 1954, p. 190-193). Iedere tekst heeft zijn eigen bijzonderheden en die van zijn genre. Zo bevat het Batement bijvoorbeeld opvallend veel (niet-splitsende) bepalingen van middel met waarmee en daarmee, wat stellig samenhangt met de aard van een receptenboek. Ook treffen we in deze tekst voor die tijd veel persoonlijke vnw.bw.'s aan, waar andere 16de-eeuwse teksten niet of nauwelijks formaties met er...vertonen. Ik kan vooralsnog niet uitmaken of de auteurs van die andere teksten daar...schreven maar er...zeiden, of dat er werkelijk in het 16de-eeuwse Nederlands zo grote verschillen waren in er...-gebruik. De verhouding tussen gesplitste en ongesplitste vormen bij aanwijzende en betrekkelijke vnw.bw.'s verdient zeker nader onderzoek. In het Batement zijn de aanwijzende vnw.bw.'s met daar...in meerderheid ongesplitst (of onbeslisbaar): 83,1%, terwijl de betrekkelijke vnw.bw.'s, als we d- en w-vormen samennemen, een meerderheid van gesplitste vormen laten zien (O/? 40,6%, G 59,4%). Ook andere 16de-eeuwse teksten vertonen ongeveer deze verhouding. Uit vdHorst & Storm (1991) bleek zelfs dat de relatieve vnw.bw.'s in de 13de en de 14de eeuw 100% splitsten. Wat is de verklaring voor het hogere percentage gesplitste vormen bij 16de-eeuwse relativa (en in de 13de en 14de eeuw tot 100%)? Al gauw denkt men aan ongelijke splitsfactoren: splitsing van aanwijzende vnw.bw.'s zou door andere factoren bepaald worden dan splitsing van betrekkelijke vnw.bw.'s. Die mogelijkheid mag niet worden uitgesloten en ze zal voor iedere periode nauwkeurig onderzocht moeten worden. Toch geeft althans ons 16de-eeuwse Batement geen steun aan deze gedachte. Bekijken we alle citaten stuk voor stuk, dan zijn er vooralsnog geen aanwijzingen dat het splitsgedrag van de betrekkelijke vnw.bw.'s anders geconditioneerd is dan dat van de aanwijzende vnw.bw.'s. Veeleer lijkt me het verschil in percentage gesplitste vormen veroorzaakt door o.a. de 31 aanwijzende vnw.bw.'s als bepa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ling van middel (met daarmee), tegenover slechts 5 betrekkelijke vnw.bw.'s als bepaling van middel (met waarmee), maar bij de relativa evenzeer ongesplitst. Nog belangrijker voor de verhoudingen is, dat er onder de aanwijzende vnw.bw.'s met daar...63 tijdsbepalingen zijn met daarna, allemaal ongesplitst, terwijl er in deze tekst geen enkel relatief daarna of waarna voorkomt. Dit heeft tot gevolg dat het percentage ongesplitste vormen bij de aanwijzende vnw.bw.'s natuurlijk aanzienlijk hoger komt te liggen dan bij de betrekkelijke vnw.bw.'s. Ik weet op dit moment nog niet of het feit dat er in deze tekst zo veel aanwijzende temporele vnw.bw.'s zijn tegenover geen enkel betrekkelijk temporeel vnw.bw. toeval is, bijvoorbeeld een stilistische eigenaardigheid van het Batement, of dat het voortvloeit uit de aard van het (16de-eeuwse?) Nederlands. In ieder geval moeten we dit soort gegevens zorgvuldig meewegen en niet overhaast concluderen dat aanw.vnw.bw.'s door andere splitsfactoren bepaald worden dan betrekkelijke vnw.bw.'s. Want ofschoon die mogelijkheid, zoals gezegd, niet mag uitgesloten worden, voorlopig geeft het onderhavige corpus geen steun aan deze gedachte. Tot ongelijke splitsfactoren mogen we pas besluiten als bijvoorbeeld tijdsbepalingen bij de relativa wel (al is het maar af en toe) zouden splitsen, quod non, of als instrumentele of richtingsbepalingen bij de demonstrativa nooit zouden splitsen, hetgeen evenmin het geval is. Voorlopig lijken de uitkomsten van deze 16de-eeuwse tekst erop te wijzen dat splitsing of niet-splitsing van aanwijzende en betrekkelijke vnw.bw.'s door dezelfde factor bepaald wordt als in het Mod.Ndl., namelijk door de mate waarin het vnw.bw. verbonden is met het werkwoord van de zin, en dat het verschil in percentage gesplitste vormen tussen aanwijzende en betrekkelijke vnw.bw.'s berust op het feit dat de groep aanwijzende vnw.bw.'s (toevallig?) veel meer niet-splitsende gevallen bevat. Deze conclusie is gebaseerd op de observatie dat aanwijzende en betrekkelijke vnw.bw.'s als zinsbepaling (temporeel, causaal), niet splitsen; gesplitste vormen zijn steeds predikaatsbepaling, zoals plaats- of richtingsbepaling of instrumentele bepaling. Ook bij het persoonlijk vnw.bw. lijkt in deze tekst de situatie reeds overeen te komen met het Mod.Ndl.: er-vormen splitsen zodra de zin voldoende zinsdelen bevat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. SlotNader onderzoek is gewenst, niet alleen van het 16de-eeuwse Nederlands maar zeker ook van het Middelnederlands. Want weliswaar verzet het materiaal uit het Batement zich niet tegen de hypothese dat splitsing van vnw.bw.'s toen reeds door dezelfde factoren bepaald werd als tegenwoordig, daarmee is nog niet aangetoond dat het inderdaad zo was. Met name de wat andere getalsverhouding tussen gesplitste en ongesplitste bij aanwijzende en betrekkelijke vnw.bw.'s vergt een verklaring. Voorlopig neem ik aan dat zij veroorzaakt wordt door factoren die buiten het vnw.bw. gelegen zijn (zoals de ontwikkeling van het voorzetselvoorwerp). In het vroege Mnl. splitst het betrekkelijke vnw.bw. zelfs altijd. Is aan te tonen dat het toen nooit zinsbepaling was? Of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zullen we t.z.t. voor het Middelnederlands een andere conclusie moeten formuleren? De geschiedenis van het voornaamwoordelijk bijwoord in het Nederlands staat nog in de kinderschoenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
Dr. J.M. van der Horst Instituut voor Neerlandistiek UvA Spuistraat 134 1012 VB Amsterdam |
|