Spektator. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 371]
| |||
Voorwoord en Moraal
| |||
[pagina 372]
| |||
toestanden’ (231). Zijn doel is om in deze tijd, waar ‘dolende ridders’ avonturiertjes zijn geworden, iets te stellen tegenover deze verwording: Dat ik tegenover dit type van een krachteloze, gemakzuchtige, nuchtere tijd een vrouwelijke liefde kon plaatsen van zeldzame warmte, volkomen toewijding en zonder enige berekening, scheen mij alleen reeds een voldoende waarborg tegen elke beschuldiging van onzedelijkheid te wezen. Vanwaar Emants' ‘de adem benemende’ ondersteuning van de moraal van het eigen kind, terwijl hij slechts lezers begeert die het ook zonder voorwoord kunnen stellen? Het werk ‘zelf’ moet hèn immers overtuigen, wat het voorwoord overbodig maakt. Misschien kunnen we een verklaring vinden in de novelle zelf die op een aantal, misschien marginale, maar niet weg te denken punten duidelijk maakt dat het niet alleen gaat om een ‘vrouwelijke liefde met een volkomen toewijding’. Er is ook een visie op vrouwen in het algemeen die de ‘fatsoenlijke dames’ in de leesgezelschappen wellicht tegen heeft gestaan. In ‘Een avontuur’ wordt verteld hoe de jonge George tijdens een ongewild oponthoud in een armetierig Belgisch hotel Hanna, de dochter des huizes, redt van de woede van haar vader. Deze had haar opgedragen George te verleiden, opdat hij vervolgens zijn hotelgast zou kunnen chanteren. Hanna weigert medewerking en in een ruzie slaat George de vader neer. Deze blijft voor dood liggen. George vlucht met de jonge vrouw en gaat met haar in Brussel samenwonen. Vier vrienden komen hem opzoeken en praten hem zijn plan de eenvoudige vrouw te huwen uit het hoofd; hij zou immers nooit met haar in hun keurige Haagse kringen kunnen verkeren. George slaagt er in (in een wat onwaarschijnlijk verhaalverloop) Hanna aan een vioolleraar te koppelen en het meisje stemt ter wille van George in. Zestien jaar later komt zij hem nog een keer opzoeken en blijkt haar zoontje naar George vernoemd te hebben.
De passage waarin de vrienden George ompraten (40-7) heeft blijkens het voorwoord schandaal gewekt. Hun ‘al te nuchtere levenswijsheid’ (voorwoord; 227), nu, is niet zonder minachting voor vrouwen. Ze noemen Hanna o.m. ‘snoeperig’, ‘de verleide dochter van een dronken herbergier’ en een ‘hoer’. De auteur beweert in het voorwoord weliswaar dat hij het ‘duivelse’ in de mens niet verzonnen heeft, dat hij slechts rangschikt wat hij in de natuur heeft gevonden. De scène is echter ongetwijfeld de lustigst ‘gerangschikte’ van het verhaal. Men kan stellen dat de liederlijke taal van de ‘duivels’ met bijzonder plezier door de auteur is opgetekend en gerangschikt. De lezer(es) kan een exces, uitstijgend boven de gegevens van de natuur, ervaren en twijfels opvatten over de ernstige bedoelingen van de schrijver. Wellicht zijn we daarmee op het spoor van een van de drijfveren tot een ondersteunend voorwoord. | |||
[pagina 373]
| |||
Er is nog meer merkwaardigs. Hoewel de novelle, blijkens het voorwoord, een ode aan een vrouw moet zijn, blijkt een superieure Hanna slechts door George's aanwezigheid te kunnen bloeien. Treffend heet het in de epiloog: Zij was erg veranderd. De fijne trekken waren grover geworden, uit het tengere kind was een gezette vrouw gegroeid, in wie het overgeërfd burgerlijk karakter, dat nergens meer een tegenwicht vond, in al zijn volheid tot ontwikkeling was gekomen. De sprekende bruine ogen waren onbetekender van uitdrukking geworden (59-60; mijn cursivering). George beschikt verder over een esthetische verloskunst: Zonder een kenner te wezen, wist George de schoonheden van de beeldende kunsten genoegzaam op prijs te stellen om niet zonder vrucht steden en landen eenvoudig door te trekken. In Hanna vond hij een sluimerend schoonheidsgevoel dat slechts een wenk van de geliefde behoefde om te ontwaken (36). Ironisch genoeg wordt daarentegen op het moment van George's laagste daad, wanneer hij Hanna aan de vioolleraar doorgeeft, een vrouw de laatst verantwoordelijke, zij het een mythische vrouw: [Hanna's] oog had het Medusa-hoofd aanschouwd en zij voelde dat haar hartslag verflauwde, dat het schrikbarend monster haar tot steen zou verstijven doen. (54) Tenslotte kan een analyse van de focalisatie Emants behoefte aan het voorwoord verklaren. George denkt naar aanleiding van een ontvangen brief terug aan zijn avontuur. Dat leidt tot een retroversie. De status van de verteller in een retroversie is soms enigszins dubbelzinnig; toch is het hier mogelijk de focalisatie van George te onderscheiden van die van een externe verteller. De lezer(es) kan daarbij, al is dat narratologisch riskant, de opvattingen van de verteller koppelen aan die van Emants en zich zo een idee gaan vormen van Emants opvattingen over vrouwen. In het hotel ontwaart George al gauw, na een ontmoeting met een ‘lelijke oude’ vrouw, ‘een zwart vrouwenkleedje...met een slank middel en een blank halsje’. George laat er geen gras over groeien: Dus er was dus toch iets jongs in huis. Het meisje ziet hem zo aan dat hij afziet van verdere toenadering. Maar meteen geneert hij zich voor zichzelf. Hij die gewoon was met ‘alle aardige kamerkatjes uit de hotels’ op vertrouwelijke voet om te gaan, zou zich nu uit het veld laten slaan? Die bravoure en die ‘kamerkatjes’ zijn voor de rekening van George, zo leert ons een analyse van de focalisatie. Het loont echter de moeite na te gaan of het dedain voor het species kamermeisje en ander makkelijk bereikbaar vrouwvolk tot George's focalisatie beperkt blijft. Even tevoren hebben we gelezen: | |||
[pagina 374]
| |||
Georges doel was het zeer begrijpelijke van een jong, gezond en vermogend man, hij zocht avontuur. Deze tekst verpakt George's banale visie op vrouwen (de focalisatie verloopt via ‘bewust’) in het kaderende en legitimerende commentaar van de verteller. Eenzelfde dubbele status krijgt ‘schijnbare’, gezegd over niet-instemmende vrouwen in: Er was zo iets dringends in dit ‘laat mij’ dat George het onmogelijk kon verwarren met de schijnbare tegenstribbelingen waaraan hij bij dergelijke ondernemingen was gewend (15; mijn cursivering). Duidelijk klinkt een discursieve vertellersstem door in de volgende ‘wijsheid’: Zolang George in Hanna slechts een vrouw had gezien die enige bekoorlijkheden bezat, had zijn plichtsgevoel hem volstrekt niet verboden de nauw ontloken bloesems af te plukken (27; mijn cursivering). Zulke ‘insinuaties’ mogen niet leiden tot een banale conclusie over vrouwonvriendelijkheid of andersoortig treurigs bij Marcellus Emants. De novelle laat bij eerste lezing geen twijfel achter over Emants' afkeer van pochende en zelfzuchtige avonturiertjes die vrouwen misbruiken. Ook gaat het me er bepaald niet om achteraf de censuur-vooraf in de redactie van De Banier te vergoelijken. Ik zocht slechts naar iets in de novelle, dat wellicht Emants tot zijn breedsprakige en moraliserende voorwoord heeft gebracht. Ik vroeg me af waarom hij zo buiten adem wilde raken. | |||
Bibliografie
|
|