Spektator. Jaargang 21
(1992)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||
Semantische factoren bij de vorming van denominale persoonsnamen op -er
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||
De maximale exploitatie van het beschikbare procédé wordt bovendien belemmerd doordat nominale samenstellingen een alternatief vormen dat aan duidelijkheid niet of minder te wensen overlaat. De mate waarin van het procédé gebruik gemaakt wordt, d.w.z. de graduele produktiviteit, is met andere woorden betrekkelijk gering en bijvoorbeeld veel kleiner dan bij de categorie deverbale persoonsnamen. Maar de categorie is zeker uitbreidbaar, dus van improduktiviteit is geen sprake. | ||||||||||||||||||||||
2. Favoriete basiswoorden voor denominale persoonsnamen op -erthe surer one is of what a word will mean, the more likely one is to use it (Aronoff 1976:39) Volgens Booij (1988:270) is de denominale -er affigering produktief, ‘hetgeen verwacht mag worden van morfologische categorieën met een grote interpretatieve wendbaarheid’ (hij refereert ook aan Booij 1979:999, waar hij al eerder sprak van een ‘enormous productivity’ van diverse denominale procédés). Voor de tegenovergestelde mening over de produktiviteit van dit procédé verwijst hij naar de Algemene Nederlandse Spraakkunst.Ga naar eind2 Deze stelt dat voor de vorming van (vooral) mannelijke persoonsnamen de achtervoegsels -aar en -er alleen produktief zijn na een werkwoordsstam, en expliciet, dat afleidingen van een zelfstandig naamwoord niet produktief zijn. ‘Wel meer mogelijkheden bestaan er met een letterwoord (...) of een lettergreepwoord als grondwoord’ (Geerts e.a. 1984:85-86). Een verklaring geeft de ANS niet. Het verschil van mening tussen Booij en Geerts e.a. moet volgens mij als volgt begrepen worden. Wanneer we onder produktiviteit verstaan: de mogelijkheid tot uitbreiding over nieuw materiaal, dan is de categorie denominale persoonsnamen op -er zeker produktief. Enkele recente nieuwvormingen zijn bijvoorbeeld:
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||
Groot is het aantal gerealiseerde types echter niet - de CELEX databank bevat slechts 60 verschillende denominale persoonsnamen op -er op een totaal van grofweg 50.000 verschillende gelede woordenGa naar eind3 - terwijl produktieve procédés meestal gekenmerkt worden door grote aantallen.Ga naar eind4 De categorie denominale persoonsnamen op -er is dus wel produktief, maar het gebruik van de mogelijkheden is zeker niet maximaal. De oorzaak van deze geringe ‘pragmatische bruikbaarheid’ (zie voor dit begrip Baayen 1990a:217) zoek ik in de semantiek van het procédé. Het gemeenschappelijke betekenismoment van de afleidingen onder (1) is te omschrijven als ‘persoon die geclassificeerd wordt op grond van de conceptueel significante betrokkenheid met de zaak waarnaar het ongelede of minder gelede correlaat dat de basis van de afleiding vormt verwijst’ (Van Santen & De Vries 1981:117). Deze categoriale waarde is zeer ruim, er is slechts sprake van ‘een betrokkenheid’, en de hoorder moet per woord daaraan een nadere invulling geven, daarbij geholpen door linguale factoren (de betekenis van de basis) en niet-linguale (de context, zijn wereldkennis). De enige linguale steun die de hoorder ontvangt voor de interpretatie van een nieuwe denominale afleiding op -er ligt in de semantische bijdrage van de basis. Het ligt voor de hand dat als gevolg hiervan sommige woorden meer geschikt zijn als basis dan andere. Geerts e.a. (1984:86) vermelden, dat er nogal wat afleidingen voorkomen op basis van een letter- of lettergreepwoord; de produktiviteit van het procédé op basis van een geografische naam (Amsterdammer) lijkt vrijwel onbegrensd; een andere, naar mijn oordeel min of meer favoriete basis, vormen nominale samenstellingen. In al deze gevallen speelt de semantiek van de basis een belangrijke rol. Laten we eerst kijken naar afleidingen op basis van N+N-samenstellingen. Van Marle (1983:578) stelt dat -er makkelijker gaat na samenstellingen dan na ongelede nomina, en binnen de composita is er één groep favoriet, namelijk de wat hij noemt ‘verbal-parallel compounds’. Daaronder verstaat hij composita die als hoofd een nomen hebben dat correspondeert met een via conversie tot stand gekomen werkwoord en dat veelal tevens correspondeert met een nomen agentis op -er. Een voorbeeld is watersport, waarin sport als nomen als conversiepartner het werkwoord sporten heeft, en waarnaast tevens het nomen sporter voorkomt. Een verklaring voor deze voorkeur is volgens hem niet moeilijk te geven: het dominerend procédé ter vorming van nomina op -er is deverbaal, en de denominale tegenhanger wordt als het ware gestimuleerd door de nauwe relatie van verbal-parallel compounds met werkwoorden (en de agentieven). Met andere woorden: nomina die nauwe banden onderhouden met werkwoorden ‘rank for derivation in -er more readily, than nouns lacking such relationships’ (Van Marle 1983:578). Zonder aan deze stelling te willen afdoen, merk ik op, dat Van Marle niet verklaart waarom -er een voorkeur heeft voor nominale samenstellingen in het algemeen (dus niet speciaal de zgn. ‘verbal-parallel compounds’) boven ongelede nomina.Ga naar eind5 Een mogelijke verklaring zou hier in de semantische eigen- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||
schappen van samenstellingen kunnen liggen. Zoals bekend kan de betekenis van noemende woorden (nomina, verba en adjectieven) polysemie vertonen, een wisseling van betekenisonderscheidingen. Nu eens wordt de ene, dan weer een andere onderscheiding gebruikt, waarbij de context meestal indicaties geeft voor de bedoelde interpretatie. Bij nominale samenstellingen ligt een dergelijke indicatie in de aanwezigheid van een tweede zelfstandig symboliserend element. De betekenisbijdrage daarvan leidt ertoe dat de polysemie wordt gereduceerd. Het woord school bijvoorbeeld heeft o.a. de onderscheiding ‘gebouw waar les gegeven wordt’, en ook ‘de personen (leerlingen en leraren) die bij de instelling betrokken zijn’. In de samenstelling schoolplein ‘voorplein of binnenplein van een school’, wordt, evenals in noodschool ‘school in een noodgebouw’ de eerste betekenisonderscheiding gebruikt, in schoolkrant ‘door leerlingen van een school geredigeerde en verspreide krant’ en éénmansschool ‘school met slechts één enkele leerkracht voor alle klassen’ de tweede. Wanneer een polyseem woord wordt opgenomen in de hogere eenheid van een samenstelling, kán dat gepaard gaan met een verlies van de veelheid van betekenisonderscheidingen die dat woord had.Ga naar eind6 Nu kunnen de gebruiksmogelijkheden van een geleed woord, dus ook van een samenstelling, net als van een ongeleed woord, worden uitgebreid en kan een nieuwe betekenisonderscheiding worden toegevoegd, zodat de samenstelling polyseem wordt. Er zijn samenstellingen, zoals ijsbreker of duizendpoot, waarvan metaforisch gebruik heeft geleid tot polysemie. Ook lenen samenstellingen zich voor metonymisch gebruik, zij het dat dit, althans naar mijn indruk, niet steeds leidt tot het ontstaan van een nieuwe betekenisonderscheiding. Het is echter aannemelijk dat door de specifieke semantiek van een samenstelling waarbij tenminste twee zelfstandig symboliserende elementen betrokken zijn, van deze mogelijkheden minder gebruik wordt gemaakt dan bij ongelede woorden. De veronderstelling, dat nominale samenstellingen, in vergelijking met ongelede nomina, een minder rijke polysemie vertonen, lijkt me niet te gewaagd. Bally (1965:343) meent in het algemeen, dat ongelede woorden een semantische beweeglijkheid vertonen die ontbreekt bij gelede woorden: ‘le signe motivé, par sa complexité même, est empêché de contenir beaucoup de significations’.Ga naar eind7 Voor endocentrische samenstellingen geldt dit, gegeven hun semantiek, in het bijzonder. Zoals bekend hebben dergelijke samenstellingen als gemeenschappelijke betekenis de zgn. KIND OF relatie, dat wil zeggen: het eerste lid bepaalt nader het tweede: chocolademelk is een soort melk, melkchocola een soort chocola (zie Kooij 1968:257). De zaak, uitgedrukt door het rechterlid, wordt ingeperkt doordat de door het eerste lid genoemde zaak een specificatie inhoudt. Bepalende samenstellingen noemen een subcategorie, en hebben dus een specifiekere betekenis dan het rechternomen alleen. Dat geldt niet alleen voor N+N-samenstellingen, maar eveneens voor V+N- en A+N-samenstellingen: deeltijd heeft een specifiekere betekenis dan tijd, maar ook rolstoel en diepzee zijn minder ruim in betekenis dan stoel en zee. Al met al meen ik dat de betekenismogelijkheden van samenstellingen klei- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||
ner zijn dan die van ongelede woorden. Dat betekent dat ze als basis van een afleiding op -er een minder vage, meer specifieke semantische bijdrage leveren dan ongelede nomina en derhalve, gezien de semantiek van het procéde, meer geschikt zijn als basis. De bruikbaarheid van deeltijder, rolstoeler en diepzeeër is hoger dan die van tijder, stoeler en zeeër, omdat ze de spreker duidelijker oriënteren op de zaak waarover gesproken wordt. Bij de afleidingen op basis van nominale samenstellingen sluiten zich aan de afleidingen op basis van een geïdiomatiseerde woordgroep die bestaat uit een adjectief (of telwoord) en een nomen. Type kortverbander, eerstegrader. Het procédé is produktief, zoals blijkt uit o.a. Rode Kruiser en hogere-beroepers, die gevormd zijn op basis van gelexicaliseerde verbindingen:
Bauer (1979:27), die voor het Engels een relatief groot aantal nomina op -er constateert op basis van een nominale woordgroep, voorbeeld golden ager, veronderstelt dat dergelijke groepen in elk geval een zekere ‘collocational cohesion’ vertonen. Dat woordgroepen van het type donkere kamer geen vrije woordgroepen zijn, blijkt o.a. uit het feit dat de adjectieven niet gemodificeerd kunnen worden (*erg donkere kamer), en niet, met behoud van betekenis, predicatief gebruikt kunnen worden (*de kamer is donker). De Caluwe (1990:15) ziet in de zogenaamde lexicalisering van syntagma's bestaande uit een substantivische kern en een adjectief als voorbepaling, type zure regen, een (onomasiologisch) alternatief voor morfologische middelen. ‘Zodra dergelijke syntagma's enige tijd worden gebruikt, verandert hun talig statuut: van syntactische samenvoegingen van adjectief en nomen ter beschrijving van een fenomeen met eigenschap X worden het vaste uitdrukkingen die als benoemingseenheid in het lexicon opgeslagen zitten, en als geheel in een zin kunnen worden geïntroduceerd, daarin dus niet of nauwelijks verschillend van gelexicaliseerde - d.w.z. in het lexicon opgeslagen - gelede woorden’ (De Caluwe 1990:17). Het gaat volgens hem dus niet om een woordvormingsprocédé, maar om een, uitermate produktief, procédé van verschuiving van syntagma naar benoemingseenheid. Ook Koefoed (1991:165) meent: ‘Omschrijvingen kunnen namen worden’. Voor het maken van nieuwe namen hebben we in de eerste plaats woordvormingsregels ter beschikking, maar woordgroepen kunnen eveneens als naam fungeren doordat ‘zij verbonden zijn met een terugkerende | ||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||
betekenis, een uit concrete situaties geabstraheerd concept’. Het betreft hier gelexicaliseerde woordgroepen die één bepaald concept noemen: kleine teen, korte broek, harde lijn, dikke darm, gele trui. Als gevolg daarvan vormen deze uitdrukkingen niet alleen in semantisch opzicht een eenheid, maar vertonen ze bovendien niet de polysemie die gebruikelijk is bij ongelede nomina. Ze fungeren als naam voor een bepaald begrip en hebben daarom een welomlijnde, specifieke betekenis. Dat maakt ze geschikt als basis voor suffigering met -er, een procédé met een ruime, open categoriale waarde. Kortebroeker, hardelijner en geletruier zijn woorden die zeer wel voor realisering in aanmerking komen. Een volgende groep afleidingen op -er vormen de woorden op basis van een letterwoord (HAVO' er) of lettergreepwoord (CDA' er). Letter(greep)woorden, zoals VPRO, D66, Unifil, vertonen semantische kenmerken van eigennamen, zoals ook de woorden die bij de als laatste te bespreken groep als basis optreden, namelijk geografische namen, eigennamen zijn. Eigennamen verschillen semantisch aanzienlijk van nomina, de woordsoort waartoe ze meestal gerekend worden. Uhlenbeck (1964:74) onderscheidt vier semantische typen woorden, waaronder noemende woorden en eigennamen. ‘De noemende elementen, waarvan Nederlandse voorbeelden zijn woorden als schoen, mooi en vertellen verwijzen niet alleen maar doen dat in combinatie met een descriptief moment, dit in tegenstelling tot de eigennamen die louter identificeren zonder dat van enig descriptief moment sprake is.’ Met noemende woorden (nomina, verba, adjectieven) kunnen we dankzij hun polysemie verwijzen naar zeer veel verschillende zaken. Binnen de betekenis van een eigennaam zijn geen betekenisonderscheidingen aan te wijzen, eigennamen vertonen geen polysemie (Reichling & Uhlenbeck 1964:166-175). Karakteristiek voor een eigennaam is dat die slechts uniek verwijst naar één specifieke zaak. Ik meen nu dat dit semantisch kenmerk van eigennamen, dat ook aanwezig is in vele letter(greep)woorden, ze bijzonder geschikt maakt als basis voor het betrokken procédé. In deze groep hebben we namen die een bepaalde zaak identificeren; steeds is dus sprake van een ondubbelzinnige semantische bijdrage van het basiswoord, die gezien de ruime categoriale waarde, bijzonder gewenst is. Juist het feit dat de afkorting tot woord is geworden, wijst erop, dat het gaat om woorden waarvan de spreker/hoorder de betekenis kent. Ook wie niet (meer) weet waarvoor bijvoorbeeld VVD een afkorting is, voor wie dit een arbitrair woord is, weet als hij dit woord gebruikt heel goed dat het staat voor een bepaalde politieke partij. Dit biedt de mogelijkheid tot correcte interpretatie van VVD' er. De algemene betekenis ‘persoon die een bepaalde relatie heeft met de VVD’ kan - bijvoorbeeld - geïnterpreteerd worden als ‘lid van de VVD’. Heel vaak duidt de basis een instelling (HBO) of vereniging (NCRV) aan, met als gevolg dat nogal wat leden van deze morfologische categorie als gemeenschappelijke interpretatie hebben ‘behorende tot een bepaalde club, organisatie’. Mogelijk is van een dergelijke groep woorden een impuls uitgegaan voor nieuwvormingen als Vutter, AOW' er, WAO' er, waarvan de basis niet een vereniging, maar een bepaalde wettelijke regeling aanduidt. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||
Bij de laatste groep treedt een geografische naam op als basis. Afleidingen daarvan op -er hebben als gemeenschappelijke betekenis dat ze inwonersnamen of herkomstnamen aanduiden.Ga naar eind8 Booij (1988) bespreekt de vraag, in hoeverre hier sprake is van een aparte morfologische categorie, en een apart suffix -er, náást de categorie persoonsnamen op -er. Hij verwerpt de argumenten om een apart suffix -er aan te nemen.Ga naar eind9 De inwonersnamen op -er vormen volgens hem geen morfologische categorie, maar een interpretatiecategorie: de invulling van de algemene relatie (‘betrekking tot zaak uitgedrukt door grondwoord’) wordt bepaald door de semantiek van het grondwoord. Een Amsterdammer is ‘een ‘persoon die een bepaalde relatie heeft met Amsterdam’ en de, gevestigde, interpretatie is ‘persoon die in Amsterdam woont of geboren is’.Ga naar eind10 Waar het mij hier in de eerste plaats om gaat, is te verklaren waarom vorming van denominale persoonsnamen op -er met name produktief is op basis van geografische namen. Die verklaring ligt in de semantiek van de basiswoorden: deze hebben een ondubbelzinnige, identificerende semantische waarde, zodat de hoorder een duidelijke indicatie krijgt voor de uiteindelijke interpretatie op basis van de zeer ruime categoriale betekenis. De conclusie is dat de vorming van Nederlandse denominale persoonsnamen op -er produktief is, maar dat de bruikbaarheid van het procédé belemmerd wordt door de ruime categoriale waarde. Wie een nieuwe vorming gebruikt kan er niet zeker van zijn dat de hoorder hem correct interpreteert. Uhlenbeck (1953:51) acht juist essentieel voor produktieve procédés níet dat ze van toepassing zijn op grote aantallen woorden, maar ‘the possibility that a speaker will apply such a procédé to words to which it has never been applied before, because he knows that words formed according to this procédé will be immediately comprehensible to the person addressed’ (cursivering van mij). Niet voor alle produktieve procédés geldt dat de betekenis van de leden onmiddelijk duidelijk is, en een gevolg daarvan kan zijn dat ze betrekkelijk weinig worden toegepast. Op grond van een semantische eigenschap van de categorie denominale nomina op -er, namelijk een ruime categoriale waarde, bestaat er een duidelijke voorkeur voor bepaalde basiswoorden die meer of minder specifieke semantische eigenschappen bezitten. Ongelede nomina zijn, gegeven woorden als schipper en pleiner, als basis zeker niet uitgesloten, maar eigennamen, met name geografische namen en letter(greep)woorden zijn duidelijk favoriet, in mindere mate nemen ook N+N-samenstellingen en daarbij aansluitende gelexicaliseerde nominale woordgroepen, een voorkeurspositie in.Ga naar eind11 | ||||||||||||||||||||||
3. De invloed van nominale samenstellingen op het gebruik van denominale persoonsnamen op -erDe bruikbaarheid van denominale persoonsnamen op -er wordt negatief beïnvloed doordat we in het procédé voor de vorming van N+N samenstellingen een alternatief hebben, waarvan de ruime categoriale waarde dankzij de specifieke semantische kenmerken niet een gebrek maar een deugd is. Over de produktiviteit van het procédé waarmee in het Nederlands endocen- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||
trische samenstellingen van het type N+N worden gevormd, bestaat weinig verschil van mening. Het is niet eens nodig om de uitbreidbaarheid van het procédé aan te tonen door een aantal nieuwvormingen te noemen: iedereen kan er dagelijks een aantal noteren. Het enige mij bekende licht afwijkende standpunt is dat van Heyvaert (1990:113), die, zij het voorzichtig, meent ‘dat vorming van nieuwe samenstellingen niet zo enorm frequent is als benoemingsprocédé’. Hij concludeert dat uit zijn onderzoek naar nominale samenstellingen in De Volkskrant van 31 juli tot 4 augustus 1989, waar hij alle samenstellingen die hem ‘nieuw of recent gevormd leken’ uithaalde en checkte aan de hand van de meest recente druk van Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, van 1984. ‘De overblijvende oogst bestond uit - slechts - 42 woorden’ (Heyvaert 1990: 111), naar hij zegt geen hoge score, die hem zelf kennelijk ook enigszins verbaast, want hij wil pas van een ondersteuning voor zijn ideeën spreken ‘indien deze impressies door een onderzoek op grotere schaal bevestigd zouden worden’ (Heyvaert 1990: 113-114). Ik kan slechts de uitkomsten van een vergelijkbaar onderzoek op kleine schaal vermelden, dat door een werkgroep onder leiding van Van Sterkenburg en mij is uitgevoerd naar het voorkomen van nieuwe samenstellingen in uitzendingen van het NOS-Journaal in de periode van 1 t/m 24 september 1989.Ga naar eind12 Wij noteerden ruim 650 N+N-samenstellingen die niet voorkwamen in Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, en evenmin in Van Dale Groot Woordenboek van Hedendaags Nederlands, waaraan wij de door ons gevonden samenstellingen eveneens op nieuwheid checkten.Ga naar eind13 De oogst aan nieuwe samenstellingen is groot, ook ten opzichte van nieuwe afleidingen, namelijk een verhouding van 9: 1.Ga naar eind14 Welke verklaring kan er bestaan voor het royale gebruik van dit procédé? Uitgaande van de functie van nieuwvormingen: nieuwe zaken of nieuwe visies op zaken onder woorden brengen, kan men denken aan een verklaring die aansluit bij de functie, meer specifiek, van samenstellingen. Volgens Downing (1977) hebben samenstellingen niet alleen een noemende, maar ook een verwijzende functie. Ze onderscheidt classificatorische en deiktische composita. Een voorbeeld van die laatste soort is het beroemde appelsapstoel, gebruikt om éénmalig te verwijzen naar één bepaalde stoel in een bepaalde situatie, namelijk de relevante, onderscheidende aanwezigheid van een glas appelsap. De Caluwe (1988:40) spreekt in dit geval van een identificerende functie. Downing (1984) onderscheidt behalve de classificerende en de identificerende functie ook nog een beschrijvende, en De Caluwe (1988;1991) komt tot vier verschillende functies van samenstellingen.Ga naar eind15 De produktiviteit van het procédé schrijft hij (mede) toe aan het feit dat samenstellingen meerdere functies kunnen vervullen. Ik meen dat we met het zoeken naar een ‘functionele’ verklaring niet op de goede weg zitten. Inderdaad worden samenstellingen ook veel gebruikt om een zaak aan te duiden die (nog) geen naam waard is. Verder worden uit economieoverwegingen soms samenstellingen gebruikt in plaats van of naast corresponderende woordgroepen: Van Sterkenburg (1989:76) signaleert in het NOS-Journaal allerlei samenstellingen van het type VVD-omroepspecialist, energieminis- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||
ter.Ga naar eind16 Maar ten eerste lopen de verschillende functies van samenstellingen in elkaar over. De voornaamste groepen, de classificerende en de deiktische, verschillen slechts gradueel van elkaar, namelijk in vluchtigheid. Een eendagsvlieg als appelsapstoel gebruik je inderdaad om te verwijzen, en niet om een categorie te introduceren, maar je geeft de zaak dan toch (tijdelijk) een naam, en dat het niet iets blijvends is heeft geen talige oorzaak. Een ander bezwaar is dat dit graduele verschil in functie ook voorkomt bij bepaalde afleidingen. Het voornaamste bezwaar is echter, dat de functiemogelijkheden van samenstellingen (en bepaalde afleidingen) veeleer zelf een verklaring behoeven dan dat zij de grote produktiviteit van samenstellingen zouden verklaren. Baayen (1990a:6) denkt in dezelfde richting: volgens hem maakt ‘hun semantische wendbaarheid (...) het mogelijk ze te gebruiken voor incidenteel te benoemen of uit te duiden objecten’. De grote bruikbaarheid van het procédé, waarvan de verschillende functies een manifestatie zijn, moet inderdaad gezocht worden in zijn semantische eigenschappen. Daarbij gaat het niet alleen om hun ruime categoriale waarde - die delen ze met andere categorieën -maar ook om een semantische eigenschap die uniek is voor samenstellingen.Ga naar eind17 De categoriale betekenis van samenstellingen is buitengewoon ruim. Met het vormkenmerk, de volgorde van eerste en tweede lid, gaat als betekenismoment gepaard de bepalingsrelatie. Meer is er op categoriaal niveau niet bekend over de betekenis. Zoals we gezien hebben, stelt Booij (1988:270) in het algemeen, dat je van categorieën met een grote interpretatieve wendbaarheid mag verwachten dat ze produktief zijn, maar daar staat tegenover de veronderstelling dat het gebruik van dergelijke categorieën meer op communicatieproblemen stuit dan het gebruik van categorieën met een strak afgebakende betekenis. Voor de denominale nomina op -er was dit duidelijk een factor die de produktiviteit belemmert. Samenstellingen nemen echter binnen de ‘ondergespecificeerde’ morfologische categorieën een zeer bijzondere positie in. Samenstellingen mogen dan wel een ruime categoriale betekenis hebben, daar staat, in vergelijking met afleidingen, tegenover dat er steeds sprake is van twéé (of meer) elementen met een zelfstandig symboliserende functie. Vergelijk hiertoe de volgende woorden:
Bij de afleidingen onder (3a) weet de hoorder slechts dat het om een persoon gaat met een kenmerkende betrokkenheid bij de zaak, uitgedrukt door het grondwoord, in de samenstellingen onder (3b) ontvangt hij een veel duidelijker indicatie voor de bedoelde betekenis. Niet alleen afleidingen op -er verschillen hierin van samenstellingen, maar ook andere denominale afleidingen. Vergelijk bijvoorbeeld bloemenverkoper en bloemist, Chomskyaanhanger en chomskyaan, wetenschapsbeoefenaar en wetenschapper. Bij samenstellingen is op | ||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||
categoriaal niveau slechts sprake van een bepalingsrelatie, en deze betekenis verleent aan de categorie der samenstellingen een grote bruikbaarheid. De vrijheid is enorm: de mogelijkheden tot combinatie van het ene lid met het andere lijken onbeperkt, maar tegelijkertijd garandeert de zelfstandige betekenisbijdrage van de samenstellende delen dat de hoorder de betekenis van een nieuwe samenstelling kan begrijpen.Ga naar eind18 Aan de gegeven voorbeelden zien we dat samenstellingen een concurrent van denominale afleidingen vormen, en de realisering van deze afleidingen kunnen belemmeren, zeker als duidelijkheid gewenst is. Samenstellingen geven aan de hoorder veel meer houvast bij de interpretatie. De semantische onbepaaldheid van denominale afleidingen op -er resulteert overigens niet altijd in een voorkeur voor een samenstelling. Deeltijder bijvoorbeeld wordt zowel gebruikt in de betekenis ‘deeltijdwerker’ als in de betekenis ‘deeltijdstudent’; eersteklasser heeft zowel de betekenis ‘leerling in de eerste klas van een school’ als ‘persoon of club die speelt in de eerste afdeling’, terwijl ik ook het gebruik met de interpretatie ‘eersteklasreiziger’ mogelijk acht; HEAO'er wordt gebruikt voor een HEAO-student én voor een HEAO-gediplomeerde. Deze afleidingen zijn polyinterpretabel, maar situatie en context bieden voldoende steun voor de door de spreker geïntendeerde interpretatie. In bepaalde gevallen kan het gebruik van een afleiding op -er zelfs de voorkeur verdienen. Zo kan D66'er gebruikt worden in plaats van o.a. D66-leider, -fractievoorzitter, -lid, -aanhanger, -lijsttrekker, -onderhandelaar, -woordvoerder, en -kandidaat. Er zijn omstandigheden denkbaar waarin duidelijk genoeg is wat de spreker bedoelt, en waarin om stilistische redenen of uit behoefte aan kortheid de voorkeur uitgaat naar de afleiding. Het geringe aantal types van denominale -er afleidingen neemt niet weg dat sommige daarvan goed bruikbare, ingeburgerde formaties zijn. | ||||||||||||||||||||||
4. BesluitMorfologische categorieën verschillen van elkaar in de mate waarin de betekenis van de individuele leden gedetermineerd wordt door het betekenismoment dat ze gemeenschappelijk hebben. Vele afleidingen hebben, anders dan de denominale persoonsnamen op -er, geen ruime, maar een vrij precieze categoriale waarde, die de betekenis van de individuele leden van de categorie sterk bepaalt. De minste speelruimte bieden procédés die normaal tot flexie worden gerekend, zoals bijvoorbeeld de meervoudsvorming.Ga naar eind19 Merk op, dat hier van een vrijwel onbegrensde produktiviteit sprake is: het is de spreker volkomen duidelijk wat een nomen in het meervoud betekent. Het verschil met andere gelede woorden is niet absoluut, maar gradueel. Aan de andere kant van de schaal staan categorieën met een zo ruim gemeenschappelijk betekenismoment dat de betekenis van de leden polyinterpretabel is; in hoeverre hun interpretatie voorspeld kan worden hangt af van andere factoren, zoals de context en de situatie, maar vooral ook de semantische bijdrage van de zelfstandig symboliserende elementen in het gelede woord. De interpretatieve ruimte voor samenstellingen is buitengewoon groot, maar | ||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||
dat het procédé ook optimaal benut wordt, is alleen mogelijk dankzij de eigen zelfstandige betekenisbijdrage die de samenstellende delen leveren aan de geheelbetekenis. Bij de denominale persoonsnamen op -er vormt de ruime categoriale waarde een factor die de maximale exploitatie van het beschikbare procédé belemmert. Als basis zijn, zoals in veel procédés, bepaalde woorden uitgesloten - in dit geval bijvoorbeeld alle gelede en ongelede persoonsnamen - maar waar het om gaat is dat de woorden die als basis mogelijk zijn, daarvoor lang niet allemaal in dezelfde mate geschikt zijn. Sommige afleidingen komen meer voor realisering in aanmerking dan andere. De produktiviteit van het procédé wordt ook gehinderd door de categorie der samenstellingen. De bruikbaarheid, zowel van het procédé als van de individuele leden, is, afhankelijk van semantische kenmerken van de basiswoorden, context, situatie en extra-linguale factoren, niettemin zo groot dat verlies van produktiviteit niet in de verwachting ligt. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||
Adres van de auteur: Ariane van Santen, Rijksuniversiteit Leiden, Vakgroep Nederlands, Postbus 9515, 2300 RA Leiden |
|