Uiteindelijk zijn vele empirici verleid door de mentaliteit van hun werkmidden dat overheersend aandacht en ontzag heeft voor theorie-ontwerpen met het gevolg dat in hun produktie het debat over de grondslagen, de theoretische mogelijkheden de overhand haalt op concrete onderzoekingen en onderzoeksverslagen die liefst een gedurfde maar empirisch georiënteerde theorie zouden moeten ondersteunen. Of anders gezegd: de drang naar originaliteit haalt het dan op cumulatief opgebouwde resultaten.
Een reeks problemen uit de klassieke literatuurstudie zijn tevens empirisch moeilijk onderzoekbaar; processen tijdens de lectuur, historische problemen, de invloed van het onbewuste. Vooral omdat de empirische studie broksgewijs, met kleine aspecten tegelijk, moet werken door haar vraagstelling en methode, kan zij geen uitgebreid oeuvre onderzoeken of alomvattende theorieën opzetten die aardverschuivingen teweegbrengen zoals men dat gewend is in de kritiek e.a.
De torenhoge werkinvestering samen met de verminderde financiering en mensencapaciteit hebben de empirische studie voorlopig verplicht tot minder ambitieus en kleinschalig eenmansonderzoek dat ook minder opzien baart. Daardoor blijft ook het onderzoek naar nieuwe methodes en hun betrouwbaarheid en validiteit wat achterwege.
Niet in het minst is het ook moeilijk met empirisch onderzoek respekt af te dwingen in het eigen milieu: dat valt vooral op bij de afname van proeven waaruit blijkt dat ervaren lezers niet echt in de waarde van zo'n vragenlijst of interview geloven. Maar het is ook waar dat de huidige vragenlijsten een te eentonig terrein beslaan, te oppervlakkig zijn, te weinig een beperkt aspect uitdiepen. En aan wie worden ze dan voorgelegd? Steeds opnieuw aan scholieren en studenten omdat andere groepen zo moeilijk bereikbaar zijn. Houd maar eens een enquête of interview met een steekproef volwassen lezers over een schrijver of een omvangrijk boek? Hoe kan men zoiets organiseren?
Niet verwonderlijk dat men van de psychologie als empirische wetenschap denigrerend zegt dat zij de psychologie van ‘college-freshmen’ is.
Maar er zijn ook externe problemen die voortkomen vanuit het milieu waarin de empirische studie werkt nl. de milieus van de letteren.
Alhoewel vele literatuuronderzoekers de empirische studie met de lippen waarderen, zijn er heel wat minder die tot onderzoek overgaan. De muur tussen de meeste stromingen en de empirische is ook dik. Er bestaan de oude vooroordelen die op onwetendheid steunen, zoals het verwijt van positivisme dat bewust voorbijgaat aan de actuele wetenschapstheorie die ook in het empirische veld is doorgedrongen. Maar dikker is de muur door het onverbrekelijk verbond tussen literatuurstudie en filosofie in hun methodiek. De reflectief-kritische houding trekt de literatuurtheoreticus meer aan dan de empirische onderzoekscyclus. ‘Waarom al die moeite en omwegen! Als ik even nadenk, ken ik het resultaat zonder empirisch onderzoek?’ Bovendien is de empirische onderzoeksmethode hem in wezen vreemd omdat hij tijdens zijn studie niet in de grondslagen van de sociale wetenschap en haar methodologie is ingewijd. Tot zover reikt de roep naar interdisciplinair onderzoek niet! Zolang dit niet gebeurt zal de empiricus met het hoofd