plicht ontvlucht met het excuus ‘hoofdpijn’ net als op de schuine moppenkalender en de excessieve weelde aan boord van het jacht Anything goes (pp. 59-75). Mulisch blijkt maar niet genoeg te kunnen krijgen van miljardendromerijen in her warme zuiden; zie ook De pupil).
Maar dan gebeuren er een paar eigenaardige dingen. Op p. 17 is er onverwachts sprake van ‘het experiment dat wij beiden hier met ons drieën ondernemen.’ Blijkbaar een sleutelzin: er is een ‘Dritte im Bunde’. Dat zal dan wel opnieuw de lezer zijn, zeggen wij getrainde twintigste eeuwse lezers. En inderdaad, op pagina 133 komt die twee- à drieledigheid weer aan de orde: Als de jij-figuur in uiterst nare omstandigheden verkeert, lezen we ineens: ‘Waar heb je je in hemelsnaam mee ingelaten? Rustig zit je thuis in je stoel te lezen...en tegelijk stik je bijkans (...)’.
De laatste je is duidelijk het vertelde personage, maar de lezer in de stoel wordt hier nogal moedwillig voor het blok gezet: hij moet en zal zich zo sterk identificeren met de hoofdpersoon dat hij een beetje met hem mee stikt en lijdt. De ‘toegesproken persoon’ is hier blijkbaar niet zomaar een tweede persoons-vertelwijze, die zonder veel gevolgen ook in een eerste of derde persoon veranderd kan worden, zoals bij het vous-perspectief van Butor. Nee, Mulisch beoogt een versmelting van zijn personage en zijn lezer die tegelijkertijd door de verteller worden aangesproken en gemanipuleerd. Tegen het slot (p. 154) blijkt ook wat het doel is van dit procédé: niet alleen de arme marketing-manager op Kreta, maar ook jijzelf, de lezer, krijgt tijdens de lectuur van Mulisch de kans een soort mystieke ervaring deelachtig te worden, de quintessens van het bestaan te beleven als de vier elementen water, lucht, aarde en vuur samenvloeien. ‘Om je dat tenslotte te kunnen schenken, heb ik je dit alles aangedaan.’
Het lijkt me dat hier iets teveel gevergd wordt van een simpel vormtechnisch procédé als een tweede persoons-voornaamwoord. Wel kan een schrijver door een dergelijk experiment bereiken dat we ons bewust blijven met literatuur in aanraking te zijn. Het vertelde wordt daarmee vervreemd en op afstand geplaatst, omdat het kunstkarakter ervan wordt onderstreept. Maar het lijkt me teveel gevraagd om van de nieuwe jij-vorm tevens te verwachten dat wij ons er als lezer zó door voelen aangesproken dat er óók een innige vereenzelviging tussen lezer en personage plaatsvindt. Daarvoor zijn vervreemding en identificatie tezeer strijdige fenomenen. Hier begint een experiment zichzelf in de wielen te rijden en de proefneming is mislukt....