Spektator. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
Is 't letterkunde?
| |
[pagina 341]
| |
Wat blijkt? Om de lelie wetenschappelijk te kunnen onderzoeken moet ze kapot gemaakt worden. Wetenschap beoefenen is kapot maken. Zou dat waar zijn? Heel wat mensen hebben een hekel aan wetenschappelijk onderzoek van poëzie. Zij zeggen: ‘Gedichten zijn er om gelezen te worden. Als je ze gaat analyseren maak je ze kapot.’ Daar zit wel iets in. Tenminste, als met analyseren wordt bedoeld ont-leden, de delen van elkaar scheiden zodat het oorspronkelijke geheel verloren gaat. Kortom: dàt doen wat juffrouw Prior wenst. Maar is dat de enige manier om het geheel te onderzoeken? Natuurlijk niet. We kunnen de lelie ook in het veld bestuderen. Als we geduldig zijn en goed opletten komen we, zonder haar kapot te maken, heel veel van de lelie te weten. Zelfs het aantal meeldraden. Hetzelfde geldt voor een gedicht. Men kan het analyseren zonder het te beschadigen, door te onderscheiden zonder te scheiden. Zulk analyseren is een geïntensiveerde vorm van lezen. Lezen en nog eens lezen. Goed opletten. Ordeningen en verbanden ontwaren. De lezer ontvangt een overvloed aan indrukken, beelden en gevoelens, alle teweeggebracht door de taal. Of door de dichter? Die is - en dat is het bijzondere van de situatie - afwezig, opgegaan in de taal van zijn tekst. De beelden die de tekst te voorschijn roept zijn afkomstig van de schrijver. Tenminste, daar gaan we van uit. Maar de taal is hoogst eigenmachtig. En onuitputtelijk. Zij draagt meer informatie in zich dan lezers en schrijver weten. Soms lezen we meer dan de schrijver heeft bedoeld, soms minder, soms ook iets totaal anders of zelfs het tegenovergestelde. Wij lezers hebben veel pretenties: niet alleen geloven we dat we ‘de bedoeling van de dichter’ uit z'n tekst kunnen opmaken, zelfs menen we dat er wel eens iets staat dat hij niet bedoelt of dat hij iets bedoelt dat er niet staat. En dat allemaal zonder de auteur te raadplegen, enkel en alleen op grond van de door hem geschreven taal. Het komt dikwijls voor dat lezers onderling, maar ook dat lezer en auteur van mening verschillen over wat er staat. De auteur vindt meestal dat alleen wat hij bedoelt ‘er staat’, en de lezer dat ‘er’ alleen ‘staat’ wat hij erin leest (en denkt dat de auteur bedoelt, of zou moeten bedoelen). Beide is het gevolg van de natuur van de taal, die in al haar meerzinnigheid aan eigen wetten gehoorzaamt, ongeacht de wensen en ideeën van één schrijver of lezer. Deze wonderlijke autonomie van de taal is treffend onder woorden gebracht door Nijhoff, in zijn veel geciteerde volzin: ‘Er staat niet wat er staat.’ In haar oorspronkelijke context is die uitspraak eens zo intrigerend: ‘Lees maar. Er staat niet wat er staat. Er staat:’ en dan volgt het mysterieuze verhalende gedicht Awater. Nijhoff's paradoxale zin betekent onder andere: Wat er staat (voor de één) staat er tegelijkertijd niet (voor de ander).
Hoe vertrouwd we ook zijn met het lezerschap, toch heeft lezen, vergeleken met een mondeling gesprek voeren, iets vreemds. Het is eenzijdig. Er is geen gewone dialoog, want de spreker is verdwenen. De ‘luisteraar’, de lezer, is, om de boodschap te verstaan, uitsluitend aangewezen op zichzelf en de tekst. Geen onderbreking, geen stemgeluid of begeleidende mimiek van de ‘spreker’ kan de woorden nuanceren of verhelderen. Het lezen van | |
[pagina 342]
| |
literatuur is geconcentreerd op taal in haar meest uitgekristalliseerde vorm, niet alleen de spreker is afwezig, maar ook datgene waarover hij spreekt. Dat niet alleen, er is nog iets meer aan de hand. Een beroemde regel van Leopold luidt: ‘Om mijn oud woonhuis peppels staan’Ga naar eind2
Misschien spreekt de dichter hier over een concreet bestaand huis. Misschien ook niet. Maar het doet er niet toe. De taal van het gedicht wekt in ons het beeld van een huis, en dat volstaat. Ook de taal van een krant, of een brief, roept beelden op, maar hun verwijzing naar de concrete werkelijkheid staat niet ter discussie. Integendeel, zij is hoofdzaak voor schrijver en lezer. Literatuur lezen is derhalve een verbijzonderde taalhandeling: De spreker is lijfelijk afwezig en de concrete werkelijkheid is bijzaak. Er is geen directe wisselwerking tussen twee personen, maar tussen een persoon en een tekst. De taal wekt beelden bij de lezer, dat gaat vanzelf, haast ongemerkt en in hoog tempo. Al lezende ondergaan we de taal in haar meest fascinerende functie: het in werking stellen van de verbeelding. Hoe de taal de verbeelding structureert staat beschreven in de grammatica. Iedere tekst bezit een eigen structuur, maar beantwoordt allereerst aan de wetten van de taal waarin zij is gesteld. Geen wonder dat de Griekse taalkundige, Apollonius Dyscolus (2e eeuw na Christus) zei: ‘De grammatica dient om de dichters beter te kunnen begrijpen.’ De grammatica beschrijft de fundamentele eenheden van de taal. De meest uiteenlopende gebeurtenissen vertonen, in taal weergegeven, eenzelfde structuur, uitgedrukt in o.a. de zinsdelen. De zinsdeelbetekenis overstemt, in moderner Nederlands: ‘overrulet’ soms de betekenis van het afzonderlijke woord zoals we die in het lexicon terugvinden. Vandaar de krachtige suggestie van ‘'t Was plantkunde’. De betekenis van het zelfstandig naamwoord ‘plantkunde’ bevat niet de notie ‘onbeïnvloedbaar verschijnsel’, zoals ‘volle maan’. Maar door de zinsdeelbetekenis van het predikaatsnomen heeft ‘plantkunde’ die notie er hier bij gekregen. We weten niet precies waar ‘'t’ naar verwijst, zomin als we dat weten bij ‘'t Was volle maan.’ Een soort samensmelting vindt er plaats tussen ‘'t’ en ‘volle maan’, wàt de verwijzing van ‘'t’ ook moge zijn: 't is volle maan, volle maan beheerst onontkoombaar de werkelijkheid. Plantkunde kan dat ook, door de zinsdeelbetekenis van dat woord in die ene zin: ‘'t Was plantkunde.’ Slotvraag: is het bovenstaande taalkunde of letterkunde? Laten we ter gelegenheid van dit themanummer besluiten: 't Is letterkunde, ‘'t’ verwijst dan niet naar iets vaag-kosmisch, maar gewoon naar dit betoogje van 1000 woorden. In die zin is letterkunde dan ook geen onafwendbaar verschijnsel. En misschien wel tegelijkertijd toch taalkunde. |