Spektator. Jaargang 21
(1992)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
‘Waer in ons daden, boven de Romeynsche zijn te prijsen’: Rederijkers dragen bij aan het Hollands zelfbewustzijn, Rotterdam 1598
| |
[pagina 84]
| |
gerechte straf van tirannen zouden worden uitgebeeld, zouden ze elk een referein moeten schrijven met de stokregel ‘Voor een beveynsden paeys, een rechte crijch te prijsen is’.Ga naar eind3 In die intrede voerden de kamers een reeks klassieke en bijbelse personages ten tonele, wier heilloos optreden werd verduidelijkt door middel van allegorische attributen en figuren. In hun refereinen speelden verschillende auteurs direct in op de actuele situatie, door te herinneren aan de gruwelen die de Spanjaarden de Hollandse steden hadden aangedaan, met de oproep om zich niet te laten misleiden door bedrieglijke vredesvoorstellen.Ga naar eind4 De teksten werden in hetzelfde jaar 1596 gedrukt in de bundel Den Lust-hof van Rhetorica (1596). Twee jaar later sloot Maurits door zijn verovering van Twente en Zutphen de tuin van de zeven provinciën. De Republiek had nu haar militaire kracht tegenover het Spaanse leger bewezen: alle reden om de burgers een flinke dosis zelfbewustzijn mee te geven, ten behoeve van het vervolg van de strijd. Dit gebeurde opnieuw door rederijkerspoëzie: de neerslag van een refereinen- en liederenwedstrijd die in 1598 werd uitgeschreven door de Rotterdamse rederijkerskamer ‘De Blauwe Acoleyen’, waarvan Willem Willem Jansz. IJselveer toen nog steeds als factor de bezielende kracht was.Ga naar eind5 De Rotterdammers nodigden de Hollandse kamers én alle particuliere ‘Constliefhebbers’ uit om elk drie refereinen en een lied bij te dragen. Het eerste referein moest een ‘schriftuerlicke’ vraag beantwoorden (‘Hoe sal den Leerling recht oordeelen van zijns Leeraers leer’). Daarna zou een tweedelige reeks van ‘politique’ teksten moeten volgen, waarin de voortreffelijkheid der Hollanders, vergeleken met de oude Romeinen, zou worden beargumenteerd. In het eerste referein moest men aantonen ‘Waer in ons daden, boven de Romeynsche zijn te prijsen’. Het tweede, van ongeveer dezelfde strekking, had als opgegeven stokregel: ‘Alsulcke Bataviers overtreffen d'oude Romeynen’; de strofen hiervan zouden worden afgewisseld met de coupletten van een lied over ‘De Triumphe der Batavischer Helden’. De Rotterdamse vragen leverden - vooral in het referein met het lied - enkele levendige beschrijvingen van de actuele vrijheidsstrijd op. Ze blijken te hebben geappelleerd aan een welomschreven ‘zelfbeeld’ van de Hollanders. Afgezet tegen het historisch verschijnsel ‘Rome’ kon dit beeld des te duidelijker contouren krijgen, omdat men ook op dit fenomeen een vrij unanieme visie had. Aan dit beeld en deze visies is dit artikel gewijd. | |
Bataven-Hollanders en Romeinen: een mogelijk referentiekaderDe teksten van het Rotterdamse feest werden in 1599 in Leiden gedrukt, onder de titel Der redenrijke constliefhebbers stichtelicke recreatie. Hierdoor weten wij dat acht rederijkerskamers en twaalf ‘particulieren’ uit elf verschillende plaatsen meededen aan de wedstrijd: allemaal uit Holland, behalve één ‘particulier’ (A.T.) uit Hamburg. De aanwezige leden van de Vlaardingse kamer ‘De Aeckerboom’ en van de twee Haarlemse kamers ‘De Wit Angieren’ en ‘De Wijngaertrancken’ hadden de Rotterdammers ook al twee jaar tevoren in Lei- | |
[pagina 85]
| |
den kunnen ontmoeten; ‘D'Olijftack’ uit Maasland en ‘De Roo Roosen’ uit Schiedam waren net als de Rotterdamse ‘De Blauwe Acoleyen’ in 1581 ook in Delft vertegenwoordigd geweest. Bij hen voegden zich nu ‘De Fonteine’ uit Dordrecht en ‘De Zonnebloem’ uit Kethel. De particuliere mededingers zullen voor het merendeel eveneens rederijkers zijn geweest, zoals de Leidse kamerzot Pieter Cornelisz. van der Mersch (met de zinspreuk ‘LXN Tijdt. Piero’). Bijna alle deelnemers schreven een referein, resp. referein en lied op de ‘politique’ onderwerpen, de Haarlemse ‘Wijngaerdrancken’ zelfs in tweevoud.Ga naar eind6 In hun opdracht aan de Rotterdamse magistraat voerden ‘De Blauwe Acoleyen’ de keuze van hun ‘politique’ vragen terug op één van de Adagia van hun beroemde stadgenoot Erasmus, die daarin de oude Batavieren ver boven de Romeinen zou hebben geprezen.Ga naar eind7 Zij doelden hiermee op het in 1508 als laatste gezegde aan de Adagia toegevoegde lemma ‘Auris Batava’. Zich beroepend op Tacitus' Historiae benadrukt Erasmus daarin o.a. dat de Bataven indertijd bondgenoten (en niet overwonnenen) van de Romeinen waren. Hij beschouwt die Bataven als directe voorvaders van de Hollanders en roemt hun zachtzinnigheid, eenvoud en eerlijkheid als aangeboren deugden die hen meer dan enig ander volk zouden kenmerken.Ga naar eind8 Van rivaliteit of superioriteit ten opzichte van de Romeinen spreekt Erasmus niet expliciet. Dat doet ook de Hollandse geschiedschrijver Aurelius niet, wiens Divisiekroniek van 1517 de 16e-eeuwse Hollanders informatie verschafte over hun klassieke voorgeschiedenis, vooral over het bondgenootschap tussen Bataven en Romeinen, waaraan de Romeinse keizers zulke hoge waarde zouden hebben toegekend.Ga naar eind9 Toch konden geleerden ook weten dat de verhouding tussen beide volkeren niet altijd zo harmonieus was geweest. Hoewel Aurelius van Tacitus de passage over hun militaire treffen in 69 na Chr. overneemt, is er in de Divisiekroniek geen sprake van verheerlijking van Claudius (bij hem Julius) Civilis als degene die bij die gelegenheid zijn volk van het juk der Romeinse slavernij bevrijdde. Tilmans heeft erop gewezen dat Aurelius in dit boek voor het grote publiek de nadruk wilde blijven leggen op het eervolle bondgenootschap.Ga naar eind10 Pas in de strijd tegen Spanje zou het heldendom van de vrijheidstrijder Civilis volle aandacht krijgen. Deze Bataafse leider werd in 1594 door de Amsterdamse rederijkerskamer ‘D'Eglentier’ uitgebeeld in één van de tableaux vivants waarmee de stad Amsterdam stadhouder Maurits verwelkomde na zijn verovering van Groningen. De inventor, Hendrick Laurensz Spiegel, had Civilis daarin een aantal Romeinse soldaten laten vertrappen; volgens zijn toelichting was de succesvolle Bataafse opstand tegen de Romeinse oppressie namelijk direct te vergelijken met Maurits' militaire optreden tegen Spanje.Ga naar eind11 Binnen de identificatie tussen Romeinen en Spanjaarden was nu weinig ruimte meer voor bewondering voor de vrienden en bondgenoten van weleer.
De vragen van de Rotterdamse kamer sloten de mogelijkheid om Rome direct met Spanje te identificeren niet uit, maar in feite ging het hier toch om een concrete historische vergelijking tussen twee naties in verschillende fasen van de geschiedenis. Een dergelijke vergelijking paste in de humanistische belang- | |
[pagina 86]
| |
stelling voor het eigene in de nationale aard, gewoonten en handelingen van verschillende volkeren, die meestal gepaard ging met waardeoordelen.Ga naar eind12 Dat men in dit geval al uitging van de superioriteit van de Hollanders betekende niet alleen een morele steun in de rug, maar hield kennelijk ook de verwachting in dat er een algemeen ‘Romeinenbeeld’ geactiveerd kon worden dat mogelijk niet al te positief zou uitvallen. De Rotterdammers konden niet weten dat een paar jaren later hun toekomstige stadspensionaris Hugo de Groot in zijn Parallelon rerum publicarum zou aantonen dat de zeden en het karakter van de van oudsher vrije Hollanders op alle punten moreel beter waren dan die van de Atheners en Romeinen.Ga naar eind13 De al vroeg klassiek geschoolde De Groot beschikte wel over een ruimer ‘Romeins’ referentiekader dan de meeste rederijkers. Weliswaar waren hieronder zeker ook latinisten, zoals waarschijnlijk IJselveer zelf, maar het merendeel zal behalve de moedertaal toch hoogstens alleen Frans hebben kunnen lezen.Ga naar eind14 Uit de antwoorden op de Rotterdamse vraag zal blijken dat ook de niet-klassiek geschoolden inderdaad uit een reservoir van basiskennis konden putten. Deze kennis was veel ruimer dan die waarover de eerste lezers van de Divisiekroniek beschikten; hij berustte op het werk van auteurs die naast het goede ook heel veel kwaads uit de Romeinse geschiedenis wisten te vertellen. Nog vóór een analyse van de antwoorden op de Rotterdamse vragen zijn met enig voorbehoud al enkele belangrijke bouwstenen van het ‘Romeinse’ referentiekader der rederijkers aan te wijzen. In 1598 hadden in elk geval ook nietlatinisten toegang tot verscheidene klassieke geschriften. Via marginale verwijzingen bij de uitleggingen op de intredes en de refereinen in Den Lust-hof van Rhetorica van 1596 en via incidentele ‘name droppings’ in Der redenrijke constliefhebbers stichtelicke recreatie van 1598 wordt regelmatig verwezen naar bijbelse, klassieke en eigentijdse teksten. Hierdoor wordt op zijn minst gesuggereerd dat de auteurs hun informatie over de klassieke geschiedenis inderdaad uit die bronnen zelf putten, net zoals zij hun bijbelse kennis ontleenden aan de bijbel. Hoewel we ook rekening moeten houden met het gebruik van florilegia, weten we toch zeker dat Livius' geschiedenis van Rome (tot keizer Augustus), die meermalen wordt genoemd, een zeer populaire tekst was. Zijn in het Nederlands vertaalde Roomsche Historie verscheen al in 1541 te Antwerpen en werd in 1585 herdrukt in een Leidse en een Amsterdamse uitgave. In 1597 zou in Leiden nog een nieuwe vertaling uitkomen, vermeerderd met aanvullingen van Lucius Florus.Ga naar eind15 Kennis over de christenvervolgingen onder de Romeinen (Nero) had men ook. Die leverde de kennelijk vrij algemeen bekende Historia Ecclesiastica van Eusebius, waarvan in Antwerpen al in 1534 een Nederlandse vertaling was uitgegeven.Ga naar eind16 Informatie over de keizertijd was o.a te vinden in Suetonius' leven van de eerste twaalf Romeinse keizers en Tacitus' Historiae en Annales. Ook deze teksten worden genoemd, evenals Plutarchus' Vitae parallellae. Deze werken zouden pas in de zeventiende eeuw in het Nederlands worden uitgegeven, maar waren wel al vertaald in het Frans. Amyot's vertaling van Plutarchus (1559) zou door Franstaligen zelfs algemeen geroemd worden.Ga naar eind17 | |
[pagina 87]
| |
De Bataven-Hollanders als superieur aan de Romeinen: argumentatie in de Rotterdamse tekstenHoe beredeneerden de rederijkers in 1598 nu hun superioriteit boven de vroeger zo machtige Romeinen, vanuit het nationale ‘zelfbeeld’ dat de Republiek in zijn strijd tegen Spanje had ontwikkeld? IJselveer geeft in zijn proloogspel een argumentatielijn aan, die ook velen van zijn gasten reeds bleken te hebben gevolgd. In dat spel wijst de kunstbeminner ‘Geern onderrecht’ zijn collega ‘Lust om weten’ op het verschil in de motivatie van beide volken om de oorlog aan te gaan. ‘Wy Bataviers’ (i.c. de Hollanders) voeren, zo zegt hij, een rechtvaardige, want uit zelfverweer voortgekomen strijd, ter wille van de verdediging van de ware godsdienst, de bescherming van het volk en de vrijheid van het vaderland, tot lof van God. De heidense Romeinse helden waren alleen maar gericht op eigen eer en roem!Ga naar eind18 Praktisch alle bijdragen laten op dit punt eenzelfde geluid horen. Waar het gaat om de Hollandse inzet noemen de meeste auteurs zowel de vrijheid van geloof en geweten of de eer van Gods evangelie als de vrijheid van het vaderland of de onaantastbaarheid der privileges. De eerste motivatie wil men nogal eens in het perspectief van het eeuwig zieleheil stellen, terwijl sommigen de vrijheid van het vaderland ook wel vertalen in termen van welvaart. In enkele gevallen ligt het accent geheel op de godsdienststrijd;Ga naar eind19 één contribuant spreekt uitsluitend over de verdediging van de privileges (Lucaszoon Sas, die als ‘particulier’ uit Gouda onder de zinspreuk ‘Godts wet is net’ opereert).Ga naar eind20 Ook wordt soms de nadruk gelegd op de bescherming van eigen gezin en het waarborgen van rustige veiligheidGa naar eind21 of juist op de trouw aan de eigen overheid.Ga naar eind22 Bij het het argument ‘noodweer’ beroept één auteur (‘Lieft boven al’, namens de Haarlemse ‘Wijngaertrancken’) zich expliciet op het natuurrecht.Ga naar eind23 Natuurlijk heeft het verschil in motivatie in de ogen van verschillende rederijkers direct te maken met het feit dat de Romeinen heidenen waren. Niemand spreekt erover dat dat ook voor de Bataven gold. De tegenstelling tussen het Romeinse afgodengeloof en het ware geloof der Hollanders komt men dan ook vaak tegen, hoewel lang niet iedereen daarop nader ingaat. Als gevolg van dit verschil ziet men dan ook een verschil in krachtbron: de Romeinen vertrouwden op eigen vernuft en kracht en dankten Fortuna en andere afgoden voor hun overwinningen, de gelovige Hollanders geven daarentegen God alle eer.Ga naar eind24 Sommigen vermelden ook nog het feit dat de Romeinen notabene de christenen vervolgden, waar de Hollanders het christendom natuurlijk juist beschermen.Ga naar eind25 Een stap verder en het is ook zonneklaar dat alle lof voor die ene Romein die zijn hand liet verbranden terwille van een wereldse zaak (Mucius Scaevola), ver in het niet zinkt bij de moed van al die Hollandse martelaren die terwille van hun geloof de dood door verbranding of het zwaard aanvaardden! Zo redeneert de Haarlemse ‘particulier’ P. Petyt in zijn tweede referein, waarin hij een aantal terechtgestelde protestanten memoreert.Ga naar eind26 Een andere stap vanuit de herinnering aan de Romeinse christenvervolging is de incidentele identificatie - nu via de gedachte aan het pauselijke Rome - van de Romeinen met de Roomse kerk, die | |
[pagina 88]
| |
immers al evenzeer de gelovigen die het Evangelie prediken als ketters veroordeelt.Ga naar eind27 De aan beide volkeren toegeschreven beweegredenen tot de strijd vloeien volgens vele rederijkers ook voort uit hun verschillende karakters, een verschil dat volgens diverse kamers weer te verklaren zou zijn uit het verschil in afkomst. De Kethelse kamer leidt de tirannieke aard van de Romeinen direct af uit het feit dat hun stamvader een bastaardzoon van een priesteres was (namelijk Romulus, de zoon van een Vestaalse maagd), terwijl zowel de Kethelse als de Schiedamse kamer de vredelievendheid en trouw der Hollanders op de goedertierenheid van hun deugdzame stamvader Batho terugvoeren. Over de geschiedenis van Batho kon men door de Divisiekroniek zijn ingelicht.Ga naar eind28 Waar de Romeinse aard veelal wordt gekarakteriseerd als van nature heerszuchtig, agressief en hoogmoedig, worden de Hollanders in Erasmiaanse zin voorgesteld als juist niet expansief, zachtmoedig en nederig. In de omgang met de naburen staat de agressie en wreedheid van de Romeinen natuurlijk in schrille tegenstelling tot de barmhartigheid en tolerantie der Hollanders: dié willen in vrede met hun naburen leven, die beschermen de onschuldigen en zijn juist genadig tegenover hun vijanden (m.n. ook de steden die zich niet uit vrije wil voor Oranje hadden verklaard).Ga naar eind29 Aan de vroegere confrontatie van de Bataven met de Romeinen wordt maar zelden gerefereerd. Niemand spreekt over het bondgenootschap en maar een paar mensen vermelden dat de Romeinen de Bataven zulke goede krijgers achtten. Maar ook anders dan men had kunnen verwachten verwijzen alleen de Vlaardingse ‘Wijngaerdrancken’ en de Dordtse kamer naar het optreden van Claudius Civilis.Ga naar eind30
Hoewel de rederijkers de Romeinse aard algemeen als hoogmoedig en heerszuchtig voorstellen, blijken ze de Romeinse maatschappelijke orde zowel positief als negatief te beoordelen, afhankelijk van de periode uit de Romeinse geschiedenis waaraan ze refereren. Sommigen vinden het agressieve karakter van de Romeinen terug in de tweedracht tussen de burgers onderling én tussen burgers en overheid. Volgens een enkeling heerste die tweedracht zelfs binnen de vrienden- en familiekring.Ga naar eind31 Tegen zoveel kwaads moest de Hollandse eendracht wel heel gunstig afsteken. Volgens de kamer van Maasland ging de gezamenlijke opofferingsgezindheid ten opzichte van de medebroeders hier zelfs zo ver dat men voor andermans redding zelfs het eigen land vernielde. (De auteur doelt op de inundatie van het gebied om Leiden om de Hollandse schepen in staat te stellen die stad te ontzetten).Ga naar eind32 Maar als men denkt aan het tijdvak van de Republiek, vooral tot en met de tweede Punische oorlog, dan waarderen enkelen de Romeinen veel positiever. De kamer van Kethel beschouwt de periode van de consuls zelfs expliciet als een tijd van goede regering.Ga naar eind33 ‘Particulieren’ uit Amsterdam, Dordrecht en Hamburg kunnen dan ook erkennen dat het Romeinse rijk zijn macht te danken had aan het goede bestuur van verstandige, wijze leiders, die de wetten van het land respecteerden.Ga naar eind34 Zo kan de Dordtse ‘particulier’ juist de eendracht binnen die staat als voorbeeld stellen, | |
[pagina 89]
| |
waarin wijze besluitvorming overwinning garandeerde, en kan de Schiedamse kamer de Romeinen wegens hun ‘heerlicke Regieringe’ zelfs voorstellen als ‘politicque vaders’.Ga naar eind35 In een tijd waarin stadhouder Maurits de Romeinse krijgskunst als voorbeeld voor zijn militaire strategie nam, moest een aantal auteurs wel toegeven dat Romeinse kundige en dappere leiders moedige krijgsdaden hadden verricht; een enkeling roemt hierbij hun gedisciplineerde krijgsvolk.Ga naar eind36 Zodra de militaire kundigheden van beide volkeren worden vergeleken, winnen de Hollanders het volgens verschillende auteurs ook. Wat een geweldige capaciteiten moet de kleine Hollandse natie, met zo weinig mensen en middelen, wel bezitten, nu zij de strijd veel langer uithoudt dan ooit Romeinen deden en zij het grote Spanje op de knieën krijgt!Ga naar eind37 Een enkeling bedenkt dat de Hollanders hierbij beschikken over nieuwe militaire technieken.Ga naar eind38 Werkelijk zeer bij de tijd is de reactie van de Haagse particulier ‘Hebt lief altijt’. Hij bewijst de opgegeven stokregel-stelling door te herinneren aan de zeer recente Hollandse prestaties op het gebied van de zeevaart. Hij noemt daarbij zowel de avontuurlijke ontdekkingstocht die op Nova Zembla strandde als de succesvolle tocht om de Kaap naar Java onder leiding van Houtman, die het jaar tevoren was teruggekeerd. Trots meldt hij dat door hun zoektocht naar goud en zilver de naam der Hollanders nu loffelijk verbreid is in gebieden waar men nooit van Romeinen weet heeft gehad.Ga naar eind39 | |
Milenus' klachteHet is nu wel ruimschoots duidelijk geworden dat de Hollandse rederijkers in 1598 een vrij algemeen aanvaard ‘Romeinenbeeld’ hadden. Individuele, door Livius en Plutarchus tot voorbeeld gestelde Romeinse helden, kon men wel bewonderen,Ga naar eind40 maar zeker niet het aangeboren karakter en het daaruit voortvloeiende handelen van het Romeinse volk als geheel: dat werd vooral in moreel opzicht uiterst negatief beoordeeld. Doorredenerend: met een dergelijk volk zouden de Hollanders, van zo'n ander nationaal temperament, toch geen vriendschap hebben kunnen onderhouden, en hoe begrijpelijk was het dus ook dat hun voorvaders zich inderdaad van de Romeinse tirannie hadden willen bevrijden!. De Romeinen leken precies op de Spanjaarden: dat was duidelijk. Enkele niet-klassieke, maar eigentijdse teksten hebben mogelijk een belangrijke rol gespeeld in de historische onderbouwing van deze nieuwe visie. We komen die op het spoor doordat vier rederijkers op het Rotterdamse feest verwijzen naar ‘Milenus' klachte’ voor de Romeinse senaat.Ga naar eind41 Het protest dat hiermee wordt bedoeld is het onderwerp van het in 1578 voor het eerst in Antwerpen verschenen, verhalende strofische gedicht Milenus clachte van de bekende Zuidnederlandse dichter Jan Baptista Houwaert, in 1598 opnieuw in Dordrecht uitgegeven.Ga naar eind42 De vertegenwoordiger van de Dordtse kamer noemt in één adem ook een tweede tekst van Houwaert, die eveneens in deze edities is opgenomen: de Clachte, vanden Ambassadeur der Hebreen enz.Ga naar eind43 Houwaert herdichtte in Milenus clachte een beroemde redevoering die de Franciscaan Antonio de Guevara | |
[pagina 90]
| |
in de mond had gelegd van Milenus, een boer uit het Donaudal, die zich tijdens het bewind van keizer Marcus Aurelius voor de Romeinse senaat komt beklagen over de Romeinse terreur in de Germaanse landen.Ga naar eind44 Deze Milenuspassage is een onderdeel van een door De Guevara gefingeerde biografie van Marcus Aurelius, de Relox de Principes (1529).Ga naar eind45 Die tekst werd al in 1563 in een Nederlandse vertaling van Coornherts vriend Cornelis van Beresteyn in Antwerpen uitgegeven en sindsdien vele malen herdrukt, vaak in combinatie met De Guevara's De Seyndbrieven van Marcus Aurelius.Ga naar eind46 De Guevara had met zijn evocatie van de Romeinse wandaden tegen de boeren in de Donauvlakte kritiek willen leveren op het optreden van de Spanjaarden tegen de Indianen in de Nieuwe Wereld.Ga naar eind47 In zijn opdracht aan Willem van Oranje paste Houwaert deze wegens zijn politieke en filosofische potentieel zeer bekend geworden fabula echter toe op de strijd der Nederlanders tegen de Spaanse tirannie. Dit gebeurde ook in de daarop volgende begroeting van de auteur door Willem van Haecht, de factor van de Antwerpse ‘Violieren’. De vele negatieve eigenschappen die Milenus aan de Romeinse oppressors toeschrijft, zijn mogelijk des te gemakkelijker gecodificeerd omdat ze direct als Spaans te herkennen waren: m.n. hoogmoed, hebzucht, agressiviteit en wreedheid ten opzichte van de door hen overwonnen volken. Kortom: een beeld van ‘de Romeinse aard’ dat we ook in de bijdragen aan de Rotterdamse rederijkerswedstrijd tegenkwamen. De Clachte, vanden Ambassadeur der Hebreen betreft een met Milenus' klacht vergelijkbaar geval van een beroep op de Romeinse senaat: nu een klacht van een Joodse ambassadeur over het wrede optreden der Romeinen in Judea. De voorstelling van keizer Marcus Aurelius als de goede vorst die het recht herstelt, was oorspronkelijk bedoeld om Karel V een spiegel voor te houden; als Houwaert de tekst toepast op de Nederlandse strijd tegen Spanje kan ook Philips II, dan nog als koning erkend, gemakkelijk buiten schot blijven. | |
Politieke functie van de Rotterdamse rederijkerstekstenGebundeld in Der redenrijke constliefhebbers stichtelicke recreatie, dienden de Rotterdamse refereinen en liederen ook op langere termijn een politiek-maatschappelijk doel: ze hielden de herinnering levend aan het recente lijden maar ook overwinnen van de Hollandse steden en konden daarmee het groeiende vaderlandse en militaire zelfbewustzijn van de Hollanders versterken..Ga naar eind48 De verantwoording van de rechtvaardigheid van hun strijd tegen de Spaanse koning zit in de nadruk op het defensieve karakter ervan, in een enkel geval, zoals al gezegd, met een beroep op het natuurrecht.Ga naar eind49 Directe propaganda om te volharden vindt men o.a. in een bijdrage van de Amsterdamse ‘particulier’ ‘God aller voogd’, die als een van de argumenten voor de loflijkheid van de strijd aanvoert dat wij daarmee ook andere landen vrijwaren van de Spaanse tirannie. Als opwekking geldt zijn verwachting dat de jonge Republiek daarom binnenkort wel geholpen zal worden door buitenlandse bondgenoten.Ga naar eind50 P. Petyt uit Haarlem, die de Hollandse martelaren in de herinnering bracht, ondersteunt in zijn eerste referein de belastingheffing van de Staten: het geld is hard nodig | |
[pagina 91]
| |
voor de betaling van leger en vloot!Ga naar eind51 De Hollanders, die het zo succesvol hebben opgenomen tegen het machtige Spanje, kunnen zich in hun moreel en militair zelfbewustzijn gesteund voelen door de ‘bewijzen’ dat zij ook de grootste macht uit de oudheid op alle punten overtreffen. Door de bekende identificatie van Hollanders met Bataven en Spanje met Rome lijkt het door Erasmus en Aurelius vermelde bondgenootschap tussen Romeinen en Bataven in deze periode niet meer zo'n bruikbaar argument om Hollands voortreffelijkheid aan te tonen.Ga naar eind52 Belangrijker wordt het nu om juist het verschil tussen de Bataafs-Hollandse en de Romeinse nationale aard en optreden te onderstrepen. In zijn vergelijking tussen beide volkeren (en de Atheners) zou ook Hugo de Groot juist op het punt van die verschillende geaardheid overeenstemmen met de rederijkers in Rotterdam.Ga naar eind53 Pas als de Hollandse wereldstad Amsterdam een met het oude Rome vergelijkbare expansieve macht heeft opgebouwd, zal het harmonieuze resultaat van Claudius Civilis' opstand weer worden verheerlijkt: het ‘eenparich verdrach’ tussen elkaar respecterende Romeinen en Bataven, beiden behorend tot hetzelfde grote Romeinse rijk. Dan zullen de Hollanders zich ook graag voorgesteld gaan zien als de directe opvolgers van de bewoners van de glorieuze Romeinse Republiek, met wier klassieke beschaving men zich hecht verbonden achtte.Ga naar eind54 Maar ook dan blijft in de visie van Vondel het besef van aemulatio krachtig aanwezig: de Amsterdamse macht is gegrondvest op handel en dus vrede, de Romeinse op militaire kracht.Ga naar eind55 | |
[pagina 95]
| |
Adres van de auteur: Mw. M.B. Smits-Veldt, Instituut voor Neerlandistiek, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam | |
[pagina 96]
| |
Bijlage‘De Zonnebloem’ uit Kethel (met de zinspreuk ‘Niemant sonder vyant’) won op de Rotterdamse wedstrijd twee eerste prijzen, zowel voor haar referein op de ‘politique’ vraag als voor haar referein ‘op den reghel’. Deze werden geschreven door de auteur met de zinspreuk ‘Noyt meerder vreucht’. Het eerste referein luidt als volgt:
Refereyn.
Den noot die noch wet, mate, noch eenigen Regel en heeft,
Doet dickwils veel saken, als daer toe gedwongen synde bestaen:
D'welck d'hervaringe aen ons Battaviers wel te kennen gheeft,
In t'geen men ons Vaderlant schier vierendertich jaer heeft gedaen:
Daermen t'selve met alle beswaringe heeft willen beschaen:
Dat meer is met d'Inquisity woude gaen belasten:
Waerom men uyt noot de wapenen heeft moeten nemen aen,
Tegen sulcke Tyranny, selfs van vuytlandige gasten:
Die ons alrede begonden aen lijf en goed te tasten,
Sulx dat wy niet dan vuyt noot, ons daer tegen en stelden:
Niet om wraeck, oft dat wy ander landen te crijgen pasten,
Als d'oude Romeynen die Tyrannich haer nabuyren quelden:
Alleen om grooten naem, landen, steden, en schat te vergelden:
Ja om een Monarchie te worden ouer heel t'swerelts dal,
Sulcx was noyt ons meningh, want d'oorlogh onser helden,
Is niet begost uyt begheerlicheyt, oft ander voornemen mal,
Maer om de vrijheyt onses Vaderlants, en bouen al,
Om Godts woort en de Conscienty van gewelt te bevrijden,
Hier in dan elck ons daden bouen de Romeynsche prijsen sal,
Daer in, dat wy vvt noot, voor Gods vvoort en t'vaderlant stryden.
Wilmen aensien hun hercomst, daer tegen ons Battavisch geslacht,
So salmen vinden d'onse, in prijs hun te excederen:
Want onechtelijck uyt een Nonne wort heur afcompst gheacht,
Uyt moordadich ongheacht volck die naemaels oock quaet useren,
Want ouerweldigende gingense elck een persequeren,
D'welck noyt aen ons oft ons voorsaten en heeft gebleecken:
Want also Batho ons voorsaet noyt Tyrannij woud' moveren,
Maer een goedertieren Prins was hebben hem daer in geleecken:
Wilmen voort van ons Beroemde daden gaen spreecken,
Soo syn ons landen oock van cleyn getal, tot groot volck gecomen,
Niet door ghewelt, maer' uyt gunst en goet aerdige treecken,
Voort van ons daden hebben wy ons (met Godt) oock te romen.
Welcke niet met groote macht ofte veel volccx syn voorgenomen,
Maer inden name des heeren, sachmen ons Oorlogh' oprijsen:
Uyt noot als gheseyt is tegen de machtichste sonder schromen,
Als den Paus en syn g'alieerde, soo d'exemplen bewijsen:
Hun macht tegen gestaen, ons seluen verlost deur Gods avijsen,
Van al hun aenslaghen, die wy gheensins anders conden mijden:
Hier in syn ons daden bouen d'oude Romeynen te prijsen:
Daer in, dat wy wt noot, voor Gods woort en t'Vaderlant stryken.
| |
[pagina 97]
| |
Salmen ons Victorien oock by de Romeynsche gelijcken aen,
En die naer aduenant des tijts en de gelegentheyt deurwien:
Vindtmen dats' in daden wonder, en vermaertheyt te bouen gaen,
D'oud' Romensche feyten, alsmen in ons volumen claerlick mach sien:
Maer op datmense geduyrende dees troublen int cort mach belien,
Merckt hoe vailiant en practijclijck men t'slants slotel eerst in nam,
En meest alle Havensteden in Hollant en Zeelant tot dien,
T'gantschelant sonder bloetstorten, hoewel ons viant deur Amsterdam,
Uyt de resterende Provintien, met syn macht ons opquam,
Om ons Vaderlant, wijf, kint, goet, en bloet te vernielen met een,
Deur Spaensche, Italiaensche, Franch' en walsche knechten gram,
Daer tegen wy een cleyn hoop volcx waren, ja byna anders geen,
Dan ons eygen Naty, des hy schier t'gantsch lant benard' int gemeen,
Met moorden, Roouen, kelen, en allerley tyranny:
Doch corts daer naer Godt aensiende' ons rechtvaerdige saeck en geween,
Gaf ons een cloeck hert, en deur cleyn mid'len Victory daer by:
So dat hy int lest is geweecken uyt onssen lande vry,
En mosten paeysen, ja ons Regent, tot heur selfs regeerder lyden:
Dus machmen ons daden bouen de Romeynsche prijsen dunct my:
Daer in, dat wy wt noot, voor Gods woort, en tVaderlant strijden.
Prince.
Wy strijden wt noot voor Gods woort niet om rouen goet oft schat,
Voor t'slants welvaert, niet om yemant gewelt te doen dits claer,
Niet om te heerschen, maer om stil en gerust te leuen en dat,
In alle getrouwicheyt hier om voeren wy de wapens maer,
Niet als wt gewelt, tot yemants last, neen verde van daer,
Oft om ons buyren t'overheerschen en ons selfs groot te maken,
Maer wel om verbont en aliancy te maken met haer,
Op dat wy t'samen alle Tyrannie mochten versaecken:
Dit blijckt daedtlijck aen alle die ons met uny genaecken,
Want wy geuen Godt de eer, en niet onse eygen cracht:
Siende dat het de heere selfs voor ons vergelt met wraecken,
Wie anders als Godt heeft de Victorien dus heerlijck gewracht?
De geweldigh' armaden ter Zee en te lande omgebracht,
Ons hant wrocht wel mede maer godt gaf Victorye fijn,
So geeft hy ons noch huyden een dapper hert sin, moet, en gedacht,
Dat wy eendrachtlijck gesint tegen ons vyant trecken een lijn,
So dat wy tot den lesten drop onses bloets liever lijden dees pijn,
Dan Gods woort en t'vaderlant van vreemde te laten beschrijden,
Waer in ons daden bouen d'oude Romeynsche te prijsen syn,
Daer in, dat wy wt noot, voor Gods Woort en tVaderlant stryden.
Noyt meerder Vreucht. Niemant sonder vyant.
Als voorbeeld van een referein op de opgegeven stokregel, gelardeerd met coupletten van een lied op De Triumphe der Batavische helden', de bijdrage van de Haagse particulier Hebt lieft altijt', die niet in de prijzen viel. Na enkele verwijzingen naar personages die in het begin van Livius' geschiedenis van Rome worden behandeld, gaat deze als enige in op de recente, wel en niet gelukte pogingen om Indië te bereiken. | |
[pagina 98]
| |
Liedeken, op de Wijse: van A le je Moy.
Lof tonser baet ,, sy vroech en laet,Ga naar margenoot+
Capiteynen vol eeren ,, wellick men siet Passeeren,
De Zee seer quaet ,, en opstinaet,
Die sietmen Triumpheren ,, bouen Princen en Heeren,
Haer Mannelicke daet ,, bouen Romeynen gaet,
Men sachse Vaeren ,, nae t'Noorden alsoo stout,
Om oepenijn [= opening] te verclaren ,, zijn comen inde Coudt.
Waer is nu Romulus, Silvius inventi,Ga naar margenoot+
Die na Cenmensis en Vientes Dochters ginck voegen, [= de maagden uit Caenina? en van de
Veii; betr. de Sabijnse maagdenroof]
Ende Numa met al zijn Excelentij,
Siet waer blijft Tullus Hostilius cloec van vermogen,
En Ancus Marcius laet hy nu zijn daden toghen,
Teghen ons Zee-uaert des Navigaetij,
In sulcke daden wy de Romeynen ongheloogen,
Seer varde te bouen treffen tot alder Spatij,
Dies men de Bataviers siet handelen met alle Natij,
En stoutelick ter Zee gaen sonder eenich schromen,
En Auentuerden tlijf sonder eenighe vaste Fondatij,
Trachtende nae Gout Siluer en Eer als den vromen,
Ick segghe sulcke Bataviers die dan ter zee comen,
Varende door de Weerelt om alle costelicke Greynen,
Alsulcke Bataviers overtreffen d'oude Romeynen.
Och Beeren groot ,, soo swaer als loot,Ga naar margenoot+
Welcke sy daer vonden ,, die Menschen verslonden,
Van ghenen noot ,, daer niemant vloot,
Tot dat sy seer wel conden ,, Noua Semblaes ronden,
Daer sien sy altemet ,, met het ijs vast beset,
Sy moesten blijuen ,, in Swinters coude claer,
Eer moet ickse toeschrijuen ,, want sy quamen van daer.
Men siet de Bataviers by Zuyden de Lijnne reysen,Ga naar margenoot+
Daer haer spijs bederft van hetten deur de wilde Zeebaren,
Dies men Amsterdam en dees Stadts Bataviers niet sach deysen,
Tot dat sy door den Troepicos verby Boon Esperance waren,
Soo zijn sy tot Bantam in Java inghevaren,
Alwaer sy Peper hebben ghecoft tot haren profijt,
En creghen op ander plaetsen Gout niet om verclaren,
En zijn soo t'huys ghecomen nae drie Jaren tijt,
Comende uyt sieckt pijn, en arbeyt dit seker zijt.
Waer sachmen oyt oude Romeynen haer stellen,
In soo langhe duyrighe pijne met vliet,
End wat ghy van Marcus Curtius en Aurelius hoort vertellen,
Sy ginghen haer gheen Jaer maer qualick een dach quellen,
Ghelijck drie Jaer de Bataviers met haer Capiteynen,
Alsulcke Bataviers overtreffen d'oude Romeynen.
| |
[pagina 99]
| |
Aent Zuyden Lant ,, zijn sy oock Parmant,Ga naar margenoot+
Fray niet te vercloucken ,, oock schepen heen getrocken,
Door heeten brant,, met haer verstant,
Vonden sy met soucken ,, Jaua Maiors houcken,
Sy brochten daer van daen ,, veel specerijen aen,
Sijn met Victorij ,, ghecomen in Hollant,
In eeuwighen Memorij ,, Is haren naem gheplant,
Waer heeftmen oyt Romeynen haer sien stellenGa naar margenoot+
In soo langhe reys vol pijn en lijden,
Alsmen van de Bataviers hoort vertellen,
Die ghetogen zijn aenden Aquinoctalis Noortzijden,
Passeren Tropicus Cancrij sonder mijden,
Seyllende alsoo bouen aent groen Lant,
En vonden Noua sembla doen waeren sy blijden,
Hopende openijn te vinden Elegant,
Dus haer het ijs besetten als berghen want,
Dat sy daer by nae een jaer hebben moeten blijuen,
Hier wies loever noch gras, maer het was al strant,
Sy meenden in Sita [= Cathay] en Synna [= China] Gout te beclijuen,
Sy deden vrome daden in haer bedrijuen,
En raeckten noch met een schuyt uyt haer weynen,
Alsulcke Bataviers overtreffen d' oude Romeynen.
Romeynen niet ,, hier wel opsiet,Ga naar margenoot+
Hoe dat sy zijn verheuen ,, sulck hebben bedreuen,
Het is gheschiet ,, haer nu lof biet,
Door het vast aencleuen ,, zijn sy nu noch int leuen,
Lof soo sy nu ghemeyn ,, een yder Capiteyn,
Die de Reuiers en ,, Contreyen weeten snel,
Alsulcke Bataviers ,, haer ouertroffen wel.
Prince.
Veel Princelicke Bataviers men in heet en cout,Ga naar margenoot+
Omt ghemeen Lants wel varen, door de Zee heeft sien strijcken,
Om te crijgen Silver en rooder Gout,
Om de Soldaten mee te betalen soot mach blijcken,
Haer Naem is vermaert door des werelts wijcken,
Daer noyt out Romeyn en was bekent,
Van Zuyden tot het Noorden in alle Coninckrijcken,
Van Oosten tot het Westen in ellicken endt,
Daer sy hebben gheweest by en ontrent,
Gaetmen haer naem als Hollanders prijsen,
Dus treffen sy bouen de Romeynen Excellent,
Die sulcke daden niet en connen bewijsen,
Soo veel ghedaen te hebben onthout om Verjolijsen,
Om daer met den vyandt te houden uyt ons Vaderlants pleynen,
Alsulcke Bataviers overtreffen d' oude Romeynen.
| |
[pagina 100]
| |
Prince.
Prins tot profijt ,, dit seecker zijt,Ga naar margenoot+
Heeftmen dees vroom Lantsknechten ,, dese daet sien uyt rechten
Door ons subijt ,, welvaert met vlijt,
Hebben ghestaen int vechten ,, en ginghen eer betrechten,
Met swaerden en met schilt ,, teghen veel menschen wilt,
Dus moetmen loouen Bataviers onbeswaert
d'Oude Romeynen bouen ,, van haer fraye Zeevaert.
Hebt lieft altijt. |
|