objectieve omschrijving bevat onvermijdelijk een of meer subjectieve elementen. De huidige bewerker wil in principe de uitgave beperken tot die brieven die bijdragen tot onze kennis van Thorbecke als persoonlijkheid, geleerde, hoogleraar, politicus, kamerlid en minister, van belangrijke tijdgenoten, en van gewichtige gebeurtenissen en problemen waarmee Thorbecke werd geconfronteerd. Deze afbakening staat en valt met het antwoord op de vraag wat moet worden verstaan onder bijdragen tot onze kennis, persoonlijkheid, belangrijk, gewichtig. Een objectief, algemeen aanvaardbaar antwoord op die vraag bestaat niet, kan niet bestaan. De bewerker moet niettemin verder. Met deze onvolkomen poging tot vaststelling van criteria heeft hij het brievenmateriaal consciëntieus geïnterpreteerd.’ Ik ben mij er van bewust dat dit een kwetsbare opstelling is die zeker tegenwerpingen zal uitlokken. Maar het selectievraagstuk lost men niet op door het te negeren of een onverdedigbaar uit te spreken. Dat er wel degelijk van een probleem sprake is, kan ik duidelijk maken met een voorbeeld uit eigen keuken. Op 9 april 1841 schreef Thorbecke aan Luzac het volgende briefje:
Amicissime! Er zijn bij mij eenige vlakken op den omslag van het nevensgaand exemplaar gekomen. Ik vraag u daarvoor verschooning, en bestelde een nieuw exemplaar, waarvoor ik u wilde verzoeken mij het uwe af te staan. Dan onze boekewurmen zijn luibakken. Wees dan zoo vriendelijk met mij te willen ruilen, zoodra ik mijn exemplaar ontvang.
Van harte T.T.J.R.T.
Voor mij is het evident, dat hier sprake is van een briefje dat ‘wat minder interessant’ is. Zelfs een belangrijk man als Thorbecke heeft brieven geschreven die te onbelangrijk zijn om in druk uit te geven.
Een tweede centraal probleem is de tekstbehandeling. Bij wetenschappelijke edities kiezen neerlandici, naar de typologie van Kanzog, voor een archiefof een historisch-kritische uitgave. Vis opteert voor een variant die aanleunt tegen de archiefuitgave, Mathijsen noemt haar editie documentair-kritisch maar Verkruijsse heeft er terecht opgewezen dat zij in wezen historisch-kritisch te werk gaat. Historici plegen zich veel rekkelijker op te stellen. Zij hadden Regels en hebben nu Richtlijnen. De verandering van de titel is kenmerkend voor hun gemakkelijker opstelling. Zij kunnen het gebruik van hoofdletters en interpunctie normaliseren, de indeling in alinea's wijzigen en kennelijke verschrijvingen stilzwijgend verbeteren. De inhoud van de tekst, de boodschap, is belangrijker dan de constitutie van de tekst. Voor neerlandici zijn dit filologische doodzonden.
Vis behandelt de brieftekst diplomatisch. Hij brengt geen veranderingen aan in spelling (kennelijke spelfouten blijven gehandhaafd), interpunctie, indeling in alinea's enz. Mathijsen erkent dat, hoewel men kan proberen ‘buchstabengetreu’ te werken, toch ‘enig ingrijpen’ noodzakelijk is. Typografische modernisering juicht zij toe. Kennelijke verschrijvingen mogen alleen worden verbeterd als die verbetering wordt verantwoord. Bij twijfel over het gebruik van hoofdletters en de indeling in alinea's, bij verschrijving in de interpunctie past zij echter ingrepen toe die zij niet verantwoordt in het tekstkritisch apparaat. Bepaalde afkortingen lost zij stilzwijgend op.