Spektator. Jaargang 20
(1991)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
De muze en het beest
| |
1.Alvorens me in de gedichten en de poëticale aspecten ervan te verdiepen, lijkt het me zinvol even stil te staan bij de mythe van Isis. Zij is immers naamgever aan de cyclus. Isis, de godin van de dag en dochter van Re, kende dankzij een list als enige de naam van de God. Deze omstandigheid is de kern van de symboliek rond Isis.Ga naar eind2 Ook de hiërogliefen presenteren het verhaal in redelijk ongehavende toestand.Ga naar eind3 Deze kennis plaatst Isis boven alle andere mensen en goden, ook boven Osiris, die bovendien op tal van andere terreinen de mindere is van zijn gemalin en zuster: is Isis de god van de dag, Osiris bestiert slechts de ondergaande zon; regeert Isis over de aarde, Osiris' | |
[pagina 98]
| |
macht blijft beperkt tot de onderwereld, waardoor hij ook fysiek onder Isis geplaatst is. Hoe Osiris zich onder deze omstandigheden gevoeld moet hebben, leren wij uit een van zijn vele namen: ‘Vermoeide-van-hart’.Ga naar eind4
De varianten in de gedichten groeperen zich om een aantal weglatingen. Kennelijk stond er nogal wat teveel in de oorspronkelijke cyclus. Zo is het hele elfde gedicht verdwenen. Heel markant is ook de weglating in gedicht 3, dat oorspronkelijk luidde Haar schedel: helm en gezwel,
albast en metaal.
Heb ik haar ooit geplet, bedwongen,
versmald van haar tot mij?
5[regelnummer]
Ha! Haar hand reikt
naar de mestkever bij haar tenen,
naar de man bij de tij,
(zoals haar maand: voorbij, voorbij!)
En hij in het zand, scharrelt
10[regelnummer]
van uur naar nacht,
van planeet naar korrels.
Het slot van dit gedicht is in de tweede druk kortweg veranderd in 5[regelnummer]
Ha! Haar hand reikt
naar de mest kever bij haar tenen,
naar een man bij de tij, naar mij.
Gezien de titel van de cyclus en allerlei andere verwijzingen, mogen we ‘haar’ in dit gedicht interpreteren als de Egyptische godin Isis. Ook ClaesGa naar eind5 presenteert deze zienswijze. Zo kunnen we ‘helm en gezwel,/ albast en metaal’ beschouwen als een metalen helm met (op albast lijkende) koeiehorens. Deze interpretatie is om meerdere redenen niet gewaagd. Zo wordt Osiris, die immers Isis' echtgenoot was, vaak afgebeeld als een stier.Ga naar eind6 Maar Isis-als-koe is niet alleen hiervan afgeleid. Oorspronkelijk was de koe namelijk een zelfstandig mythologisch wezen, dat Heru-sekha heette: ‘die alle dingen voortbrengt’,Ga naar eind7 een soort oermoeder dus. Later werd zij godin en kreeg de naam HathorGa naar eind8 en uiteindelijk werden haar eigenschappen op Isis geprojecteerd. Pas vrij laat in de mythologie krijgt Isis dus de functie van oermoeder. Haar machtssymbool, de thet, is dan ook een weergave van uterus en vagina.Ga naar eind9 De vrouw in dit gedicht is dus Isis en zij is psychisch aanzienlijk krachtiger dan ‘ik’. In regel 4 verklaart ‘ik’ immers ‘haar’ nooit te hebben ‘versmald’, beperkt tot zijn eigen - geestelijke - omvang. Dan volgen de regels 5 en 6, die niet alleen als cruciaal gepresenteerd worden, maar dat ook zijn. De mestkever, ‘scarabaeus’, kortweg scarabee, | |
[pagina 99]
| |
speelt hier een rol van betekenis. Dit diertje ontleent zijn waarde volgens de mythologie aan zijn talent opnieuw leven te schenken aan een overledene, maar is ook te verbinden met nieuw leven in het algemeenGa naar eind10. Bovendien is het de schepper van alle insekten. Alledrie deze eigenschappen zullen nog van pas komen. Terug naar het gedicht: Isis' hand reikt dus naar het nieuwe leven, dat zich als een mestkever bij haar tenen bevindt en ze verzoent zich er - middels een handreiking - mee. Ook verzoent ze zich met de man die het nieuwe leven bij haar heeft verwekt. De tij blijkt immers vergelijkbaar met haar maand(cyclus), een telkens terugkerende ritmische beweging, die tevens het einde van ‘haar maand’ bewerkstelligt. De ‘man bij de tij’ is een copulerende man, haar minnaar, een verwekker. ‘Met mij’, beweert de dichter in de tweede druk en dat blijkt zo'n belangrijke gewaarwording, dat zij binnen het gedicht geen vervolg meer verdraagt. Omdat vanuit de mythologie bekend is dat Isis, in tegenstelling tot haar Griekse collegae, uitzonderlijk monogaam was, kan het niet anders of ‘ik’ moet Osiris zijn. Voor deze visie pleit ook het vervolg uit de eerste druk (vs. 9-11). Omdat in regel 8 al met de man is afgerekend, kan ‘hij in het zand’ alleen de scarabee zijn. Dit nieuwe leven in Isis - ‘het zand’ voor de godin van de aarde - scharrelt ‘van uur naar nacht’. Het is niet moeilijk om de nacht met Osiris te verbinden. De veertien stukken waarin zijn lichaam werd verdeeld, staan immers voor de veertien stukken die van de maan afvallen van volle tot nieuwe maan. Ook verwijzen de 28 jaren van Osiris' leven - of van zijn regeerperiode volgens anderen - naar de maancyclus. ‘Uur’ betekent ook wel uier en staat voor het vrouwelijk/moederlijke. Het nieuwe leven scharrelt van moeder naar vader, van Isis naar Osiris. En inderdaad: Osiris werd kort nadat hij bij Isis hun zoon Horus had verwekt in de al gememoreerde veertien stukken gesneden. ‘De man bij de tij, zoals haar maand: voorbij’. Als ‘ik’ uit de gedichten Osiris is, dan is blijkbaar niets menselijks deze god vreemd. Isis is evenwel een bovenmenselijke kracht, die volgens gedicht 6 regel 9 ‘woorden in hem wekt’. Zij is hier blijkbaar de verpersoonlijking - of, in deze context, vergoddelijking - van de inspiratie, de muze, die trouwens nogal wat meer doet dan van een modale muze verwacht mag worden, zoals nog zal blijken. Volgens de eerste twee regels van gedicht 3 draagt zij een helm. Dit sluit aan bij de laatste regel van het tweede gedicht: tegen haar glad en nat harnas.
Geharnast en gehelmd is deze muze op zijn minst wat lastig benaderbaar. Bovendien laat zij zich door haar grootheid niet dwingen tot medewerking. Vandaar dat het zo opvallend (‘Ha!’) is, dat zij deze keer niet alleen het samenzijn met een mens toelaat, maar dat ze hem zelfs toestaat nieuw leven te verwekken. Het ligt voor de hand dat nieuw leven, ontstaan tijdens het samenzijn met een muze, de vorm van een gedicht of ander kunstwerk aanneemt. Ook bijzonder van deze doorgaans zo ongenaakbare muze is, dat zij van de dichter slechts zijn sappen - werklust? transpiratie? maar op dit niveau | |
[pagina 100]
| |
waarschijnlijk geen sperma meer - aftapt, om vervolgens heel zelfstandig het gedicht voort te brengen. Terwille van de mythologische analogie en van de poëticale symboliek moet deze zelfstandigheid wel eindigen in de dood van de dichter, voordat het gedicht letterlijk ter wereld komt. | |
2.Opvallende varianten vinden wij ook in gedicht 6: Zij rekt zich en zij kwekkelt
en de minnaar vergeet de horizon.
Haar gehavende tenen
vangen de zon.
5[regelnummer]
Zij wiegt haar staartbeen,
haar weke openingen.
Zij is een opening
in de wet van ellende,
zij wekt woorden in hem
10[regelnummer]
van zon tot orion
totdat hij mekkert
als een ongemolken koe.
In de tweede druk is het aantal strofen teruggebracht tot vier. De eerste twee en de laatste zijn ongewijzigd. De derde luidt als volgt: 5[regelnummer]
Zij wiegt haar staartbeen,
zij wekt woorden in hem
van zon tot orion,
‘Zich rekken’ (vs. 1 van beide versies) is hier op te vatten in de Vlaamse betekenis: zich pijnigen. Niet zo'n vreemde gedachte, waar het gaat om een (hoog?-)zwangere vrouw. Het ongebruikelijke ‘kwekkelen’ is een iteratief van kwekken, dat kwaken - bijvoorbeeld van kikkers - betekent. ‘De minnaar’, die ik al als Osiris, dan wel de dichter heb geïdentificeerd, ‘vergeet de horizon’. De horizon is ‘het verschiet’, dat ook wel voor de ‘toekomst’ staat. Dat verbaast niet meer met Osiris' vroegtijdig verscheiden in gedachten. De beide openingsregels laten zich nu als volgt parafraseren: de zwangere Isis pijnigt zich, kwaakt - alsof zij haar vriend de kikker is - terwijl Osiris de toekomst wel kan vergeten met zijn ontijdige dood voor ogen. Ook de zon in regel 4 verdient enige aandacht. Deze kan meerdere betekenissen hebben, waarvan er vier voor het gedicht van belang kunnen zijn. Ten eerste is daar Re, oppergod en vader van Isis, van wie Isis als enige de naam te weten is gekomen. Dan staat Isis zelf, als godin van de dag, voor de | |
[pagina 101]
| |
zon. En tenslotte komen Osiris en Horus in aanmerking, die respectievelijk de ondergaande en de opkomende zon vertegenwoordigen. Omdat Isis' tenen de zon vangen, zal zij zelf wel niet bedoeld zijn. Ook Re komt hier letterlijk uit de lucht vallen. Blijven over Osiris en Horus en voor beiden is wat te zeggen. Isis ontvangt tijdens de bevruchting nieuw leven van Osiris en ze ontvangt Horus. ‘Vangen’ duidt echter meer op het gegevene dan op de gever en ook het feit dat zij de zon ‘met haar tenen’ vangt, waar zich eerder de scarabee bevond, pleit voor Horus. ‘Zij wiegt haar staartbeen,’ om zowel haar kind, als om haar zware lijf enig gemak te bieden. ‘Haar weke openingen’, die uiteraard meewiegen, wijzen vooruit naar Horus' geboorte. Die opening komt terug in de regels 7 en 8, maar dan in overdrachtelijke zin. Zij biedt verlichting aan wie onder ellende gebukt gaat, want hoewel die ellende wetmatig is, biedt Isis de mazen van de wet. ‘Hem’ in regel 9 kan alleen maar ‘de zon’ zijn, Horus dus. Die woorden strekken zich uit ‘van zon tot orion’. Weer kan de zon Re zijn. Geeft ze Horus de naam, die niemand mag weten? Ook Isis zelf komt hier in aanmerking, maar samen met Orion kan hij ook Osiris zijn. Zij vertelt haar kind over de goddelijke kwaliteitenGa naar eind11 van zijn vader, maar ook over zijn verdorven rol van de verkrachter Orion, die zich geleid door een kind, Horus?, moest komen verantwoorden voor de opkomende zon, Horus!Ga naar eind12 Waarschijnlijk krijgt het kind van alles wat te horen. In ieder geval gaat Isis door met het wekken van woorden, totdat hij even vlot praat (‘mekkert’) als een jonge stier aan wie een zaadlozing wordt onthouden (‘ongemolken’) en die daarom in woorden van zijn potentie blijk moet geven. Als wij wat dieper gaan en ook dit gedicht poëticaal willen duiden, dan zien we een muze in barensnood, terwijl de dichter op het punt staat ten onder te gaan. Nu de muze al drie gedichten lang zwanger is, blijkt zij gehavend. Zij vangt Horus, m.a.w. het gedicht dat aan het ontstaan is, krijgt vorm en een naam. Natuurlijk is een muze qualitate qua ‘een opening in de wet van ellende’, maar niet voordat het gedicht er is. Omdat regel 9 aangeeft dat de woorden nog gewekt moeten worden, blijkt de eerste druk met de regels 7 en 8 wat voorbarig te zijn geweest; reden om ze in de tweede druk te laten vervallen. Regel 6, die een vleselijke vooruitwijzing naar de opening uit regel 7 bevat, mocht ook verdwijnen. De muze wekt woorden in het gedicht (niet in de dichter!) die zich uitstrekken over een breed scala aan onderwerpen: grootvaderlijke wijsheid, geheime nomenclatuur, moederlijke gevoelens, vaderlijke grootheid en agressiviteit, waarvoor het gedicht de dichter ter verantwoording moet roepen. | |
3.Dan de grootste weglating: gedicht 11 moest in de tweede druk verdwijnen, ook al ging daarmee het symbolische aantal van dertien gedichten verloren. De gedichten in ‘Isis en de beesten’ staan immers voor de dertien delen van Osiris, die Isis vond ‘in haar boot in het riet’, zoals het slot van de cyclus ons vertelt. Maar eerst het gedicht: | |
[pagina 102]
| |
Van louter krabben
heeft zij haar handen verloren.
Niemand haalt haar ooit uit haar zwachtels,
uit haar droom van strelen:
5[regelnummer]
Lieflijk, tussen tong en tanden,
slikt zij bacillen van verlangen.
Lief lijk, nog dampend,
straks verkalkt.
Eigenlijk zitten er in dit gedicht niet zoveel expliciete verwijzingen naar de mythe. Toch moet ook hier ‘zij’ als Isis beschouwd worden. Het moet Isis zijn die haar handen heeft verloren, dezelfde handen waarmee zij zowel ‘ik’ als het nieuwe leven aanvaardde, zoals we ons herinneren. Om ‘zwachtels’, waar niemand haar ooit uithaalt te interpreteren als de doeken waarin mummies verpakt zijn, hoeft men geen Egyptoloog te zijn. Toch is deze constatering cruciaal voor het vervolg van het betoog. ‘Zij’ is een mummie. Een overledene. Het vervolg, vanaf regel 4, ondersteunt deze visie. De droom representeert de slaap, die weer voor de dood staat, zeker een droom, waar niemand haar ooit uit zal halen. En hoe gaat het er in die droom aan toe? Lieflijk, zoals het een droom over strelen betaamt. Maar intussen laat zij wel een ongezond verlangen in haar lichaam toe, of een verlangen naar het ongezonde. Heeft dit verlangen haar dood veroorzaakt? Kan een dode nog wel verlangen? Wellicht stierf zij verlangende en zette haar hersenactiviteiten zich nog even voort, zoals volgens sommige psychologen mogelijk is. Het lijk is in ieder geval nog vers genoeg. Isis' dood is echter wat te voorbarig. De mythe vereeuwigde Isis al als onsterfelijk en ook in beide volgende gedichten leeft zij nog. Dit was trouwens niet de enige reden om het het gedicht te schrappen. Ook poëticaal gezien is gedicht 11 een buitenbeentje. In de eerste twee regels al is de muze onthand: ontdaan van het vermogen nieuw leven, nieuwe poëzie te scheppen. Immers, in gedicht 3 waren het haar handen die dichter en gedicht bijeen brachten. De zwachtels conserveren haar tot een levenloos cliché, dat bekneld is in haar windsels. En ze wilde zo graag meer zijn: teder en gevoelig, maar haar mond kan zij alleen nog maar gebruiken om bacillen te slikken, die een ongemakkelijk verlangen in haar doen woekeren. Ook pas gestorven ‘lijkt’ zij nog ‘lief’, maar een lege toekomst, star, ‘verkalkt’ strekt zich voor haar uit. Los van de individuele kwaliteiten van dit gedicht, moet ik constateren dat het niet bepaald bijdraagt tot de consistentie van de hele cyclus. Het is in strijd met de mythe en met het feit dat de muze in de volgende twee gedichten nog een mismaakt vers ter wereld brengt. | |
4.Zojuist heb ik gesuggereerd, dat de cyclus ‘Isis en de beesten’ een consistent geheel vormt. Dit geheel zal ik, uiteraard wat globaler, tezamen met de nog | |
[pagina 103]
| |
niet besproken delen, de revue laten passeren. De varianten zullen het pad bepalen. In het eerste gedicht wordt ‘zij’ voorgesteld als iemand, wier schedel ‘een bloemkool met vellen en veren] (regel 3) is. De vellen kunnen naar de koe verwijzen, de veren naar de havik. Volgens de mythe had Isis de gedaante van een havik aangenomen, toen zij door Osiris bevrucht werd. Zij is dus klaar voor het bevruchtingsritueel. Na de geschrapte regel 4 gaat het gedicht verder: 5[regelnummer]
daar groeit een gouden stamper in
en die draagt zij graag
en zij gaat nachtschadelijk,
met knoflook in haar haren,
De muze pronkt hier met haar vruchtbaarheid en verleidt de dichter met haar maagdelijkheid (‘knoflook’). Maar het is slechts een schijnmaagdelijkheid, want ‘zij gaat nachtschadelijk’, wat behalve voor de aan knoflook verwante aardappelachtigen, ook kan staan voor schade, in de nacht opgelopen, daarmee juist geen maagdelijkheid omschrijvend. Hoe het ook zij, de muze is klaar om poëtisch aan het werk te gaan en zij loopt met haar grandeur te koop. Alleen regel 4 valt uit de toon en is geschrapt: [...] haar schedel is
een bloemkool met vellen en veren
en ziektes en verdriet, en
(vs. 2-4)
De dichter beseft dat hij geen keus heeft en zegt in de eerste twee regels van gedicht 2: ‘Ik zal naar je toekomen, altijd
zelfs al heb je cholera / of een vriend’
Hij kijkt tegen haar op met angst en hoop. Hij is ten einde raad. De mededeling in regel 8-9 Lichtjes geslagen, even beschadigd,
reeds gewend aan het dagelijks zeer,
10[regelnummer]
heeft zij een kikker als vriend.
lijkt dan ook eerder te verbinden met de gemoedstoestand van de dichter, dan met die van ‘zij’, of eventueel de kikker. Toch komen deze twee laatsten formeel gezien eerder in aanmerking. Hoe het ook zij, in de tweede druk zijn regels 8 en 9 verdwenen. Regel 10 wordt dan Zij heeft een kikker tot vriend.
| |
[pagina 104]
| |
Bedoeld is de godin in kikkergedaante Heqet, die aanwezig was bij de bevruchting van Isis door Osiris. Het voorspel is voorbij en gedicht 3 beschrijft de eigenlijke copulatie, zoals we hebben gezien. Het vierde gedicht is op meerdere plaatsen ingrijpend gewijzigd. Allereerst zijn de regels 3, 4 en 8 verdwenen. Zij luidden: Haar natte poriën
schaven langs gladde kralen
en naar haar zou graaien in haar kant,
In de overwegend lichamelijk geschiedenis van de mythe zijn deze regels nog wel te duiden. Ze hoefden dus niet weg, ook al zijn ze poëticaal gezien onechte kinderen. Er is echter een ander, formeler argument waarom ze moesten verdwijnen. In de eerste tien regels van dit gedicht komen maar liefst 32 ‘a-’ of ‘aa-’klanken voor, tegenover 33 andere, waarvan er dan nog 13 schwa's zijn. De drie geschrapte zinnen bevatten samen 11 van de ‘a-’klanken. Het is niet uitgesloten dat vanwege een fikse klankoverdaad enkele van die eerste zinnen moesten verdwijnen. Het ligt dan voor de hand om die zinnen te kiezen die slechts eenduidig te interpreteren zijn. In de regels 11 tot en met 14 heeft een aantal varianten een wezenlijke wijziging tot gevolg: als een gefluit
tussen haar gebaren,
om het kind in haar gebinte
te verdoven
Zowel het gefluit als de gebaren kunnen het kind verdoven. Beide behoren echter bij ‘haar’. Het is niet waarschijnlijk dat een muze die juist een gedicht van de dichter dreigt over te nemen, dit plotsklaps wil ‘verdoven’ of laten afsterven. Door van de regels 13-14 een zelfstandige vraagzin te maken: Hoe het kind in haar gebinte
te verdoven?
schept de auteur een derde mogelijkheid: de stervende dichter ontdekt het spel dat met hem gespeeld wordt en probeert het gedicht mee te nemen in zijn ondergang. Hij is echter wanhopig en weet niet hoe zijn doel te bereiken. Vandaar de vraagvorm. In het korte gedicht 5 blijkt in ieder geval dat de boze opzet van de dichter niet succesvol geweest is. ‘Zij’ is zwanger (‘gekokhals’) en eigent zich de vrucht nu volledig toe (‘mijn kokon’ en ‘mijn eiwit’). De twee woorden die niet op de zwangerschap of de vrucht betrekking hebben (‘gegrom’ en ‘glooiend’) zijn geschrapt. | |
[pagina 105]
| |
Omdat gedicht 7 niet gewijzigd is, is het hier niet de plaats om het uitgebreid te bespreken. Voor wie in het verloop van de zwangerschap geïnteresseerd is, zij hier vermeld dat alles voorspoedig lijkt te verlopen en dat de aanstaande moeder zich alleen wat zorgen maakt over de broosheid van de vrucht in haar buik, c.q. het gedicht in haar hoofd. Gedicht 8 verplaatst de aandacht weer naar de minnaar/Osiris/dichter, die, blijkbaar nog steeds in leven, de hoop nog niet heeft opgegeven. Althans in zijn droom niet: De minnaar denkt in zijn slaap
dat zij splijt
5[regelnummer]
dat zij naar zijn roede reikt
als naar voeder.
De dichter koestert blijkbaar nog enige hoop, dat zijn muze hem nog nodig heeft en dat hij nog van vitaal belang voor haar kan zijn. Hij droomt ook nog ‘dat zij splijt’, maar die opmerking leidt de aandacht te veel van zijn werkelijke hoop af. In de tweede druk is regel 4 geschrapt. Ook gedicht 9 is ongewijzigd, daarom alleen even de draad van het verhaal: De vrouw verandert in een kever, een scarabee. Isis wordt Horus en de muze het gedicht. Zij zoekt in haar lichaam en vindt daar een wordende vlinder, de kokon uit gedicht 5. De scarabee, als schepper van alle insekten,Ga naar eind13 heeft zijn werk gedaan. Natuurlijk staat van alle insekten juist de vlinder voor schoonheid en voor kunst. Zij laat stekels groeien tegen beïnvloeding van buitenaf en beweegt zich steeds verder van de dichter. Toch dreigt er nog een aanval op het autonoom verlopende creatieve proces. Gedicht 10 begint als volgt: Achter een schild beweegt zij vrij
maar iemand achter haar berijdt haar billen
Als we dan in regel 7 vernemen, dat de berijder een doornenkroon draagt, weten we dat het gedicht door de alomtegenwoordige christelijke thematiek belaagd wordt. Het gedicht, dat de strijd met de belager beschrijft, eindigt met Haar schaamlippen fluisteren sneller,
kermen en vervellen.
(vs. 13-14)
Behalve in het verwijderde gedicht 11 bevindt Isis/de muze zich nergens in een underdogsituatie. Haar klacht aan het eind van het tiende gedicht is daarom een vooruitwijzing naar het elfde. Met gedicht 11 verdween in de tweede druk ook ‘kermen’ uit gedicht 10. Gedicht 12, in de tweede druk uiteraard als 11 genummerd, is wederom ongewijzigd. Hier komt de dichter/minnaar voor het laatst aan het woord en hoewel hij zich troost met de gedachte, dat hij dankzij haar zal voortleven | |
[pagina 106]
| |
en dat er voor haar, zonder hem, weinig eer meer in het leven te behalen valt, is zijn troost niet anders dan schraal te noemen. Hij is stervende. | |
5.Omdat van gedicht 13 maar liefst drie versies voorhanden zijn, lijkt het mij verantwoord een apart tekstgedeelte hieraan te wijden. ‘Zij’ vertelt dat de dichter/Osiris dood is en dat zij op het punt staat een miskraam te krijgen. Inderdaad was Horus mismaakt en is geen gedicht volmaakt. De in de tweede druk geschrapte regel 3, & nu groeien al mijn plooien dubbel
is niet alleen biologisch onwaarschijnlijk - de huid van een vrouw die zich neerlegt om te baren, zal eerder strak gespannen zijn dan geplooid; dat komt later wel - maar vooral poëticaal doet hij weinig ter zake. Het feit dat hij in de derde druk, in de bundel Mijn honderd gedichten, weer wel is opgenomen, is hier niet mee in strijd, omdat het daar een geïsoleerd gedicht betreft, waar niet van een poëticale optiek sprake is. De derde druk biedt ons wel een andere variant. De regels 8-11 luidden in de eerste twee drukken & er valt een hond uit het raam
(of ben ik het die blauw-)
10[regelnummer]
op de keien van de straat
(van de kou vernauw voor jou?)
De tekst tussen de haakjes ontrekt zich aan de gedachten van de muze, die in dit gedicht geformuleerd worden. Zo is het mogelijk die regels te interpreteren als een (posthume?) kreet van de dichter, die de muze in de rede valt om zo alsnog zijn aandeel in de produktie bevestigd te krijgen. Zoals gezegd is er in de derde druk geen sprake meer van een poëticale cyclus, dus ook niet van een poëticaal gedicht. De noodzaak van de woordenwisseling verviel daarom, en de genoemde regels zijn korter, meer compact en ter zake geformuleerd als & er valt een hond uit het raam
& blauw van de kou
vernauw ik voor jou.
Het laatste kwatrijn van het gedicht - en van de hele cyclus - bevestigt het idee dat het geheel over de muze, althans niet over Isis gaat: al het voorafgaande is alleen maar vergelijkbaar met deze mythologische figuur: Zoals Isis in haar boot in het riet
naar Osiris zocht
en alle stukken van hem vond,
15[regelnummer]
alleen de schaamdelen niet.
| |
[pagina 107]
| |
6.De tekst is gelezen en geïnterpreteerd. Ik zou willen besluiten met een viertal aantekeningen. Ten eerste stel ik vast, dat de varianten in ‘Isis en de beesten’ consistentievarianten zijn, om een term van Fokkema te gebruiken.Ga naar eind14 Natuurlijk heeft gedicht 4 laten zien dat er vaak meer redenen zijn om soms hele stukken weg te laten, maar het feit staat, dat elke variant te verantwoorden is door poëticale beschouwing van de gedichten. Dit geldt met name ook voor de varianten uit de ‘derde druk’, zij het dan omgekeerd: gedicht 13 is hier uit de context van de hele cyclus gelicht, en daardoor poëticaal nauwelijks meer relevant. De daardoor vage poëticale duidingen zijn dan ook ongedaan gemaakt. Ook het feit dat sommige varianten alleen maar een gevolg lijken van andere, doet aan mijn opmerking niets af. Op de tweede plaats concludeer ik dat de hier besproken poëticale invalshoek niet gewoon maar één van vele interpretatiemogelijkheden is. De laatste vier regels ondersteunen de gedachte dat het verhaal van ‘Isis en de beesten’ exemplarisch is voor een andere laag binnen de cyclus. Veel van de genoemde poëticale aanwijzingen zijn ondubbelzinnig en daarom een argument voor deze, op het tweede gezicht niet zo boude, vaststelling. Alle beesten in de cyclus - kikker, mestkever, (kokon), koe, aap, specht, kever, vlinder, hond - verwijzen naar nieuw leven, hetzij in de mythe, dan wel in de gedichten. Alleen de aap en de hond vallen wat uit de toon. Zij vertegenwoordigen de negatieve aspecten, agressie en degeneratie, die uitdrukkelijk verbonden worden met de dichter. De andere beesten staan voor het goede, voor het werk van de muze. Met andere woorden, met uitzondering van de aap en de hond is Isis de beesten. Als ik deze conclusie wat aanscherp, gezien de titel en het feit dat de muze/Isis bijna alle dieren in zich verenigt: ‘de beesten’ uit de titel zijn slechts een aap en een hond, alle andere dieren zijn al samengevat in ‘Isis’. Poëticaal geduid kan dit alleen maar betekenen, dat de muze vergoddelijkt wordt tot Isis, terwijl de dichter gepresenteerd wordt als een beest. De titel zou ik daarom kunnen parafraseren als ‘De muze en het beest’. Tenslotte wil ik nog een opmerking maken over het hierboven geciteerde slotkwatrijn. Pas hier wordt woordelijk verwezen naar de mythe van Isis, Osiris en Horus. Wellicht mag ik deze strofe beschouwen als een princestrofe aan het adres van de muze. Zij heeft de strijd gewonnen en kan de vergelijking met de onsterfelijke godin doorstaan. Bovendien heeft zij, als Isis, Osiris zojuist opnieuw samengesteld. Volgens de mythe zijn Osiris en Horus één, of vormen toch minstens elkaar supplement - ochtendzon en avondzon. De dichter bedankt nu de muze voor haar steun bij de produktie van het gedicht en vooral bij het opnieuw tot leven wekken van de dichter. Het gedicht ligt er, dertien delen lang, en het is de dichter. Die zal evenwel niet in staat zijn een dergelijke produktie opnieuw ter hand te nemen; daartoe ontbreekt hem het vitale - veertiende - orgaan. De worsteling die aan de tot standkoming van een gedicht voorafgaat, ontneemt de dichter een stukje van zijn potentie om opnieuw tot scheppen te komen. Dat is de poëticale boodschap. |
|