Spektator. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
Het vergeten vergrijp van Galiene
| |
[pagina 263]
| |
voortdurend voor het voetlicht gebracht als een object van ironie.Ga naar eind3 Hij is anders dan Perceval een statische held, die zich verliest in zijn ‘aventures’. Tenslotte wordt hij de verlosser van een Autre Monde-kasteel, maar die locatie mag hij niet meer verlaten. De koningin van dat kasteel is Ygerne. Yvergne, de moeder van Artur, die in de normale wereld reeds lang als overleden geldt. Zo ontstaat de gedachte, dat Chrétien de eerste held van de Ronde Tafel laat bijzetten in het mausoleum van een voorbije Arturwereld. Ook daarmee komt het einde van het genre in zicht. Met deze ‘conjointure’ van twee verteldraden wordt op het eerste gezicht de suggestie gewekt van een tegenstelling van ideologische aard tussen een nieuwe en een oude ridderweg. Bij nader inzien evenwel wordt die optiek voor de goede verstaander als het ware verduisterd door het stijlprincipe dat bepalend is voor deze roman, dat van een literaire mystificatie en raadselachtigheid.Ga naar eind4 Een voorbeeld daarvan is de voorstelling van het centrale symbool van de nieuwe ridderweg, de Graal. In de - chronologisch - laatste handeling van de roman openbaart een ‘saint hermite’ aan Perceval het mysterie van de Graal. Naar zijn zeggen is de Graal een ‘sainte chose’, die een hostie bevat welke de vader van de Visserkoning - de heer van de Graalburcht - in leven houdt. Die handeling vindt plaats op Goede Vrijdag, zodat de indruk ontstaat dat de Graal een religieus, eucharistisch object is. Echter, eerder in de roman wordt de Graal beschreven vanuit het perspectief van Perceval tijdens diens verblijf op het kasteel van de Visserkoning. Dan blijkt het te gaan om ‘un graal’ - een schotel - die rondgedragen wordt door een mooi méisje, terwijl Perceval aanzit bij een vijf sterren-diner. In de samenhang van de beide handelingen is aldus sprake van een ambigu, de hoorder mystificerend oscilleren tussen heidens en christelijk, het werk van een ‘onbetrouwbare’ auteur.
Vermoedelijk kort na de Conte du Graal verscheen een nieuwe Arturroman, een werk uit ‘de school’ van Chrétien, die bekend is onder de titel Fergus. Deze werd geschreven door de Noordfranse auteur Guillaume le Clerc, die we gezien zijn aansluiting bij het werk van de meester zo ongeveer mogen beschouwen als de ‘beste leerling’ van Chrétien. Voor de ‘matière’ van zijn roman heeft hij op een creatieve wijze gebruik gemaakt van vooral aan de romans van Chrétien ontleende elementen. Hierdoor vertoont de Fergus een intertextuele ‘conjointure’ in de vorm van een nieuwe roman die tegelijk een soort summa is van het oeuvre van Chrétien. Dit procédé veronderstelt een publiek van literair ingewijden dat grondig vertrouwd was met de romans van Chrétien. Het is ook kenmerkend voor de literaire attitude en de strict literaire functie van de Fergus.Ga naar eind5 Door de ontleningen in hun nieuwe context te ontwaren werd het publiek bepaald bij de creatie van de roman als literaire fictie op basis van het werk van een beroemde ‘poeta fictor’, de creator van het genre. Deze receptie was vooral een literair-amusante bezigheid, want dikwijls ontstond door de aangebrachte veranderingen bij de ontleningen een komisch effect. Een aparte plaats onder de bronnen van Guillaumes roman wordt ingenomen door de Conte du Graal. Voor de grote lijnen van de handeling is de Fergus ontworpen als een variatie op de Perceval-handeling uit Chrétiens roman | |
[pagina 264]
| |
en deze is geworden tot een zeer geslaagde literaire maskerade. Een paar jaar geleden publiceerde Owen een uitvoerig en fraai opstel over de Fergus en dit besloot hij met de volgende typering van zijn auteur: ‘...he was a lover of literature and himself a formidable spinner of words with a sound sense of structure and form: a second-phase romancer but a first-rate craftsman. But because of his chosen technique he has lived too long in Chrétien's shadow. It is high time we recognised the significance of his work in the evolving history of romance and saluted him as one of its most gifted and subtle exponents’.Ga naar eind6 Een voorbeeld van Guillaumes omgang met Chrétiens laatste roman zien we in het volgende. In de Perceval-handeling van de Conte du Graal komt een scène voor die zich nog geheel afspeelt binnen een profane ‘amour’-‘chevalerie’-sfeer. Perceval brengt een nacht door op het kasteel van de schone Blancheflor. Zij is de nicht van een kasteelheer, bij wie hij eerder logies heeft ontvangen. Perceval ligt te slapen en is nog onwetend op het gebied van de liefde: ‘...il ne savoit nule rien / D'amor...’. Het meisje echter is wakker en verkeert in grote onrust. Schaars gekleed begeeft zij zich naar Percevals bed en knielt wenend voor hem neer. De held wordt wakker, trekt haar naar zich toe en vraagt naar de reden van haar komst.Ga naar eind7 In Guillaumes roman komt een scène voor met eenzelfde inhoud. De held, Fergus, brengt een nacht door op een kasteel waar de schone Galiene, een nicht van de kasteelheer, verblijft. Zij kan 's nachts de slaap niet vatten en verkeert in hevige onrust. Fergus daarentegen ligt rustig te slapen, terwijl hij nog onbekend met de minne is: ‘...ne savoit que est amors’. Galiene gaat met weinig om het lijf naar het slaapvertrek van de gast en knielt wenend voor hem neer. Fergus wordt wakker, trekt haar naar zich toe en vraagt wat zij zoekt.Ga naar eind8 De auteur van de Fergus heeft deze scène voorgesteld naar het voorbeeld van die in Chrétiens roman. Hij deed dit vanuit de opzet dat zijn hoorders de ontlening zouden opmerken. Deze voorzag hij verder van allerlei verschillen en een omkering, zodat het publiek vervolgens de variatiekunst zou ontdekken. Vandaaruit wordt ook zichtbaar, hoe de scène in een komische richting is uitgewerkt. Chrétiens heldin gaat bij haar geëmotioneerdheid met overleg, namelijk manipulerend te werk.Ga naar eind9 Blancheflors burcht lijdt onder een belegering, zodat een ondergang dreigt. Wanneer Perceval wakker is geworden, houdt zij een droevig relaas over haar situatie - van verliefdheid is nog geen sprake - om daarmee te bewerken, dat hij de strijd voor haar zal opnemen en deze opzet heeft succes. Perceval nodigt haar uit om naast hem in het bed plaats te nemen en in het vervolg van de episode wordt verhaald, hoe hij in de strijd zorgt voor de bevrijding van haar burcht. Hiermee wordt hij Blancheflors geliefde. Galiene daarentegen heeft zichzelf niet in de hand. Haar onrust is het gevolg van de omstandigheid dat zij tomeloos verliefd is geworden op de gast. Haar gang naar diens bed heeft geen succes. Zij bekent haar liefde, maar Fergus wil eerst de ridder-‘aventure’ waarvoor hij uitgereden is volbrengen. Daarop druipt Galiene beschaamd af. Het variatiewerk van Guillaume gaat hier tevens gepaard met een verplaatsing. Hij heeft namelijk het gegeven van de heldin als ‘besieged lady’ te berde gebracht in een later gedeelte van de roman. Daarmee is de geliefde anders dan in de Conte du Graal het doel geworden van de weg van de held. | |
[pagina 265]
| |
De verdere inhoud van de Fergus is kort aangeduid als volgt. De held is de zoon van een adellijke moeder en een rijke ‘vilain’. Hij groeit op in een agrarisch buitengewest. Na het zien van de voorbij trekkende Artur en zijn ridders begeeft hij zich op een onaangepaste wijze naar het hof. Daar bereikt hij een staat van aangepastheid, wanneer hij door Artur tot ridder wordt gemaakt. Vervolgens verslaat hij de Zwarte Ridder, een geduchte vijand van het hof. Onderweg voor die ‘aventure’ ontmoet hij Galiene en dan vindt het boven vermelde gebeuren plaats. Na haar mislukte liefdesaanzoek vlucht Galiene weg en kort daarop, bij zijn terugkeer langs het kasteel van Galienes oom, is het Fergus die in liefde ontvlamt. Vanaf dat moment heeft hij nog maar één doel, het terugvinden van Galiene. Daarover handelt het vervolg van de roman. De weg naar de geliefde verloopt via een grootse queeste om een Wonderschild. Dit zal hem de hogere identiteit verlenen van de Chevalier au biel Escu - de Ridder met het mooie Schild -. Met de verovering van het Schild bereikt hij het niveau van een tweede Messias. Hij bevrijdt de burcht van Galiene uit de macht van belegeraars, verslaat tijdens een tournooi de crême de la crême van de Arturwereld en tenslotte wordt hij, door met Galiene in het huwelijk te treden, koning over het land van zijn geliefde. Het eerste optreden van de held is een gevariëerde replica van dat van Perceval in de Conte du Graal. Dit vormt de basis voor de conceptie van de roman als ‘ein neuer, ein anderer Perceval’,Ga naar eind10 met een nu voltooide handeling waarin het de bestemming van de held is ‘...to take over Perceval's role and transcend him as a knight’.Ga naar eind11 Deze conceptie is op een bijzondere wijze uitgewerkt tot een literaire reactie op Chrétiens Conte du Graal. De Fergus is quasi naar het model van de heilsgeschiedenis ontworpen als de ‘vervulling’ van Percevals onvoltooide (Graal-)queeste, die tegelijk een terugkeer is van de nieuwe richting welke Chrétien met zijn laatste roman is ingeslagen. In de Chevalier au Lion was de geliefde het telos van de weg van de held. In de Conte du Graal werd haar plaats ingenomen door de Graal bij een wending in de richting van een christelijk-spiritueel ridderschap. Hier, in de ‘neo-Perceval’ van de Fergus neemt weer de geliefde de plaats in van de Graal.Ga naar eind12 Fergus volbrengt de queeste van het Schild. Dit voorwerp is de profane pendant van de Graal en het middel tot het terugvinden van Galiene. Guillaume corrigeerde het literaire experiment van de Conte du Graal met een terugkeer naar het model van de Chevalier au Lion. Fergus als een nieuwe Perceval is de held van een roman met één verteldraad, wiens weg verbonden is met een geheel profane ‘amour’-‘chevalerie’-thematiek. In die opzet werd de scène met het mislukte liefdesaanzoek van Galiene gezien het gevolg tot een voor de ‘conjointure’ van de roman allesbepalende handeling.
Van de Fergus is een Middelnederlandse versie overgeleverd die bekend is onder de titel Ferguut. Samen met de Walewein is deze de enige apart en compleet overgeleverde Arturroman in het Middelnederlands. Hij werd geschreven voor een Vlaams publiek, mogelijk omstreeks het midden van de dertiende eeuw.Ga naar eind13 In vergelijking met het Oudfrans wordt de Ferguut gekenmerkt door tweeërlei werkwijze. In het eerste gedeelte, tot aan vers 2592, is de tekst een licht bekorte vertaling van de Fergus. Het vervolg is | |
[pagina 266]
| |
een vrije bewerking en omwerking daarvan. Als geheel verschijnt het Dietse werk vergeleken met het origineel als een ander, gereduceerd romantype. De conceptie van de Fergus als een literaire reactie op de Conte du Graal werd losgelaten en allerlei elementen in de ‘hogere’ literaire laag van Guillaumes roman verdwenen bij de overgang van Frans naar Diets. In de Ferguut is de aandacht overwegend - zij het niet uitsluitend getuige bij voorbeeld het slot - geconcentreerd op een ‘lager’ niveau, dat van het verhaal over een briljante riddercarrière.
In de Middelnederlandse roman bevindt zich de scène met Galienes liefdesbekentenis in het vertaalde gedeelte en komt zo overeen met de handeling in het origineel. Bij een bespreking van de rol van Galiene kunnen dus even het Oudfranse en het Middelnederlandse verhaal als één tekst behandeld worden. Nu is het opvallend, dat verscheidene onderzoekers - vooral Neerlandici - die aandacht hebben besteed aan de scène van Galienes gang naar Ferguuts of Fergus' bed het gedrag van de held typeren als ‘boers’ of ‘onhoofs’, terwijl zij niet of nauwelijks ingaan op de rol van Galiene. Zo lezen we bij Jonckbloet: ‘(Ferguut) heeft dus alle kiemen in zich van een uitstekend ridder; maar hij is de zoon eens dorpers, van alle hoofschheid verstoken. De dichter doet die plompheid uitkomen door enkele kleine trekken; maar wat haar vooral in het licht moet stellen, is Ferguut's aanvankelijke onvatbaarheid voor liefde, waarom hij dan ook zijn wedermin ontzegt aan de schoone Galiëne, die hem, op de zonderlinge manier aan de vrouwen in dezen sagenkring eigen, hare liefde bekent. Dat was wel het sterkste bewijs van dorperlijke botheid, naar de opvatting van een tijd, waarin galanterie en vrouwendienst beschouwd werden als de enige kwekers van beschaafde, hoofsche vormen’.Ga naar eind14 Overdiep deelt mee, dat Ferguut in het eerste gedeelte van de roman optreedt als ‘de boersche dorper, die de liefde van Galiene versmaadt’.Ga naar eind15 Eenzelfde typering komen we tegen in een artikel van mevr. Paardekooper.Ga naar eind16 Mevr. Schmolke spreekt van ‘Fergus' Sünde wider die cortoisie’ en van ‘sein unhöfisches Verhalten gegen Galiene’.Ga naar eind17 In de letterkundige inleiding van de nieuwe Ferguut-editie zegt De Paepe over de Franse held, dat deze zich ‘erg onhoofs’ gedraagt tegenover Galiene: ‘hij wijst haar liefde af op een vrij brutale wijze’.Ga naar eind18 Iets dergelijks zegt De Paepe over Ferguut,Ga naar eind19 en dat werd overgenomen door Janssens.Ga naar eind20 Een heel wat genuanceerder oordeel komt voor in een studie over de Fergus door mevr. Southworth. Zij wijst erop, dat Galiene ‘ne montre pas la réserve habituelle aux demoiselles des romans courtois’, en dat voor Fergus het liefdesaanbod te vroeg komt, omdat hij zichzelf als ‘chevalier’ nog niet heeft kunnen waarmaken: ‘Le comportement de Fergus n'est pas un péché, mais une conséquence inévitable du manque d'exploits’.Ga naar eind21 Als laatste in de rij noem ik Willem Kuiper, die een geheel ander geluid dan de hiervoor genoemde interpreten laat horen. Hij stelt kort en krachtig en dat naar ik meen met reden: ‘Ten onrechte wordt Ferguut hier in de traditionele interpretatie lomp gedrag verweten: een heer weigert een dame niet, heet het dan. Welnu, een dame biedt zich niet aan. Zo er iemand tegen de hoofse code zondigt dan is het toch wel Galiene die de schaamte voorbij is’.Ga naar eind22 In het volgende wil ik nu nader belichten, hoe het in de betreffende scène | |
[pagina 267]
| |
niet zozeer gaat om een onhoofs gedrag van de held als wel om een vergrijp tegen een hoofse norm door Galiene. Aangezien deze scène en die van de latere reactie van de held een kernhandeling vormen in allereerst de Fergus van Guillaume, biedt een bespreking ervan een inzicht in het karakter van deze roman. | |
Fergus en GalieneQua structuur en thematiek sluit de Fergus aan bij het model van Chrétiens Chevalier au Lion. Als in die roman zijn de ‘aventures’ van de held geordend in de symbolische structuur van een ‘Doppelweg’ die in samenhang staat met een ‘amour’-‘chevalerie’-thematiek.Ga naar eind23 Fergus bereikt in een eerste fase, na zijn vertrek vanuit het Arturhof, een ideaal niveau als ‘chevalier’ met zijn overwinning op de Zwarte Ridder. Vervolgens komt het tot een crisis doordat hij geleid door de ‘amour’ in zijn antwoord op Galienes liefdesaanzoek een vergrijp ziet. Na dit scharnierpunt begint het tweede gedeelte. In een lange, gefaseerde weg, die begint met een dieptepunt van ‘dolor’, bereikt hij een ideaal evenwicht tussen ‘amour’ en ‘chevalerie’. Hij stelt zijn ridderschap in dienst van de liefde en dit brengt hem tot een messiaans niveau. Hieruit blijkt, hoe de scènes van Galienes aanzoek en van Fergus' latere reactie daarop als het ware de structuur en de thematiek van de roman constitueren. Bezien we nu de eerste scène met het oog op - vooral - de rol van Fergus. Als hij wakker is geworden, bekent Galiene onverhuld haar liefde: ‘...tant vos aim que plus ne puis’ (vs. 1939).Ga naar eind24 Vervolgens maakt zij gebruik van een metafoor. Zij heeft haar hart verloren en vraagt Fergus om de teruggave daarvan. Daarop antwoordt de held, dat hij dit niet gezien heeft. Zou haar hart in zijn bezit zijn, dan zou hij het niet bij zich houden, maar hij heeft haar hart niet: Fergus respont: ‘Onques nel vi,
1945[regelnummer]
Ma damoisele, vostre cuer.
Je nel retenroie a nul fuer
Se je l'avoie en ma baillie;
Mais saciés que je n'en ai mie’Ga naar eind25
Met dit antwoord heeft Fergus de lachers op zijn hand. Het lijkt, dat hij hier reageert als een onwetende die nog geen metaforisch taalgebruik kent, maar het kan ook zijn, gezien het vervolg, dat hij met een komische opzet een metafoor beantwoordt met een letterlijke toepassing.Ga naar eind26 Het effect is een ironizering van het literaire taalgebruik dat Galiene bij haar aanzoek hanteert. Daarnaast gaat achter deze verzen een opzet schuil die typerend is voor de intertextueel-literaire attitude van Guillaumes roman. Fergus' antwoord klinkt namelijk als een variatie op een claus uit de Cligés van Chrétien. Het tweede gedeelte van die roman handelt over de liefdesgeschiedenis van Fenice en Cligés. Dit paar komt tot een wederzijdse liefdesverklaring op een specifiek hoofse wijze, dat is ‘par moz coverz’, wat gebeurt via een metaforisch ingezette dialoog over de scheiding van ‘cuer’ en ‘cor’.Ga naar eind27 Fenice suggereert, dat haar hart vertoefde bij Cligés, toen deze aan het Arturhof verbleef. Hierop antwoordt Cligés, dat hij haar hart niet gezien heeft. Maar | |
[pagina 268]
| |
had hij hei geweten, dan zou hij haar hart met alle vriendschap bejegend hebben: -Dex, je ne l'i soi, ne ne vi.
Dex, que nel soi? Se le sëusse,
Certes, dame, je li eüsse
Boene conpaignie portéGa naar eind28
Het was de taak van de hoorders van de Fergus om deze variërende ontlening te ontdekken als één van de elementen die de nieuwe roman creëren op basis van de ‘matière’ van de ‘oude’ meester.Ga naar eind29 Ten aanzien van het optreden van de personages gaat dit samen met een nadere ironizering van Galiene. Zij hanteert de metafoor van het hart al weinig verhuld en dat na een openlijke liefdesverklaring. Zij past dus de hoofse spreekstijl van een liefdesverklaring ‘par moz coverz’ anders dan Fenice foutief toe. Fergus reageert op haar metafoor, maar anders dan Cligés afwijzend, zodat Galienes initiatief een mislukking wordt. In het vervolg van de scène bekent Galiene tegenover Fergus in alle duidelijkheid, dat zij helemaal van hem in de ban is. Hij antwoordt daarop met een uitvoerige claus. Fergus zegt, dat hij vóór alles datgene wil volbrengen, waarvoor hij op weg is, namelijk de ‘bataille’ met de Zwarte Ridder. Maar als dat gebeurd is, wil hij haar zijn liefde geven: 1961[regelnummer]
Fergus li respont en rïant
‘Pucele, je vois el querant
Qua amors ne que drüerie.
J'ai une bataille aatie
1965[regelnummer]
Que je vaurai avant parfaire;
Mais quant je verrai el repaire,
Se je en puis vis escaper,
Par chi m'en vaurai retorner.
Adonques, se vos bien volés,
1970[regelnummer]
Ma drüerie et m'amistés
Sera vostre sans contredit.
Mais tant me donnés de respit
Que j'aie au chevalier parlé
Qui tant a orguel et fierté;
1975[regelnummer]
Car il n'est riens, se Dius me voie,
Qui me peüst metre en la voie
Que me drüerie donnaisse
A pucele, ne point l'amaisse
Desi que jo aie conquis,
1980[regelnummer]
Maté d'armes u mort u pris
Le chevalier mal enginnos’
Uit deze reactie blijkt, dat Fergus in een ‘beperkte’ fase verkeert. Hij is nog niet getroffen door de liefde en zijn streven is eenzijdig erop gericht om zich als ‘chevalier’ waar te maken. De achtergrond daarvan vormt een bespotting die hem aan het Arturhof ten deel is gevallen van de kant van de drossaard Ke. Bezien we evenwel Fergus' antwoord vanuit een hogere | |
[pagina 269]
| |
regie, dan kan gesteld worden, dat hij hier op de juiste wijze handelt. De zot van het hof heeft eerder de komst van een ridder geprofeteerd die de strijd met de Zwarte Ridder zal aangaan. Blijkens het vervolg is Fergus die geprofeteerde held. Het is dan zijn heilsmissie om de Arturwereld te bevrijden van de destructieve macht van de Zwarte Ridder en daarvan laat hij zich niet afleiden door een mooi meisje dat zich komt aanbieden. Fergus begaat tegenover Galiene ook geen vergrijp of ‘pecié’. Een vergelijking met het model, de Chevalier au Lion, is hier illustratief. In Chrétiens roman wordt de ‘Doppelweg’-structuur bepaald door een echt vergrijp van Yvain tegenover zijn geliefde, Laudine. Yvain heeft in de eerste fase van zijn weg Laudine als bruid verworven. Daarna krijgt hij van haar permissie om een jaar lang aan tournooien deel te nemen. Overschrijdt hij die termijn, dan zal haar liefde veranderen in haat. Yvain gaat vervolgens zo in het ‘chevalerie’-bestaan op, dat hij de termijn inderdaad overschrijdt. Dit leidt voor hem tot de crisis, waarna een lange herstelqueeste nodig is aleer hij Laudine weer als geliefde verwerft. Fergus daarentegen heeft nog geen binding met Galiene als geliefde. Hij is haar niets verschuldigd en het is zijn vrijheid om de grote taak, die van de ‘bataille’, voor te laten gaan. Als Galiene later ‘wijs’ geworden is, ziet zij dit ook zelf in: Fergus treft geen blaam, terwijl zij zo dom was om niet op zijn terugkeer van de ‘bataille’ te wachten (vss. 5682-88). Overigens, in het laatste geval was er ook geen roman over Fergus' weg naar Galiene geweest. Verder kan men bij de geciteerde claus toch moeilijk spreken van een boers of onhoofs gedrag. Terecht heeft wijlen Kees de Graaf - gezegd over de Dietse vertaling - opgemerkt: ‘Ik geloof niet in die...“boersche dorper, die de liefde van Galiene versmaadt” van Overdiep’.Ga naar eind30 Inderdaad, Fergus wijst Galiene geenszins grofweg af, maar vraagt om ‘respit’ en belooft haar bij de terugkeer zijn liefde, indien zij dat wenst. In deze fase van Fergus' ontwikkelingsgang zou ook geen onhoofs gedrag passen. Fergus' vader is een ‘vilain’, maar de voorstelling van de ridderweg van de held illustreert, hoe ‘natura’ superieur is aan ‘nutritura’. Zijn vader heeft hem de bestaanswijze van een ‘vilain’ opgelegd - hij werd te werk gesteld als ploeger -, maar wezenlijk is hij alleen de zoon van zijn edele moeder zoals meteen blijkt uit zijn verlangen naar de ridderwereld en het vervolg van zijn weg brengt dit op een stralende wijze aan het licht.Ga naar eind31 Al voor de scène met Galiene is sprake van duidelijke symptomen van die edele natuur. Fergus' eerste logies is in het huis van Arturs kamerling en hij ontvangt dit in een hoofscorrect gesprek met diens dochter. Daarna wordt hij op de meest illustere en eervolle wijze tot ridder gemaakt, namelijk door koning Artur en het is Gavain, de eerste ridder van het hof - ‘Mesire Gavains li cortois’ (vs. 1409) - die om zijn vriendschap vraagt. Telkens bewondert men Fergus' buitengewone schoonheid, welke gold als een teken van hoge afstamming, en het is deze schoonheid die Galiene in liefde doet ontvlammen. Direct voorafgaande aan Galienes gang naar Fergus' bed spreekt de verteller over hem als over de meest edele jongeling: ‘Tot le plus noble baceler / Qui soit el mont, mon ensïent’ (vss. 1884-85). De verteller vestigt er bovendien de aandacht op, dat Fergus van nature hoofs handelt. Dit doet hij bij Fergus' aankomst op het kasteel van Galienes oom. Galiene is hem behulpzaam | |
[pagina 270]
| |
door de stijgbeugels van zijn paard vast te houden en dan is het een teken van Fergus' hoofsheid, dat dit hem hogelijk mishaagt omdat hij juist haar met grote eerbied wil behandelen: 1608[regelnummer]
La pucele li a tenu
Les estriers com sage et cortoisse
1610[regelnummer]
Mais a Fergus forment en poise
Por cho qu'il li voloit porter
Grant reverence et honnerer,
Si com Nature li mostroit
...
1621[regelnummer]
Nature ensaigne au chevalier
Que honnerer et ensaucier
Doive son oste et la pucele
Qui tant est avenans et biele,
1625[regelnummer]
Et il si fist sans faintisse
Fergus' ‘leermeester’ is een hoofse Natura,Ga naar eind32 en dit zijn verzen die doorgeklonken zullen hebben bij het beluisteren van Fergus' antwoord op Galienes liefdesverklaring.
Een dag later, na zijn overwinning op de Zwarte Ridder, keert Fergus terug langs het kasteel van Galienes oom. Een volledige ommekeer vindt dan plaats. Was eerst zijn streven eenzijdig gericht op de ‘chevalerie’, nu geraakt hij ineens eenzijdig in de ban van de ‘amour’. Zodra hij hoort, dat Galiene verdwenen is, zijn de gedachten van de held uisluitend op haar gericht. Door de werking van de Minne trekt hij het boetekleed aan. In een staat van grote droefheid en ellende is hij vol berouw over zijn antwoord op Galienes liefdesaanbod en hij acht dit een schanddaad. Wanneer hij deze gedachten in een lange monoloog uitspreekt, meent hij een moment dat hij niet van een hoofse natuur is en acht hij zijn keuze voor de liefde een dwaasheid, omdat hij de zoon is van de dorper Soumilloit: 2686[regelnummer]
Certes ainc ne vint de nature
Que je ne doi faire fors honte
...
2690[regelnummer]
Onques mes peres Soumillet,
onques a nul jor qu'il vesquist,
De tel ouvre ne s'en entremist.
Et li fius s'en veut entremetre!
Dius, quel eschar!...
Paradoxaal genoeg laten deze uiting en het vervolg zien, dat Fergus wezenlijk - van nature - niet de zoon van de Dorper is. Hij reageert immers op een hoofse wijze bij de confrontatie met zijn eerdere handelwijze. Vanuit de norm van de liefde veroordeelt hij die. Hij is geheel vatbaar voor de liefde, kiest daar nu voor, wenst Galiene als zijn ‘amie’ en hij zal alles in het werk stellen om haar te bereiken. Tegelijk verschijnt het optreden van de held in een komisch en ironisch daglicht. Hoofse epici behandelen de wereld van de liefde vaak met een | |
[pagina 271]
| |
‘sourire’,Ga naar eind33 en zo ook Guillaume. Fergus kon eerst de mooie Galiene zomaar bij zich in bed krijgen, maar toen had hij geen trek. Eén dag later is al zijn verlangen op haar gericht, maar dan is het te laat. Bij een dergelijke crisis zal de hoorder wel eerder geglimlacht dan getreurd hebben om de ‘dolor’ van de held.Ga naar eind34
Bezien we vervolgens in de eerdere scène de rol van Galiene. Zodra Galiene bij zijn aankomst op het kasteel van haar oom Fergus' schone gestalte heeft gezien, is zij hevig verliefd. Dit leidt ertoe, dat zij 's nachts naar Fergus' slaapkamer gaat en haar liefde bekent. Zij doet dat onverhuld: 1939[regelnummer]
...tant vos aim que plus ne puis
Ook biedt zij zich met zoveel woorden aan: 1952[regelnummer]
...il (sc. haar hart) est tos en vo service
Et je aveuc, se vos volés
...
1959[regelnummer]
En vostre main, ne doutés mie,
Tenés et ma mort et ma vie
Wil men nu spreken van een verkeerd gedrag, dan is het toch in alle duidelijkheid zo, dat Galiene het is die een vergrijp begaat tegen een hoofse code. Blijkens verschillende teksten in de hoofse epiek was het een meisje verboden om in de liefde het initiatief te nemen door als eerste openlijk met een liefdesbekentenis te komen.Ga naar eind35 Juist deze norm stelt Galiene zelf in de nachtelijke liefdesmonoloog die voorafgaat aan haar gang naar Fergus' bed. Een ogenblik overweegt zij om Fergus haar liefde te bekennen, wat zij meteen weer verwerpt als een schande voor haar geslacht. Zij zou liever begraven, willen worden dan als eerste Fergus om zijn liefde te vragen: 1835[regelnummer]
Jel die? Or ai dit folage
Dont honniroie mon lingnage;
Mius vauroie estre mise en biere
Que d'amor primes le requiere
Dezelfde norm werd eerder verwoord door een heldin van Chrétien de Troyes. In het eerste gedeelte van de Cligés verkeert Soredamor als Galiene in de ban van de Minne. Het object van haar liefde is Alixandre. In een nachtelijke monoloog stelt zij, dat een eerste liefdesverklaring van haar kant een ‘forfet’ en de daad van een dwaze vrouw zou zijn: Comant? Proierai le je donques?
Nenil. Por coi? Ce n'avint onques
Que fame tel forfet feïst
Que d'amor home requeïst,
Se plus d'autre ne fu desvee
...
Ja ne soit amors si vilainne
Que je pri cestui primerainneGa naar eind36
| |
[pagina 272]
| |
Soredamor wil op een hoofse wijze te werk gaan. Zij neemt zich voor om indirect en verhuld, ‘par sanblant et par moz coverz’, Alixandre op weg te helpen, zodat hij zeker kan zijn van haar liefde en het initiatief van hem uit kan gaan. Overigens, vanwege haar timiditeit komt het daar niet van, maar dit gelukt wel - zoals boven werd aangegeven - bij de tweede heldin, Fenice. Galiene begaat niet alleen met haar liefdesbekentenis een ‘forfet’, ook haar verdere gedrag daarbij is in strijd met een hoofs decorum. Zij begeeft zich naar het slaapvertrek van de gast die zij nog maar een paar uur kent, en in haar geëmotioneerdheid trekt zij slechts haar hemd en een mantel aan: 1899[regelnummer]
Aincques n'i prist fors sa cemisse,
Et un mantiel o pene grise
A afublé tant solement
Een dergelijke kledij gold als onhoofs, want bijna naakt. De hoorder van de Fergus kon bij die gedachte bepaald worden door een verbinding met het model van deze scène, die van Blancheflors gang naar Percevals bed in de Conte du Graal. Blancheflor is dan evenzo gekleed in hemd en mantel. Tegenover Perceval noemt zij dat ‘bijna naakt’ en uit haar verontschuldiging blijkt, dat dit evenals haar komst in de slaapkamer van de gast normaal gezien werd als een verwerpelijke gedragswijze: Por Dieu vos pri et por son fil
Que vos ne m'en aiez plus vil
De che que je sui chi venue.
Por che se je sui pres que nue
Je n'i pensai onques folie
Ne mauvestié ne vilonnieGa naar eind37
Het is dus Galiene aan wie men onhoofs gedrag zou moeten verwijten. Evenwel, er zijn ‘verzachtende’ omstandigheden vanwege de almacht van de Minne en bovendien is dit alles niet zo serieus bedoeld. Het nachtelijke gebeuren wordt beschreven met de focus gericht op Galiene. In het geheel van de scène gebeurt dat vanuit een komische en ironische optiek. Zij is zo overweldigd door haar liefdesemoties, dat zij verkeerd handelt in een voorstelling die bedoeld is om een ‘sourire’ op te roepen.Ga naar eind38 Het komische van de situatie komt onder andere tot uiting in Fergus' eerste reactie op Galienes bezoek. De held wordt wakker van haar hand op zijn borst, hij trekt haar naar zich toe en zegt: ‘Vos estes prise!’ (vs. 1933) - in het Middelnederlands: ‘Joncfrouwe, gi sijt gevaen!’ (vs. 1470)-. Fergus spreekt hier alsof Galiene een stuk wild is. De literair geschoolde hoorder kon hier denken aan een vooral door Ovidius beïnvloede metaforiek waarin voorstellingen ontleend aan de jacht worden gebruikt als beeld voor de weg tot het veroveren van de geliefde.Ga naar eind39 Vervolgens kon de hoorder met ironie vaststellen, dat vanhieruit bezien Galiene verkeerd handelt en Fergus correct. Het wild hoort immers voor de jager te vluchten. Zo is het geval in de prelude van de Fergus over de jacht van de Arturridders op een wit hert. Daar gaat het om een langdurige en moeilijke achtervolging van een | |
[pagina 273]
| |
telkens wegvluchtend hert. Het vellen van het dier, de ‘prise’ (vs. 238), gebeurt uiteindelijk door toedoen van Fergus' prototype, Perceval. Het amoureuze hert Galiene daarentegen laat zich niet achtervolgen, maar komt zich zomaar aanbieden.Ga naar eind40 Fergus handelt dan als een sportieve jager door vervolgens deze al te gemakkelijke prooi weer te laten gaan.Ga naar eind41
Guillaume laat zijn heldin tegen het einde van de roman een ontwikkeling doormaken tot een vrouw die handelt ‘comme cortoise et sage’ (vs. 6649). Galiene maakt dan in een weldoordachte manipulatie koning Artur tot een object van ironie, wanneer zij hem als een instrument gebruikt om op de meest eervolle wijze haar geliefde Fergus als echtgenoot te ontvangen.Ga naar eind42 Bij haar eerste optreden evenwel staat zij vanwege haar liefdesemoties nog veraf van de hoofse deugd van de ‘mesure’. Literair gezien zou men kunnen stellen, dat zij daar handelt als een ‘voorhoofse’ heldin.Ga naar eind43 Ik vermoed, dat Guillaume daarom aan haar de naam Galiene heeft verleend. In het - zogenaamde - voorhoofse genre van het ‘chanson de geste’ komen enkele heidense prinsessen voor die sans gêne hun liefde voor een christen-held bekennen en soms ook bij deze in bed sluipen.Ga naar eind44 Eén van die bedprinsessen heet Galiene. In de Mainet namelijk wordt Galienne, de dochter van de koning van Toledo, verliefd op de jonge ridder Charles - de latere Charlemagne - en bij een ontmoeting stapt zij onbeschroomd, slechts gekleed in een hemd, bij hem in bed: Galiiene la bele vers Mainet se presante,
De lés lui se coucha en sa cemise saingleGa naar eind45
De Galiene van Guillaume zou zich zo'n positie gewenst hebben, maar het is haar ironische lot dat zij als heldin moet figureren in een hoofse roman. Het resultaat van haar initiatief is een zwaar geëmotioneerde en in haar ogen schaamtevolle aftocht.
Bij deze liefdeshandeling in de Fergus is ook de rol van een hoger personage in het geding. In het eerste ‘Doppelweg’-model van Chrétien, de Erec et Enide, is de voorstelling van de ‘zonde’ en van de crisis die leiden tot de grote herstelqueeste opgenomen in een ‘merveilleux’-sfeer. Hiermee wordt een schijnbaar ideologische probleemstelling als het ware overstegen door een literaire mystificatie.Ga naar eind46 Op een geheel eigen wijze heeft Guillaume iets dergelijks ondernomen. Wanneer Fergus de ‘dolerouse aventure’ van de Zwarte Ridder wil ondernemen, zijn de Arturridders daarover zeer bedroefd. Fergus evenwel heeft voor hen geen oor. Hij is in de ban van Proëce, terwijl Vaselage hem aanraadt om voor het gevecht op weg te gaan en zich niet te bekommeren om de ‘pité’ van de ridders aan het hof: 1383[regelnummer]
Fergus gaires a els n'entent;
Car Proëce son cuer esprent,
1385[regelnummer]
Et Vaselages le conselle
Et se li dist ens en s'orelle
Que il s'en voist en la bataille
Et de lor pité ne li chaille
| |
[pagina 274]
| |
Fergus' streven is er in deze fase van zijn weg voor alles op gericht om zich als ‘chevalier’ waar te maken. De verteller brengt dit tot uitdrukking met een personificatie van de begrippen ‘proëce’ en ‘vaselage’ als exponenten van de Chevalerie, waarmee deze verschijnen als externe machten die de held beheersen en leiden. Een tweede ‘conseil’-passage komt voor als Galiene op weg is gegaan naar Fergus' bed. Zij is dan vol aarzeling. Amors zegt, dat zij onverwijld tot een liefdesaanzoek moet overgaan, maar Vergoine - de stem van de hoofse ‘pudor’ - gaat hier tegenin. Daarop doet Amors een nieuwe ‘aanval’ met als overredingsargument, dat Fergus zeker ‘pité’ zal betonen: 1912[regelnummer]
Amors li dist qu'ele requiere
Le chevalier delivrement;
Mais Vergoine se li desfant
1915[regelnummer]
Que ja mar serra si hardie
Qu'a Fergus son corage die.
Amors li refait un asalt
Et se li dist que rien ne vaut
Mais soi descuevre au chevalier;
1920[regelnummer]
Car ja son cuer n'avra tant chier
Que n'en ait pité se li prie
Hierna knielt Galiene neer en bekent haar liefde. De verteller beschrijft in deze passage Galienes tweestrijd in de stijlvorm van de personificatie - of beter, in de voorstelling van twee ‘abstracta loquentia’ - met Amors als de hogere macht die de overhand op haar heeft. Door de overeenkomst met de eerste passage wordt een verbinding tussen beide opgeroepen en vandaaruit valt een ironisch licht op de ‘rol’ van Amors en het handelen van Galiene als diens discipel. Amors praat Galiene over de drempel door haar Fergus' ‘pité’ in het vooruitzicht te stellen. Uit de eerdere ‘conseil’-passage blijkt, dat Fergus alleen luistert naar de stem van Vaselage, waardoor zijn aandacht uitsluitend gericht is op de ‘bataille’ met de Zwarte Ridder en hij niet gevoelig is voor de ‘pité’ van anderen. Dit lijkt een samengaan van Amors en Vaselage - ‘amour’ en ‘chevalerie’ - uit te sluiten, zodat de hoorder in een vorm van dramatische ironie kon bedenken, dat Amors' overredingsargument niet opgaat en Galiene dus gehoor geeft aan de verkeerde stem. En zo geschiedt. Op haar liefdesaanzoek krijgt Galiene tot haar onheil te horen, dat niemand Fergus op het pad der liefde kan brengen voordat hij de Zwarte Ridder heeft verslagen. Bij zijn terugkeer op het kasteel van Galienes oom is Fergus' aandacht ineens uitsluitend gericht op de liefde. Deze ommekeer wordt weergegeven in de voorstelling van Fergus als object van Amors, die hem zijn weigering op Galienes liefdesaanbod betaald zet en hem zal straffen met een periode van grote ellende aleer hij haar terug kan vinden: | |
[pagina 275]
| |
2638[regelnummer]
Amors a vencu et maté
Ce m'esi avis, en poi de tens,
2640[regelnummer]
Celui c'onques mais a nul sens
De nule conquis ne pot estre.
Or est ses sires et ses mestre
Et souvent li fait comperer
Ço que il osa refuser
2645[regelnummer]
La pucele qui li prolait
Et del tot a lui se tenoit
Sans faire a autrui point de part.
Or s'en repent, mais trop est tart;
Tart est venus al repentir.
2650[regelnummer]
Maint mal li couverra soufrir
Et mainte aventure passer
Que il le puisse mais trover
Bezien we deze voorstelling in de samenhang met de twee eerdere passages, dan valt wederom een ironisch licht op de rol van Amors. De gedachte ontstaat immers, dat Amors nu hij de kans heeft omdat Fergus zijn ‘bataille’ heeft volbracht zich op de ‘arme’ held wreekt voor een door hemzelf in de voorafgaande nacht geleden nederlaag tegenover Proëce / Vaselage. Als we nu verder in aanmerking nemen, dat eigenlijk niet Fergus, maar Galiene een ‘zonde’ heeft begaan, dan komt de gedachte op, dat de held hier als het ware zonder zelf schuldig te zijn de toorn van de ‘godheid’ op zich neemt.Ga naar eind47 In zijn grote queeste zorgt Fergus later voor de verlossing van Galiene en die volbrengt hij in de gestalte van een tweede Messias. In dat licht kunnen we Fergus' ‘innamoramento’ tevens zien als een voorstelling die functioneert in Guillaumes conceptie van een roman met een held, die als een échte Messias de onvoltooide weg van Perceval uit de Conte du Graal zal vervullen.Ga naar eind48
Uit het bovenstaande wordt zichtbaar, hoe Guillaumes romanconceptie het karakter draagt van een literair spel. De romans van zijn leermeester Chrétien de Troyes worden - vooral vanaf de Cligés - gekenmerkt door een ironische wijze van voorstellen en vertellen, zodat een esthetische distantie ten aanzien van het verhaalde wordt opgeroepen.Ga naar eind49 Daarin komt tot uiting, dat het in dit romantype, en dat was het moderne ervan, primair ging om de amuserende werking van een literaire vertelcultuur: ‘Die neue Form der Wahrheit, die Wahrheit des Fiktionalen, entspringt aus der Reflexion des Literarischen auf sich selbst’.Ga naar eind50 Om het met Warning te zeggen, ‘Der hófische Roman (in casu die van het Chrétienniaanse type; R.Z.) baut Erzählsituationen auf, in denen Geschichten um des Erzählens und um des Hörens willen da sind, was immer sie an Zweckhaftem und Belehrendem mit sich führen mögen. Er mag Dokument bestimmter Wirklichkeiten und bestimmter Ideale sein - primär ist er Dokument einer Erzählkultur, deren Raffinement man schwerlich überschätzen kann’.Ga naar eind51 Deze typering is ook van toepassing op Guillaumes Fergus en dat met een sterke accentuering van de literair-ironische signatuur. De held van de roman wordt als een Messiasgestalte de verlosser van het land van zijn geliefde en tenslotte koning over haar gebied. Dit is Fergus' | |
[pagina 276]
| |
grote telos, waarmee hij een niveau bereikt dat superieur is aan dat van Chrétiens helden onder wie Perceval. Evenwel, deze hoogste bestemming staat in een ironische en komische incongruentie met de achtergrond daarvan: een smoorverliefd meisje dat verkeerd handelt en een verliefdheid van de held die net een dag te laat ontstaat. Deze voorstelling kan ook leiden tot de perceptie van de roman als een literair-artificiële fictie.Ga naar eind52 Galiene handelt als een ‘dwaas’ en daarna wordt zij door de leiding van een literaire godheid - Amors - het doel van de weg van de held. Zij bepaalt dus de nieuwe vorm van een ‘Doppelweg’. Zo werd dan het literaire type van de verliefde ‘pucele’ in een komisch getinte handeling tot de creatrix van de roman over Fergus en Galiene. | |
Ferguut en GalieneTenslotte de Ferguut. Guillaumes werk is bij de overgang van Frans naar Diets als gevolg van het toegepaste vereenvoudigingsprocédé verschoven in de richting van een ander romantype, waarin de verschillende elementen van de literaire dimensie van het origineel grotendeels werden losgelaten. Bij de besproken handeling is dit zichtbaar ten aanzien van een ironische uitwerking in de Fergus van de ‘amour’-‘chevalerie’-thematiek, die van het hogere duel tussen Proëce / Vaselage en Amors. Die uitwerking is gebaseerd op een samenhang die begint met de boven geciteerde verzen 1384-88 over de macht van Proëce / Vaselage op Fergus. Welnu, de auteur van de Ferguut heeft een vertaling van deze verzen achterwege gelaten.Ga naar eind53 Wel is het zo, dat het optreden van de verliefde Galiene en de reacties van de held daarop in de Dietse tekst dezelfde zijn als in het origineel.Ga naar eind54 Dit betekent, dat ook in de Ferguut duidelijk sprake is van een overtreding van een hoofse norm door Galiene. In de Franse tekst verwoordde Galiene zelf - in de boven geciteerde verzen 1835-38 - deze norm en als de Dietse Galiene 's nachts tijdens Ferguuts logies op het kasteel van haar oom even denkt aan een liefdesbekentenis, zegt zij het haar na: 1386[regelnummer]
Wil seggict hem, ic segge mi commer.
Waer soudic nemen die gedachte?
Ic soude onneren mijn geslachte;
Ic lage mi liever in die doet kiste
1390[regelnummer]
Dan hijt van minen monde wiste
Het is zelfs zo, dat de notie ‘oneer’ in het Middelnederlands nog wat meer accent heeft gekregen dan in het Oudfrans. Wanneer Fergus op het kasteel van Galienes oom is gearriveerd, brengt hij met haar de tijd voorafgaande aan de maaltijd zwijgend door.Ga naar eind55 Galiene is zo verliefd, dat zij Fergus niet durft aan te spreken. Deze scène heeft de Dietse auteur bij een verkorting vertaald met een verandering: | |
[pagina 277]
| |
Ne finent dusqu'al pavement
Del palais qui n'ert pas petis.
Asis se sont desor lor lis
Fergus et la pucele ensanble.
De grant paor li cuers li tranble;
Ne n'ose celui arainnier
Cui ele a donné tot entier
Et cuer et cors sans contredit,
Ne cil un sol mot ne li dist
(vss. 1704-12)
Enen pellen ginc men daer spreden,
Daer si op saten onder hen beden,
Ferguut ende die joncfrouwe
Diene minde met goeder trouwe.
Sine dorste hem gewagen niet,
Want si die onnere ontsiet.
Die riddere hare noit wort enseide
(vss. 1265-71)
In het Diets is bij Galiene sprake van een angst om haar liefde te bekennen,Ga naar eind56 en dat wordt in het ingevoegde vers 1270 expliciet aangemerkt als ‘die onnere’. Hetzelfde gebeurt in een ingevoegd vers, wanneer Galiene wenend vanwege haar liefde bij het bed van de held is gearriveerd: ‘...si versuchte ende weende sere, / Want het dochte hare grote onnere’ (vss. 1463-64). Als Galiene even later na haar mislukte liefdesaanzoek afdruipt, is in de Fergus een van haar reacties over haar handelwijze die van een afkeer van zichzelf: ‘Or se het...’ (vs. 1997). De Dietse vertaler heeft deze mededeling als volgt aangelengd: 1521[regelnummer]
Si hilt hare selven over quaet
Datsi noit dede die overdaet
Blijkens het tweede vers denkt Galiene nog steeds hoofs-normatief en vandaaruit veroordeelt zij haar gedrag als een overtreding. Al of niet toevallig valt hier dezelfde term - zoals boven geciteerd - die Soredamor in de Cligés bezigt voor een handelwijze die zij anders dan Galiene weet te vermijden: een ‘forfet’.
Vermoedelijk ging het ook de Dietse auteur gezien de aansluiting bij het Oudfrans om een ironizerende voorstelling van de rol van Galiene. Dit laatste blijkt in ieder geval uit het slot van de Ferguut, waarover ik in het kort nog iets wil zeggen. In de Ferguut komt het op een andere wijze tot een afwikkeling van de liefdesgeschiedenis dan in de Fergus. Wanneer de held in Guillaumes roman in de gestalte van de Chevalier au biel Escu voor de bevrijding heeft gezorgd van Galienes burcht, maakt zij uit een aan de verslagen koning-belegeraar meegegeven boodschap op, dat haar verlosser dezelfde is als haar geliefde Fergus. Vervolgens laat Artur een tournooi organizeren om Fergus naar zijn hof terug te lokken. Galiene hoort hiervan en gaat - bij een manipulatie van haar baronnen - daarheen op weg om te zien of de Ridder met het mooie Schild onder de deelnemers is en in dat geval wil zij hem uit Arturs hand tot echtgenoot ontvangen: 6372[regelnummer]
Celui au roi demanderoit;
Quar a celui tote se donne,
A celui s'amor abandonne.
6375[regelnummer]
Celui aimme; se celui n'a,
Nul des autres ne prendera
| |
[pagina 278]
| |
En deze keer zal haar opzet succes hebben. Ook in de Middelnederlandse roman bewerkt de held, na het volbrengen van de queeste om het Schild, de bevrijding van Galienes kasteel. De Dietse Galiene komt echter niet op de gedachte, dat haar bevrijder, de Ridder metten witten Scilde, dezelfde is als Ferguut. Zij is nog wel steeds zwaar verliefd op Ferguut blijkens haar woorden in de nacht voorafgaande aan haar redding: 4557[regelnummer]
Ic en weet wat mi es gesciet,
In can mine herte bedwingen niet;
Ic peinse altoes omme ene dinc.
4560[regelnummer]
En es grave no coninc
Negeen die op die werelt left
Daer mijn herte iet omme gheft,
Dats mi utermaten leet.
Die ghene die mi in therte steet
4565[regelnummer]
Ic en canne niet verdriven,
Hi moeter emmer in bliven
Kort daarna echter blijkt haar liefde voor Ferguut ineens bekoeld te zijn: 4980[regelnummer]
(Galiene) heft gelaten staen haer wenen.
Soe siet wel dat het niet enwout:
Hen es geen dinc, hen vercout.
Ferguut mach wel so lange merren
Dat sijn rapen selen berren:
Wijfs herte en es niet van stale
Onstandvastigheid in de liefde volgens het thema ‘feme a plus de mil corages’ hebben enkele hoofse epici met humor behandeld.Ga naar eind57 De Dietse auteur past dit hier toe met als effect een komische ommekeer in het optreden van de heldin. Deze wending vormt de overgang tot de afwikkeling van het verhaal. Daaruit blijkt, dat de Dietse roman niet enkel de geschiedenis is van een riddercarrière. Het slot is namelijk op een speelse wijze uitgewerkt, wat getuigt van een ironische attitude ten aanzien van het ‘ze krijgen elkaar’ als het einde van een liefdesroman.Ga naar eind58 Galiene gaat naar het hof om Artur een echtgenoot te vragen. De suggestie is, dat zij nu denkt aan een ander dan Ferguut. Het is dan de ironische uitkomst van haar initiatief, dat juist deze haar bruidegom wordt. Artur besluit om een tournooi te houden met Galiene als hoofdprijs. De winnaar daarvan wordt de Ridder met het Schild en deze blijkt tot Galienes schaamte dezelfde te zijn als degene die haar eerst liet lopen: 5547[regelnummer]
Wel sere versuchte Galiene:
Si sach wel dat was die gene
Diese rovede vanden sinne
5550[regelnummer]
Ende ontseide haer sine minne.
Galiene hadde die scamte groet;
Si wart valu, bleec ende roet
Alsi den ridder sach in dogen
| |
[pagina 279]
| |
Met deze verzen wordt teruggegrepen naar de handeling waarmee voor het paar alles begonnen is, de nacht van Galienes ‘schaamteloze’ aanzoek. Zo blijkt, dat ook voor de Ferguut het vergrijp van Galiene bepalend is voor de structuur en de inhoud van de roman. En dit is getuige de visie van enige Neerlandici al te lang een vergeten vergrijp geweest.
Het onderzoek voor dit artikel maakt deel uit van het programma ‘Ontsluiting van teksten uit vroegere taalstadia’ (VU LET 88/13). |
|