Nationalisme, een rem op de romantiek
W. Van Den Berg
Historici, kunsthistorici en literairhistorici leggen de laatste tijd een opvallende interesse aan de dag voor het Nederlands nationaliteitsbesef, zoals dat globaal tussen 1780 en 1850 in Nederland werd gecultiveerd. Of de naderende Europese eenwording van 1992 aan die belangstelling debet is, weet ik niet, maar de voorlopige resultaten van dit onderzoek maken wel duidelijk, dat er sprake is geweest van een nationalisme-offensief op grote schaal, waarbij de letterkunde zich niet onbetuigd liet.
Nu scoren binnen rekkelijke romantiekconcepten de sterke aandacht voor het nationale en volkseigene en de verdediging en verheerlijking van eigen taal en letterkunde opmerkelijk hoog. Literaturen, die dergelijk Herderiaans gedachtegoed enthousiast thematiseren, staan op de romantische beurs hoog genoteerd. Zo beschouwd zit het met de Nederlandse romantiek wel goed, want het zoeken naar en het definiëren van de nationaliteit hield in die periode de Nederlandse intelligentsia volop bezig.
Het paradoxale feit doet zich echter voor, dat die hausse aan nationaliteitsreflectie althans op literair gebied averechts uitwerkte en er slechts toe leidde, dat de Nederlandse letterkunde de aansluiting bij de Europese romantiek jammerlijk miste. Hoe valt dat te verklaren?
Historici zijn het onderling nog altijd niet eens over de vraag, wanneer in Nederland er nu voor het eerst sprake is geweest van een duidelijk nationaliteitsbesef, maar er lijkt zo langzamerhand wel een communis opinio te bestaan, dat in de laatste decennia van de 18e eeuw het nationaliteitsbesef onder grote druk kwam te staan en om herdefiniëring vroeg. Men spreekt over een ‘gewond’ of ‘gekwetst’ nationaal gevoel als gevolg van frustraties die men of zichzelf had aangepraat dan wel zich door het buitenland had moeten laten welgevallen. In eigen taxatie is Nederland over zijn hoogtepunt heen en beleeft men een periode van economisch en cultureel verval. In de taxatie van ‘de afgunstige Engelschen, winderige Franschen, en trotsche Duitschers’ (Feith) zijn de Hollanders de risee geworden, de Chinezen van Europa.
In het defensief gedrongen is men koortsachtig in de weer om de nationale identiteitscrisis te bezweren en daar zal men onder invloed van de politieke gebeurtenissen (Franse overheersing, inlijving, eenwording met België en Belgische opstand) mee aan de gang blijven tot in de jaren 40 van de negentiende eeuw. Bij die definiëring en herdefiniëring van de Nederlandse nationale identiteit roeren de literatoren zich geducht. Zij volgen daarbij een tweetal, vaak met elkaar verstrengelde, redeneerwijzen, die ik zou willen aanduiden als het discours van de nostalgie en het discours van de beschei-