Spektator. Jaargang 19
(1990)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |
Fons amoris, een nog niet bestudeerde emblematische bronGa naar eind*
| |
2. De vindplaatsHet tweede, thans bekende, exemplaar van Fons amoris bevindt zich in Moskou in de Gosudarstvennaja Publičnaja Istoričeskaja Biblioteka (GPIB, Openbare Historische Staatsbibliotheek). Het bestaan ervan kon achterhaald worden dankzij een catalogus in boekvorm die op zich al belangrijk genoeg is om hier onder de aandacht te brengen. | |
[pagina 161]
| |
In vier kleine delen bracht de GPIB die boeken uit haar bezit bijeen die in de 17e eeuw in Nederland zijn verschenen: te zamen 979 nummers. Hier zijn de uitgaven van de Elseviers niet bij inbegrepen. Deze zijn bijeengebracht in een afzonderlijke catalogus: te zamen 513 nummers. Beide catalogi zijn aanwezig in de Universiteitsbibliotheek Leiden.Ga naar eind5 Inmiddels is er waarschijnlijk nog een derde, hierbij aansluitende uitgave verschenen die de pamflettenverzameling in kaart brengt. Uit de eerstgenoemde catalogus bleek dat de GPIB naast Fons amoris nog twee embleembundels in haar bezit heeft: de ‘editio altera’ van Thronus Cupidinis en Emblemata aliquot selectiora amatoria van Otho Vaenius.Ga naar eind6 Alles bij elkaar voldoende om, toen zich tijdens een vakantie in Moskou de gelegenheid voordeed, eens een bezoek te brengen aan deze bibliotheek. Daar werd ik, door de welwillende medewerking van mevrouw V.P. Stepanova, de samensteller van voornoemde catalogi, in staat gesteld om op de afdeling oude drukken de drie embleembundels in te zien en met elkaar te vergelijken, en een beschrijving te maken van Fons amoris. Alvorens de hoofdzaken uit deze beschrijving weer te geven en Fons amoris in een groter geheel te plaatsen, wil ik kort, bij wijze van kader, enkele kleine liefdesembleembundels de revue laten passeren.Ga naar eind7 | |
3. Het kaderEind 1615 verscheen bij Willem Jansz in Amsterdam Emblemata amatoria van Daniel Heinsius, in het toen nieuwe klein oblong-formaat.Ga naar eind8 Zowel dit formaat als de opmaak van het boekje vonden al gauw navolging. Crispijn van de Passe Sr., graveur en uitgever in Utrecht, bracht, waarschijnlijk begin 1618, met Tronus Cupidinis sive emblemata amatoria (voortaan Tronus 1) een soortgelijke bundel op de markt.Ga naar eind9 Hij vervaardigde zelf de benodigde gravures.Ga naar eind10 Wat de inhoud van Tronus 1 betreft: zowel het emblematische gedeelte als het voorwerk en de toegevoegde gedichten gaan grotendeels terug op het boekje van Heinsius en Amorum emblemata van Otho Vaenius uit 1608 (voortaan Vaenius 1).Ga naar eind11 Zo zijn de drie Franse gedichten aan het slot van de bundel, ‘Epithalame’, ‘Plainte nocturne’ en ‘La maison mortuaire de Cupidon’, vertalingen van werk van Heinsius. Het emblematische gedeelte bestaat uit drie afdelingen: eerst 39 eigenlijke emblemata amatoria, waaronder één (het openingsembleem) in navolging van Heinsius, 23 in navolging van Vaenius 1; dan twee afdelingen die welbeschouwd niet uit emblemen bestaan maar uit geïllustreerde exempla, ontleend aan de klassieke mythologie. ‘Des fideles et infideles amans’ telt acht van dergelijke exempla, ‘De ceux quils ont fallys en amour’ vijf. Alle 52 prentjes van het emblematische gedeelte gaan vergezeld van Latijnse en Franse motto's en gedichtjes. Willem Jansz reageerde nog in hetzelfde jaar 1618. Omdat Tronus 1 onbeschermd was - een verzoek om privilege voor de uitgave was door de Staten-Generaal van de hand gewezen - kon hij ermee doen wat hij wilde. Hij goot het boekje in een andere vorm, onder andere door de inhoud over twee bundels te verdelen en er Nederlandse teksten aan toe te voegen. In een van de twee, Emblemata aliquot selectiora amatoria (voortaan Vaenius 2), werd aan Vaenius teruggegeven wat hem door Van de Passe ontnomen | |
[pagina 162]
| |
was.Ga naar eind12 Bijna alle onderdelen van het voorwerk en van het emblematische gedeelte van Tronus 1 die Van de Passe aan Vaenius 1 ontleend had, werden opgenomen in de nieuwe bundel, en aangevuld met ander materiaal uit Vaenius 1. Uiteindelijk bevatte de nieuwe uitgave van het werk van Vaenius het grootste deel van het voorwerk van de oorspronkelijke uitgave uit 1608, en van de oorspronkelijke 124 emblemen zijn er 70 nagevolgd. De prentjes zijn meest in spiegelbeeld en het bijbehorende tekstgedeelte bestaat uit dezelfde motto's en korte gedichten in het Latijn, Nederlands en Frans die deel uitmaken van Vaenius 1, i.c de Latijns-Nederlands-Franse editie van deze bundel die in vier verschillende meertalige versies in omloop was. De Nederlandse kwatrijnen worden wel toegeschreven aan Anna Roemers Visscher. Na de emblemen volgen ‘sommighe epithalamien, elegien en sonnetten’. De reeks wordt geopend door ‘Klinckdicht aende kijckers’ van Bredero; daarna volgt nog werk van Hooft en Ronsard. De tweede bundel waarmee Willem Jansz reageerde op de activiteiten van Crispijn van de Passe, was een nieuwe uitgave van Tronus 1. Deze Thronus Cupidinis, ‘editio altera’ (voortaan Thronus 2) zou volgens de titelpagina ‘multo auctior’ zijn.Ga naar eind13 Dit geldt echter niet voor het emblematische gedeelte. Van de 52 emblemen uit Tronus 1 zijn er nog maar 32 over. Terwijl de twee afdelingen geïllustreerde exempla in omvang onveranderd zijn gebleven, is het aantal emblemata amatoria teruggebracht van 39 naar 19. (De 20 niet opgenomen emblemen zijn op één na allemaal verhuisd naar Vaenius 2.) De gravures zijn uiteraard nieuw: die voor de emblemata amatoria zijn over het algemeen navolgingen in spiegelbeeld van het werk van Crispijn van de Passe, die voor de geïllustreerde exempla zijn geheel anders. De Latijnse en Franse motto's en gedichtjes zijn met enkele kleine wijzigingen uit Tronus 1 overgenomen. Een belangrijke aanvulling vormen echter de Nederlandse kwatrijnen met motto van de hand van Bredero. Ook het voorwerk is voor een aanzienlijk deel uit Tronus 1 overgenomen. Nieuw zijn hier onder andere twee Nederlandstalige bijdragen, te weten ‘Aen de ionckvrouwen van Nederlandt’ en ‘De iacht van Cupido’ van Vondel. Evenals in Vaenius 2 volgen na de emblemen ‘sommighe epithalamien, elegien en sonnetten’. Uit Tronus 1 bleven de drie Franse gedichten (vertalingen van werk van Heinsius) behouden. Nieuw zijn talrijke gedichten van Ronsard, Clément Marot, Roemer Visscher en Bredero. Het gedeelte toegevoegde gedichten eindigt met een epigram van Marot (‘Les cerfs en rut pour les biches se battent’). Temidden van deze embleembundels moet nu Fons amoris zijn plaats krijgen. De la Fontaine Verwey veronderstelt dat Crispijn van de Passe op zijn beurt op de activiteiten van Willem Jansz gereageerd heeft door deze - wat hij noemt - ‘omnibus’ van zijn emblematische werk uit te geven.Ga naar eind14 Praz spreekt van ‘an amplified edition of Thronus Cupidinis’ (bedoeld is Tronus 1).Ga naar eind15 | |
4. Beschrijving van Fons amoris - vergelijking met andere embleembundelsHet exemplaar van Fons amoris in de GPIB is te vinden onder signatuur XVII B 8o 2114, samen in één band met de beide andere Nederlandse liefdesembleembundels uit het bezit van de bibliotheek (Vaenius 2 en | |
[pagina 163]
| |
Thronus 2). Volgens een mededeling van mevrouw Stepanova is deze band afkomstig uit de collectie van Pjotr Ivanovič Sčukin (1857-1912), een verzamelaar van oude gravures, Perzische en Japanse kunstvoorwerpen en oude Russische kunst. Fons amoris opent met een gegraveerde titelpagina. De illustratie stelt een man en een vrouw voor, staande bij een bron met een Venus-, Cupido- en zwanefiguur. De tekst luidt: FONS AMORIS / SIVE EMBLEMATA AMATORIA. / Prima et Secunda / Pars / Ex officina Crispiani Passei De aanduiding ‘prima et secunda pars’ heeft waarschijnlijk betrekking op het emblematische gedeelte en de toegevoegde gedichten. Het formaat is 16o-oblong-in-8ten. De katernopbouw: ∗-∗∗8, A-K8, ∗∗∗-∗∗∗∗8, (*∗*)8, (∗*∗)8, te zamen 16 katernen van acht bladen, ofwel 256 bladzijden. De bundel is als volgt ingedeeld: 1. ∗2r.-∗8v.: voorwerk (30 blzz.), 2. A1r.-∗1r.: emblematisch gedeelte (161 blzz.), 3. ∗∗∗1v.-(∗*∗)8v.: toegevoegde gedichten (63 blzz.). Helaas is het exemplaar in Moskou niet compleet. Er ontbreken 14 bladen, alle in het emblematische gedeelte. Dankzij systematische overeenkomsten met andere bronnen laat het ontbrekende zich echter vrij nauwkeurig reconstrueren. Het voorwerk bestaat allereerst uit twee opdrachtgedichten: 1. Toe-eygeningh zinne-beelden, aen d'edele eerbare en deughlievende ioffrouwen van Antwerpen, Amsteldam en Sticht van Utrecht (met als onderschrift de zinspreuk ‘Behoed' u voor u selven’), 2. Den lofsanck van lenten. Aenden edelen hoochgheleerden wysen ende seer voorsinnigen heere: d'heere Theodore Roodenburch ridder vanden huyse van Bourgoignen ende prince der Amsteldamsche poëten (met als onderschrift S.H.D.B.V.E.). Deze gedichten zijn stellig speciaal voor Fons amoris geschreven, in tegenstelling tot de rest van het voorwerk, die uit Tronus 1 is overgenomen. Het gaat om: 1. gravure van de zegevierende Cupido op een voetstuk, daarvoor enkele van zijn slachtoffers, doorboord met een pijl, 2. Votum poëticum, 3. Cupidon a la ieunesse, 4. Aux dames de France. Op bladzijde A1r. begint de eerste afdeling van het emblematische gedeelte met de titel ‘Emblemata amatoria of liefd's sinne-beelden’. Deze afdeling bestaat uit 53 genummerde emblemen. Het zijn meest eigenlijke liefdesemblemen, maar er is ook een enkel aan de klassieke mythologie ontleend geïllustreerd exemplum bij. In plaats van embleem 54 vindt men de titel ‘Houw'lijckx sinne-beelden’. Deze tweede afdeling bestaat uit zeven emblemen (genummerd van 55 tot en met 61) die de hoge waarde van het huwelijk tot onderwerp hebben. Daarna volgen nog twee afdelingen geïllustreerde exempla: ‘Getrouwe en ontrouwe minnaers’ (elf emblemen, | |
[pagina 164]
| |
genummerd van 63 tot en met 73) en ‘Verdwaelde lievers sinne-beelden’ (zes emblemen, genummerd van 75 tot en met 80). In het totaal bevat Fons amoris dus 77 emblemen. Steeds vindt men op de rechterpagina een rechthoekig prentje, en op de linker: 1. een Latijns motto en een Latijnse tekst (doorgaans vier versregels), 2. een Frans motto en gedichtje (vier of zes regels), 3. een Nederlands motto en gedichtje (altijd zes regels). Het zal direct duidelijk zijn dat het emblematische gedeelte van Fons amoris vrijwel dezelfde indeling kent als Tronus 1. De drie afdelingen uit Tronus 1 zijn in Fons amoris echter in meer of mindere mate uitgebreid, en bovendien telt laatstgenoemde één afdeling (‘Houw'lijckx sinne-beelden’) extra. Een andere opvallende verandering is de ‘verdietsing’: de afdelingstitels zijn vertaald en aan het tekstgedeelte van de emblemen zijn Nederlandse motto's en gedichtjes toegevoegd. De overeenkomst reikt nog veel verder. Alle 52 emblemen uit Tronus 1 zijn overgenomen in Fons amoris: de prentjes in ongewijzigde vorm, de Latijnse en Franse teksten soms met wijzigingen. Tot en met embleem 32 lopen de beide bundels parallel, daarna (in de tweede helft van de eerste afdeling en in de beide afdelingen geïllustreerde exempla) is de volgorde van de emblemen verschillend. De uitbreiding van het aantal emblemen (van 52 in Tronus 1 naar 77 in Fons amoris) is vooral tot stand gekomen door overname uit Vaenius 1. In totaal 19 emblemen (de meeste ‘liefd's sinne-beelden’ na nummer 32 en alle ‘houw'lijckx sinne-beelden’ op één na) gaan terug op Vaenius 1. Hoe groot de verschillen in tekst en afbeelding soms ook mogen zijn, er is altijd één in het oog lopende overeenkomst: de Nederlandse motto's in beide bundels zijn bijna letterlijk hetzelfde. Van de 19 emblemen waar het hier om gaat, zijn er 13 ook te vinden in Vaenius 2, zodat het ook mogelijk is dat ze hieruit in Fons amoris zijn overgenomen.Ga naar eind16 Voor de resterende zes toegevoegde emblemen is het moeilijker of zelfs onmogelijk een bron aan te wijzen. Drie zijn slechts onder veel voorbehoud op Vaenius 1 terug te voeren; een van deze drie, nummer 58 (‘Liefd is lievers iuck’), zou eerder door embleem 45 (‘Sero detrectat onus qui subiit’) uit Heinsius' Emblemata amatoria geïnspireerd kunnen zijn. Embleem 79 (‘Onluck belet gheluck’) correspondeert qua thematiek met embleem 42 (‘Paupertate premor, sublevor ingenio’ uit Gabriël Rollenhagens Selectorum emblematum centuria secunda (Utrecht 1613). Voor de emblemen 71 (‘Liefde doet voorneem wisselen’, met betrekking tot Pygmalion, afbeelding ontbreekt) en 73 (‘Kuysheyd vlied wellust’, bij een afbeelding van Daphne en Phoebus Apollo) heb ik geen corresponderend embleem elders kunnen vinden. Na het laatste prentje van het emblematische gedeelte volgt, op bladzijde ∗∗∗1v., een 11-regelig gedicht, ‘Aende liefde’, met als onderschrift: ‘T'genoech ist al’, Zeger de Beir.Ga naar eind17 Op de tegenoverliggende bladzijde staat de titel die het gedeelte toegevoegde gedichten aankondigt: ‘Bygevoechde gesangen ende dichten van Heynsio, Hooft, Brederode, Vondele, Zeger de Beir ende andere poëten’. De helft hiervan (30 bladzijden) bestaat uit werk van Zeger de Beir. De twaalf gedichten, gezangen en samenzangen van zijn hand zijn naar alle waarschijnlijkheid speciaal voor Fons amoris geschreven. | |
[pagina 165]
| |
Voor de andere helft van de toegevoegde gedichten laat zich in de meeste gevallen een bron aanwijzen. Zo is het Franse ‘Epithalame’ afkomstig uit Tronus 1. Bredero's ‘Klinck-dicht aen de kijckers’ is in Vaenius 2 te vinden en mogelijk hieraan ontleend. ‘De iacht van Cupido’ van Vondel en het epigram van Clément Marot (‘Les cerfs en rut pour les biches se battent’) zijn in Thronus 2 te vinden en mogelijk hieraan ontleend. Voor deze laatste mogelijkheid pleit dat onder het epigram in Fons amoris ‘FINIS’ staat, hoewel het niet het slot van de bundel is en ook te kort is (tien regels ) om het onderschrift te rechtvaardigen. Deze vergissing zou het gevolg kunnen zijn van overname uit Thronus 2, waar het epigram wel het slot van de bundel vormt en waar derhalve ‘FINIS’ staat. De tot dusverre genoemde embleembundels kunnen niet de bron zijn geweest voor Heinsius' gedicht ‘Vilius est aurum. Op de gouden tantstoocker’ en voor Hoofts aubade op de wijs van ‘O nuict jalouse nuict’ (‘Ick loos de suchten die mijn bange borst verstoppen’). Het eerste is in Fons amoris waarschijnlijk overgenomen uit Heinsius' Nederduytsche poemata, in 1616 bij Willem Jansz verschenen: dit verzamelwerk bevatte behalve Emblemata amatoria uit 1615 al het andere wat Heinsius in het Nederlands had geschreven (waaronder het gedicht ‘op de gouden tantstoocker’). Het tweede is waarschijnlijk, met weglating van de laatste drie strofen, overgenomen uit Emblemata amatoria. Afbeeldingen van minne. Emblèmes d'amour, dat in 1611 bij Willem Jansz het licht zag en in 1618 bij dezelfde herdrukt werd: deze bundel bevatte behalve liefdesemblemen waarvoor Hooft de Nederlandse disticha had geschreven, ook lyrische poëzie van diens hand (waaronder de bewuste aubade). Na dit alles blijven er nog twee toegevoegde gedichten over: 1. een ‘bruylofsghedicht’ in de vorm van een samenspraak tussen ‘jonghmans’ en ‘dochters’, die om beurten een strofe van 16 regels voor hun rekening nemen (in het totaal tien strofen), 2. een aubade op de wijs ‘Amynte l'amoureux dont la plus [riche gloire]’, met de beginregel ‘Vermooghen ooghen schoon, afgoden van mijn sinnen’ (zeven coupletten van vier regels). Beide onderdelen zijn niet ondertekend en zijn kennelijk van de hand van de ‘andere poëten’ die een bijdrage leverden aan de ‘bygevoechde gesangen ende dichten’. Beide zijn mij niet bekend uit enige andere bron. | |
5. Fons amoris en Rodenburghs Eglentiers poëtens borst-weringhDe betekenis van Fons amoris is onder andere hierin gelegen dat het, in de vorm van reeds uit andere bron bekende gedichten, een aanvulling levert op de bibliografie van enkele Nederlandse auteurs. Daarnaast bevat het, vooral in de vorm van de bijdragen van Zeger de Beir en de Nederlandse emblematische gedichten, werk dat geheel nieuw lijkt te zijn. In het geval van de emblematische gedichten is deze nieuwheid echter inderdaad maar schijn, want zij zijn geen andere dan de 77 liefdesemblemen zonder prentjes, die Theodore Rodenburgh opnam in Eglentiers poëtens borst-weringh (Amsterdam 1619).Ga naar eind18 Hier vindt men de Nederlandse emblematische gedichten uit Fons amoris, op dezelfde wijze ingedeeld onder dezelfde afdelingstitels (‘Liefds- | |
[pagina 166]
| |
zinne-beelden’, ‘Houw'lijckx zinne-beelden’, ‘Ghetrouwe en ontrouwe minnaers’ en ‘Verdwaelde lievers zinne-beelden’), op dezelfde wijze genummerd (1 t/m 53, 55 t/m 61, 63 t/m 73 en 75 t/m 80) en vergezeld van dezelfde Latijnse en Nederlandse motto's.Ga naar eind19 De opdracht aan Rodenburgh siert het voorwerk van Fons amoris dus niet voor niets, want deze auteur heeft een belangrijke bijdrage aan de bundel geleverd. In zekere zin voorzag hij vaker een embleemuitgave van Van de Passe van tekst. Eglentiers poëtens borst-weringh bevat ook 200 ‘stichtighe zinne-beelden’, eveneens zonder prentjes. Deze kunnen gezien worden als de Nederlandse bijschriften bij het emblematische werk van Gabriël Rollenhagen, door Van de Passe in 1611 en 1613 in twee delen uitgegeven (Nucleus emblematum selectissimorum en Selectorum emblematum centuria secunda). Voor zover bekend zijn ze echter nooit als zodanig gebruikt.
De Nederlandse emblematische gedichten uit Fons amoris zijn als onderdeel van Eglentiers poëtens borst-weringh al eerder aan een vergelijkende beschouwing onderworpen. In 1964 schreef S.F. Witstein over de ‘bronnen en bewerkingswijze van de ontleende gedeelten in Rodenburghs Eglentiers poëtens borst-weringh’.Ga naar eind20 Daartoe vergeleek zij de ‘liefdesemblemen’ met Tronus 1, Thronus 2 en Vaenius 1. ( Vaenius 2 blijft buiten beschouwing.) Bij het opstellen van een tabel van ontleningen en correspondenties kon zij niet beschikken over een exemplaar van Tronus 1 en moest zij zich behelpen met een ‘reconstructie’ van de bundel. Ondankst deze handicap heeft het resultaatGa naar eind21 nog vrijwel niets aan geldigheid ingeboet, zo blijkt bij toetsing aan het exemplaar van Tronus 1 dat nadien door de Universiteitsbibliotheek Amsterdam werd aangekocht. Met betrekking tot de bewerkingswijze constateert mevrouw Witstein in de eerste plaats dat Tronus 1 de belangrijkste bron was, en dat Vaenius 1 ter aanvulling diende. Rodenburgh zet zijn reeks emblematische gedichten geheel op volgens het principe van Tronus 1. Maar tevens probeert hij deze bundel te overtreffen door toevoeging van een aan de huwelijksliefde gewijde afdeling.Ga naar eind22 Met deze geheel aan Vaenius 1 ontleende afdeling accentueert hij het moraliserend karakter van zijn reeks.Ga naar eind23 Meer in het algemeen geldt dat hij bij aanvulling vanuit Vaenius 1 weloverwogen te werk is gegaan en heeft gekozen voor zinnebeelden die de strekking van bepaalde emblemen uit Tronus 1 konden versterken.Ga naar eind24 Het staat vast dat Rodenburgh hierbij gebruik maakte van de Latijns-Nederlands-Franse editie, omdat de Nederlandse motto's daaruit in Eglentiers poëtens borst-weringh overgenomen zijn.Ga naar eind25 Dit impliceert echter niet dat hij zich alleen door de Nederlandse kwatrijnen heeft laten inspireren: hij zoekt juist vaak steun bij het Frans. Maar hij kan ook geheel zelfstandig te werk gaan, zodat er geen enkel verband meer bestaat met het Nederlands of Frans van Vaenius 1.Ga naar eind26 Veel aandacht besteedt mevrouw Witstein aan de vraag of Rodenburgh, hoewel hij uitging van Tronus 1, toch ook gebruik heeft gemaakt van Thronus 2. Met betrekking tot de kwatrijnen van Bredero in die bundel is zij uiterst voorzichtig: | |
[pagina 167]
| |
Uitsluitsel t.a.v. het gebruik van de nederlandse bijschriften is moeilijk te verkrijgen. De indicaties zijn voor het grootste deel uiterst dubieus en slechts op grond van een enkel geval kan met tenslotte wel aannemen dat Rodenburgh aan de nederlandse kwatrijnen iets verschuldigd is. Met betrekking tot de Franse tekst in Thronus 2 is zij veel stelliger: ‘waar de invloed van het nederlands ternauwernood onderkenbaar is, daar is de afhankelijkheid van de franse bijschriften zonneklaar’.Ga naar eind27 Deze afhankelijkheid kan echter juist niet als bewijs gelden dat Rodenburgh gebruik heeft gemaakt van Thronus 2, aangezien de Franse tekst in vrijwel dezelfde vorm ook in Tronus 1 voorkomt. Over de mogelijke reden die Rodenburgh ertoe gebracht kan hebben Tronus 1 aan een bewerking te onderwerpen, laat zich, volgens mevrouw Witstein, niets met zekerheid zeggen. Men zou eventueel kunnen denken aan een zeer bewuste poging om het niet geprivilegieerde Tronus 1 toch onder de ogen van het publiek te brengen. Dit zou tevens een poging zijn om het, wat het emblematisch gedeelte betreft, drastisch besnoeide Thronus 2 te vervangen door een uitgebreide en didactisch sterk aangezette bewerking van het origineel.Ga naar eind28 | |
6. Fons amoris en ‘Vita Cupidonis’In verband met Fons amoris moet nog één bron genoemd worden. In de Universiteitsbibliotheek Amsterdam bevindt zich een reeks van 39 prenten, naar de inscriptie in de eerste prent ‘Vita Cupidonis’ genoemd.Ga naar eind29 Het betreft hier waarschijnlijk een proefdruk in verband met de voorgenomen, maar voor zover bekend nooit gerealiseerde publikatie van een embleembundel. Tot nog toe werd deze reeks beschouwd als een herdruk van 22 prenten uit Tronus 1, gecombineerd met navolgingen van Vaenius 1.Ga naar eind30 Nu het mogelijk was langs indirecte weg ‘Vita Cupidonis’ met Fons amoris te vergelijken, blijkt dat alle 39 prenten van de reeks corresponderen met het illustratiemateriaal uit deze bundel. Men zou dus kunnen spreken van een gehalveerde Fons amoris. Verder valt het op dat de volgorde van de prenten in de reeks en in het boekje voor een groot deel dezelfde is. Het is mijn indruk dat alle prenten van ‘Vita Cupidonis’, op twee uitzonderingen na, geheel indentiek zijn aan die in Fons amoris. Wel zijn zij genummerd en draagt de eerste, zoals gezegd, een titel. Men mag op grond hiervan aannemen dat zij een latere staat vertegenwoordigen dan de prenten in Fons amoris. Een en ander houdt in dat sommige platen al voor de derde keer gebruikt werden. | |
7. De situeringNa de vergelijking van Fons amoris met enkele soortgelijke uitgaven is het mogelijk het boekje te situeren in de publikatiegeschiedenis van een aantal kleine liefdesembleembundels. Nadat Willem Jansz het onbeschermde Tronus 1 als uitgangspunt had genomen voor Thronus 2 en Vaenius 2, bracht Crispijn van de Passe Sr. | |
[pagina 168]
| |
het zelf in nieuwe vorm en onder een nieuwe titel op de markt. Met weglating van slechts enkele onderdelen van het voorwerk en twee van de drie toegevoegde gedichten, nam hij het hele Tronus 1 over in Fons amoris. Net als Willem Jansz gedaan had in Thronus 2 en/of Vaenius 2, breidde hij het aantal emblemen en toegevoegde gedichten aanzienlijk uit en voegde hij Nederlandse teksten toe. Deze uitbreidingen zijn niet geheel origineel; veelal lijken zij terug te gaan op Vaenius 1 of op (embleem)uitgaven van Willem Jansz. Van de Passe putte voor de nieuwe emblemen - evenals Willem Jansz deed voor Vaenius 2 - vooral uit Vaenius 1. Een aantal ervan zou hij echter ook uit Vaenius 2 overgenomen kunnen hebben. Drie toegevoegde gedichten, Vondels ‘Iacht van Cupido’; het epigram van Clément Marot en Bredero's ‘klinck-dicht’, zijn ook te vinden in Thronus 2 of Vaenius 2 en zijn mogelijk hieraan ontleend. Twee andere, Heinsius' ‘Vilius est aurum’ en Hoofts aubade, zijn niet hier, maar wel in andere (embleem)uitgaven van Willem Jansz (Heinsius' Nederduytsche poemata en Hoofts Emblemata amatoria) te vinden en zijn mogelijk hieraan ontleend. Sommige emblematische gedichten van Rodenburgh tenslotte lijken geïnspireerd te zijn door de Nederlandse en Franse bijschriften in Vaenius 1 of Thronus 2 - al geldt voor een deel ervan dat Rodenburgh ze ook gekend kan hebben uit Vaenius 2 of Tronus 1. Maar niet alles in Fons amoris is navolging. De twee opdrachtgedichten en de ‘gesangen ende dichten’ van Zeger de Beir zijn nieuw en ook de Nederlandse emblematische gedichten van Rodenburgh zijn al met al een nieuwe schepping. Met grote zekerheid kan nu ook het tijdstip van verschijnen van het ongedateerde Fons amoris worden vastgesteld. Het boekje is vrijwel zeker na Thronus 2 en Vaenius 2 (beide uit 1618) verschenen. Ook is het aannemelijk dat het voor Eglentiers poëtens borst-weringh (uit 1619) het licht gezien heeft. In dit werk, waar alleen de Nederlandse emblematische gedichten afgedrukt zijn, is er namelijk geen enkele reden om, bij de nummering van 1 tot en met 80, voor de tussenliggende afdelingstitels een nummer over te slaan. Deze nummering lijkt dan ook gebaseerd te zijn op die van Fons amoris, waar er wel een goede reden voor bestaat. Daar worden de bladzijden twee aan twee genummerd. Dat houdt in: één nummer voor ieder embleem, maar ook één nummer voor iedere tussentitel. De plaats die Fons amoris inneemt temidden van soortelijke embleembundels, zou ik samenvattend als volgt willen karakteriseren. Fons amoris is een grondig herziene en sterk uitgebreide herdruk van Tronus 1. De vernieuwing is ten dele een poging om, door een afdeling ‘houw'lijckx sinne-beelden’ toe te voegen en door de nadruk op lering en vermaning te leggen, eerder verschenen embleembundels uit eigen en andermans fonds te overtreffen. Maar er is ook sprake van navolging, of zelfs plundering, van het werk van andere uitgevers, wat betreft globale opzet en sommige onderdelen. |
|