Spektator. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overeenkomst tussen literama en actreutelGa naar eindnoot*
|
(1) | snacketeria | (naam voor een snackbar in Engeland) |
Wisƚostrada | (boulevard langs de Poolse rivier de Wisƚa) | |
hairotheek | (modieuze benaming voor Hollandse kappers) | |
huidoloog | (spottende benaming voor huisartsen, geattesteerd door Buiskool in 1942) | |
variomatic | (naam van een vaderlandse personenauto) | |
finlandofiel | (groot liefhebber van Finland) | |
cartodroom | (racebaan voor de cartsport) | |
minirette | (jonge majorette) |
Deze woorden lijken weinig gemeenschappelijks te hebben. Toch zijn ze het resultaat van een zelfde proces. Men vergelijke de voorbeelden onder (1) met die onder (2):
(2) | cafeteria (o.m. Engels) |
autostrada (o.m. Pools) | |
bibliotheek | |
filoloog | |
automatic | |
bibliofiel | |
hippodroom | |
majorette |
Deze laatste woorden bestaan uit de delen:
(2a) | café | + | teria |
auto | + | strada | |
biblio | + | theek | |
filo | + | loog | |
auto | + | matic | |
biblio | + | fiel | |
hippo | + | droom | |
major | + | ette |
Segmenteert men de voorbeelden van (1) met behulp van dezelfde ‘suffixen’, dan krijgt men onmogelijke begindelen. Zie (3):
(3) | snacke |
Wisƚo | |
hairo | |
huido | |
vario | |
finlando | |
carto | |
minir |
Het hier op twee wijzen geïntroduceerde probleem kan ook op een meer klassieke wijze geïntroduceerd worden. Het Nederlands kent nogal wat woorden eindigend op -aar.
(4) | twijfelaar |
zondaar | |
dienaar | |
weduwnaar | |
molenaar | |
ambtenaar |
De traditionele vraag bij deze vormen is: wat is het suffix -aar, -naar of -enaar en hoe is de systematische en historische samenhang tussen deze mogelijke affixen?
Woorddiacrise
De Poolse linguïst Ludwik Zabrocki heeft in enige publicaties, stammend uit de jaren '60, een theorie ontwikkeld die mogelijkerwijs een oplossing biedt voor het hier voorgelegde probleem. De theorie, die onder verschillende namen, zoals distinctieve morfologie, woorddiacrise en taaldiacrise, bekend is, is een reactie op de structuralistische, Praagse opvattingen van het foneem. Ik zal de theorie hier niet tot in details uiteenzetten; slechts die noties die voor de onderhavige problematiek van belang lijken, zullen hier aangeduid worden. Bańczerowski, die als leerling van Zabrocki een studie over de distinctieve morfemen van het Chinees geschreven heeft (1967), vat in zijn overzichtsartikel (1980: 16/17) over zijn leermeester de woorddiacrise zeer kort samen:
‘The point of departure was a critique of the Prague School concept of phoneme, where it was defined mainly in terms of distinctive function, that is, the function of distinguishing meaningful segments. Zabrocki came to the conclusion that this distinctive function is performed in language by segments not necessarily corresponding to a single sound segment but to units which are sequences of such segments.’ Zabrocki ageert hier dus duidelijk tegen de opvatting dat het foneem het kleinste betekenis-onderscheidende woorddeel is. In zijn opvatting wordt de distinctieve functie over het algemeen vervuld door eenheden die opeenvolgingen van klanksegmenten zijn, hoewel het ook mogelijk is dat deze functie vervuld wordt door elementen kleiner dan één klanksegment, dus door zoiets als een feature. Ofschoon deze laatste mogelijkheid door Zabrocki (1962 (1980: 95)) nadrukkelijk vermeld wordt - en zijn voorbeeld is het Duitse woordpaar kalt - galt, waarbij de distinctieve functie vervuld wordt door het kenmerk ± stem - gaat het in het algemeen bij hem en zijn school echter over distinctieve klanksegmenten, die de omvang van een en doorgaans van meer fonemen hebben.
Om te verduidelijken wat Zabrocki bedoelt met deze distinctieve functie, en met de daarmee samenhangende notie diacrise, kan een voorbeeld zinvol zijn:
(5) | dom |
tam | |
tak | |
bom |
Deze Nederlandse woorden hebben twee aan twee een diacritische relatie. De woorden
(6a) | dom | - | tam |
hebben een homofoon woorddeel gemeenschappelijk, de m, confusivum genaamd. Zij verschillen door de heterofone delen do en ta, de distinctieve woorddelen ofwel de diffusiva. Een andere term voor diffusivum is diacritisch woorddeel.
(6b) | dom | - | tak |
hebben geen homofoon deel, dus geen confusivum; ze hebben wel heterofone, dus diffusiva, en dat zijn de hele woorden hier. Het paar
(6c) | dom | - | bom |
heeft als confusivum om en als diffusiva de minimale klanksegmenten, de fonemen d en b. De overige paren hebben natuurlijk eveneens een diacritische relatie. De confusiva zijn gecursiveerd.
(6d) | tam | - | tak |
tam | - | bom | |
tak | - | bom |
Het hier met een voorbeeld geïllustreerde is de basisnotie van de woorddiacrise. Waarom die een critiek inhoudt op het Praagse foneembegrip, zal wellicht op basis van dit voorbeeld nog niet geheel helder zijn. Zabrocki (1962 (1980: 94)) geeft enige Duitse voorbeelden, waarmee hij dit punt verduidelijkt
(7) | Mähne | - | Bühne |
Welle | - | Stelle | |
Schneise | - | Wiese | |
Knabe | - | Amme | |
Kopf | - | Topf |
In deze woordparen zijn de confusieve elementen gecursiveerd. De diffusiva, de woordonderscheidende elementen - dit in tegenstelling tot de confusiva die als identificeringselementen gezien worden - zijn van verschillende grootte. In het paar Welle - Stelle bijvoorbeeld zijn de diffusiva respectievelijk het enkelvoudige segment w en de sequentie st. De diacritische relatie wordt in dit geval dus gevormd door w en st. In Kopf - Topf, een klassiek minimaal paar, is er sprake van minimaal lineaire diffusiva, in Knabe - Amme van maximale.
In Zabrocki (1969 (1980: 105-112)) blijkt dat de minimale waarde van confusiva en diffusiva nul kan zijn.
(8a) | Welt | - | Tisch |
(8b) | Eis | - | Reis |
(8c) | Reis | - | Greis |
(8d) | Eis | - | Greis |
In (8a) is er sprake van twee maximale diffusiva, die per toeval de gehele woordlengte omvatten. Dientengevolge heeft het confusivum de waarde nul. In (8b) is het confusivum eis; de beide woorden kunnen zodoende geacht worden te bestaan uit D(iffusivum)o + eis en uit Dr + eis. In (8c) is het confusivum reis, de beide woorden bestaan dus uit Do + reis en Dg + reis. De voorbeelden in (8d) zijn samengesteld als Do + eis en Dgr + eis.
Zabrocki zelf geeft geen voorbeeld van een woordpaar met de diffusieve waarde nul. Ze zijn er natuurlijk legio. Elk paar homoniemen heeft immers een maximaal confusivum en daardoor een diffusivum met de waarde nul.
Het confusivum is niet noodzakelijkerwijs het eind van een woord. In de volgende voorbeelden zijn de confusiva wederom gecursiveerd.
(9) | bot | - | pot |
bot | - | bit | |
bot | - | bos |
Waarom diacrise?
Zabrocki geeft, naast zijn theoretische argumenten die ingaan tegen de Praagse fonologen, nog enige andere argumenten ter verdediging van zijn diacritische leer. Het hier, maar ook principieel, belangrijkste heeft van doen met de relatie tussen enerzijds de grens van diffusiva en confusiva en anderzijds het morfeembegrip. Zabrocki (1969 (1980:107-108)) zegt hierover het volgende: ‘Die
Grenzen der Diffusiva und Konfusiva können zufällig mit den Grenzen der semantischen und der grammatikalischen Morpheme übereinstimmen, wie im Falle Vielheit: Krankheit. Das ist aber nur reiner Zufall, kein Prinzip! Die Grenzen zwischen den Diffusiven und den konfusiven Elementen sind völlig unabhängig von den Morphemgrenzen der lexikalischen und grammatikalischen Morpheme. Die Grenzen zwischen den Diffusiva und den Konfusiva können sich sogar stärker als die morphematischen Grenzen erweisen. Das beobachten wir beim Aufkommen von neuen Suffixen. In dieser Weise entwickelte sich z.B. im Deutschen das Suffix -ling. Nach dem Muster edeling: wihseling “filius suppositus”: smerling, wo wir ein Konfusivum -ling haben, das nicht mit dem morphematischen Suffix -ing übereinstimmt, entstand ein neues Suffix -ling. Die Grenze der distinktiven Morpheme erwies sich somit als stärker gegenüber der morphematischen Grenze.’
Dit punt, het ontstaan van nieuwe suffixen op basis van de identificerende werking van confusiva, is in mijn ogen het belangrijkste argument voor een theorie van woorddiacrise. De voorbeelden in de volgende afdeling zullen mijn gelijk adstrueren.
Awedykowa (1981) die een heel boek wijdde aan de diacrise van monosyllaba in het Pools en het Noors, geeft naast dit suffix-argument nog een aantal andere voor het bestaan of het nut van de begrippen confusivum en diffusivum. Zij noemt onder meer het feit dat sprekers van een taal in staat zijn woorden met hetzelfde rijm te vinden of bij elkaar te plaatsen als een argument. Verder blijken ze in staat te zijn, indien een onset gegeven is, de daarbij behorende woordvormen te produceren. Kruiswoordpuzzles schijnen deels op deze wijze te worden opgelost. In neologismen, kindertaal, volksetymologie, woordgrapjes en poëzie speelt diacrise een rol. In poëtisch taalgebruik gaat het stijlmiddel paronomasieGa naar eindnoot1 terug op de notie confusivum.
Ook voor enige klassieke detailproblemen biedt de woorddiacrise een verheldering. Een bekende questieuze zaak als de morfeemstatus van het woorddeel ge- in verba als genieten, geschieden en gebruiken (cf. De Vries 1975) kan op basis van het begrip confusivum van een andere kant bekeken worden. Woorddiacrise ondersteunt in dit geval het standpunt dat aan ge- zelfstandige status toegekend kan worden. Een vergelijkbaar probleem levert het beruchte woordpaar cranberry - strawberry op, waar men doorgaans ten einde raad aan cran maar morfeemstatus toekent, zonder dat er sprake is van een onafhankelijke betekenis. Woorddiacrise isoleert hier de delen cranen strawen biedt op deze wijze een ander argument voor een apart woorddeel cran.
Eveneens is het mogelijk op basis van het begrip confusivum een aannemelijke verklaring te geven van de intuïtieve samenhang in woordreeksen als slungel, sloerie, slons, slodder, sloor, slobber, slijm en slempen, waarvoor de morfologie, omdat er geen geleding mogelijk is, geen oplossing voorradig heeft.
Deze argumenten en voorbeelden, die deels van practische en deels van theoretische aard zijn, geven aan dat er enige realiteitswaarde toegekend moet worden aan de noties confusivum en diffusivum. Het belangrijkste theoretische en practische argument blijft evenwel de mogelijkheid tot verklaring van suffixherinterpretatie.
Suffixherinterpretatie
Zabrocki noemde het ontstaan van het Duitse suffix -ling een gevolg van de paradigmatische analyse van woorden als edeling, wihseling en smerling, waardoor het confusivum -ling onderscheiden, geïsoleerd en herkend werd. Op een later moment kreeg -ling via dit identificatieproces morfeemstatus, waardoor het vervolgens productief kon worden. Dit verschijnsel doet zich niet alleen in het Duits voor. Zabrocki's aanpak biedt een fraaie beschrijvings- en verklaringsmogelijkheid voor dit universele proces, dat tot nu toe niet bevredigend verklaard is. De wel gegeven verklaring, waarbij aan de syllabegrens grammaticale status toegekend werd en waardoor deze als morfeemgrens geïnterpreteerd werd, is immers theoretisch weinig gefundeerd en klinkt dientengevolge nogal ad hoc.
Bekijken we als eerste het Nederlandse suffix -ling. Ook dit was oorspronkelijk -ing
(10) | Vlam-ing | inboor-ling | lamm-eling |
edel-ing | jonge-ling | stomm-eling | |
karol-ing | nakome-ling | bann-eling |
De voorbeelden onder (10) pretenderen niet een juiste schets van de diachrone gang van zaken te zijn.
Edeling en karoling hebben het confusivum -ling, dat vervolgens via de intussen bekende identificatie morfeemstatus kreeg en daardoor vormen als inboorling opleverde. Jongeling en nakomeling hebben -eling als confusivum en zodoende werkte het proces nogmaals om te eindigen bij het suffix -eling, zoals dat in lammeling optreedt.
In het Latijn heeft zich iets overeenkomstigs voorgedaan:
(11) | cantare | can | - | tus |
quaerere | quaes | - | tus | |
evenire | even | - | tus | |
ornare | orna | - | tus |
Op basis van ornatus en vergelijkbare vormen, afgeleid van werkwoorden van de eerste conjungatie, zoals armatus concludeerde men tot een convusivum -atus en dat heeft als morfeem de vormen in (12) opgeleverd:
(12) | magistratus | magister |
senatus | senex | |
principatus | principis (gen. sg.) |
De historie van enige Nederlandse suffixen bewijst de zinvolheid van Zabrocki's aanpak:
(13) | dorst | - | ig | beger | - | ig | en | - | ig |
gelov | - | ig | bevall | - | ig | neder | - | ig | |
toorn | - | ig | nalat | - | ig | waard | - | ig |
Het suffix-ig trad ook op na substantiva op -er.
(14) | honger | - | ig | etter | - | ig |
stumper | - | ig | ijzer | - | ig | |
water | - | ig | schemer | - | ig |
Deze woorden delen een confusivum -erig, dat vervolgens onafhankelijke suffixstatus verkregen heeft met een doorgaans pejoratieve betekenis:
(15) | hout | - | erig | wind | - | erig | krak | - | erig |
drad | - | erig | zand | - | erig | klag | - | erig | |
strep | - | erig | zwet | - | erig | vitt | - | erig |
Het zal overigens duidelijk zijn dat ook met deze voorbeelden niet beoogd wordt de concrete historische gang van zaken te schetsen.
De suffixen -aar, -naar, -enaar en -ier, -nier, -enier passen in hetzelfde systeem:
(16a) | twijfel | - | aar | die | naar | mol | - | enaar | |
zond | - | aar | mole | - | naar | red | - | enaar | |
dien | - | aar | weduw | - | naar | kunst | - | enaar | |
molen | - | aar | rede | - | naar | ambt | - | enaar |
(16b) | schol | - | ier | marin | - | ier | kame | - | nier | kruid | - | enier |
koets | - | ier | tuin | - | ier | hove | - | nier | fruit | - | enier |
Niet alleen oude vertrouwde suffixen werken op deze wijze:
(17) | biblio | - | theek | brood | - | otheek |
apo | - | theek | fiets | - | otheek | |
disco | - | theek | speel | - | otheek | |
fono | theek | hair | - | otheek | ||
(18) | biblio | - | fiel | slav | - | ofiel |
homo | - | fiel | russ | - | ofiel | |
indo | - | fiel | finland | - | ofiel | |
(19) | filo | - | loog | dialect | - | oloog |
bio | - | loog | röntgen | - | oloog | |
geo | - | loog | huid | - | oloog | |
theo | - | loog | boer | - | oloog | |
fysio | - | loog | deskund | - | oloog | |
(20) | major | - | ette | mini | - | rette |
amour | - | ette | wasse | - | rette | |
(21) | filo | - | soof | deskund | - | osoof |
theo | - | soof |
Via de weg van de confusiva ontstaan zelfs suffixen. De woorddelen -droom en -seksueel, -odroom en -oseksueel, waren immers tot voor kort geen suffix
(22) | hippo | - | droom | cart | - | odroom |
velo | - | droom | piss | - | odroom | |
(23) | homo | - | seksueel | intr | - | oseksueel |
hetero | - | seksueel |
Introseksueel is niet gevormd uit intro en seksueel. Het betekent namelijk niet dat iemand een op zichzelf gerichte sexualiteit heeft. Het slaat op een wezen dat een type alom sexualiteit kent. Het moet dus van inter en oseksueel komen. Het hier met voorbeelden geïllustreerde proces beperkt zich niet tot het Latijn, Nederlands en Duits. Het Pools kent het ook:
(24) | auto | - | strada |
narto | - | strada (skihelling, van een casusvorm van narty, ski) | |
Wist | - | ostrada |
Het suffixcomplex -orama, -rama en -ama dat zich in verschillende talen voordoet is op dezelfde wijze ontstaan. Oorspronkelijk kende men panorama van het Griekse pan + horama. Daarnaast ontstonden vormen als georama en teleorama, waarin het ‘suffix’ eigenlijk -rama is. Het confusivum bleef evenwel -orama. Dit werd zodoende een productief suffix: lectorama - organorama, het blad van de Osse firma Organon. Nadat eenmaal de reclametaal-‘uitvinding’ lekturama, de naam van een firma, voor het Nederlandse taalgebied gedaan was, werd het confusivum van panorama en lecturama -rama. Dit maakte het vervolgens mogelijk dat een naam als literama ontstond. In het Frans en het Engels deed zich iets vergelijkbaars voor. De drie laatste Franse voorbeelden zijn namen van firma's.
(25) | Nederlands | Frans | Engels |
panorama | panorama | panorama | |
georama | myriorama | diorama | |
lectorama | politicorama | cosmorama | |
organorama | castorama | cyclorama | |
lecturama | loisirama | cinerama | |
literama | cityrama | pleasurama group |
Het Engelse suffix -(a)holic is waarschijnlijk op een vergelijkbare wijze te verklaren:
(26) | alcoholic | workable | hashaholic |
alcoboat | workaday | speedaholic | |
alcomobile | workaholic | bookaholic |
Ook dit suffix blijkt vervolgens weer tot herinterpretatie te leiden, zoals in chocoholic.
Neologismen
Tot nu toe is duidelijk geworden dat de theorie der diacrise een zinvolle verklaring kan geven voor het herinterpreteren en zelfs het ontstaan van suffixen. De theorie kan meer. Een enkel summier voorbeeld volstaat om dit duidelijk te maken.
Overigens is het opvallend dat de volgende voorbeelden en de laatste uit de vorige paragraaf grotendeels stammen uit de wereld van reclame en marketing. Op dit gebied zoekt men driftig naar creatieve, maar mogelijke processen om zich in naamgeving te onderscheiden. De voorbeelden klinken daarom taalkundig waarschijnlijk enigzins gezocht. Ze maken echter duidelijk dat het hier gaat om een steeds weer mogelijk productief proces.
(27) | intro | out-tro | |
in-fix | |||
(28) | antibiotica | pro-biotica | |
anti-gif | |||
(29) | automaat | giro-maat(pas) | |
auto-didact | |||
auto-dafe | |||
(30) | automatic | vario - matic | |
auto-maat | essui - matic | (Franse handdoeken-automaat) | |
auto-mobiel | econo - matic | (rekje voor papieren handdoeken) | |
auto-graaf | turn - omatic | (Zweeds nummertjes-treksysteem) |
Bij deze voorbeelden, waarbij de acceptatie natuurlijk van nogal wat toevallige factoren afhankelijk is - niet voor niets doet giromaatpas het goed omdat het de reclamesuggestie van maatpak en dus maatwerk met zich meedraagt (het confusivum is ook maatpa en niet maat) -, is het diffusivum basis voor nieuwvorming. Het diffussivum tro is bijvoorbeeld in de eerste kolom van (27) overgebleven en heeft op een wijze als hier gesuggereerd woorddeelstatus verworven.
Ingewikkelder ligt het met motel. Dit woord is een combinatie van motor en hotel. Deze beide woorden hebben als confusivum ot. Dit identieke deel gaf de mogelijkheid tot een woordspelletje en vandaar dat de combinatie lukte. Iets vergelijkbaars kan er aan de hand zijn met botel. Dit woord kan ontstaan zijn uit boot en hotel en hun beider confusivum ot. Het is echter ook mogelijk dat toen eenmaal motel gemunt was en naast hotel voorkwam, er een confusivum otel geïdentificeerd is, dat vervolgens productief geworden is. Dat dit confusivum een quasi-suffix-status verkregen heeft, is evident:
(31) | hotel |
motel | |
botel | |
zotel | |
rotel |
Een zotel is een combinatie van een ziekenhuis en een hotel. In deze recente nieuwvorming speelt het confusivum otel ontegenzeggelijk een rol. Een rotel is een bus die zich een rijdend hotel waant. Het kan zijn dat ook hier otel productief geweest is. Er is echter ook een andere verklaring mogelijk. In dat geval is rotel een ontlening aan het Engels waar road en hotel een confusivum o delen. Het deel tel behoort bij deze verklaring tot het diffusieve deel en zou eventueel op die wijze een eigen aparte status hebben kunnen verwerven.Ga naar eindnoot2 Als dit juist zou zijn, zou deze aparte status een verklaring kunnen bieden voor de vormen:
(32) | sportel | (sporthotel |
stutel | (studentenhotel) |
De acceptatie van de laatst gegeven voorbeelden hangt niet alleen af van het confusivum dat deze woorden delen met hotel. Het eerste deel moet ook een identificeerbaar confusivum zijn. Kortom de vorm moet semantisch doorzichtig zijn. Rotel is dat nauwelijks als het als een rijdend hotel gezien wordt. Een blotel als een benaming voor een naturistenhotel voorspel ik een gouden toekomst. Het heeft immers een identificeerbaar confusivum gemeen met bloot. Een fotel, schotel en schrotel als benamingen voor een fietshotel, een schakershotel en een schrijvershotel lijken mij onhaalbaar. Niet alleen is het confusivum met fiets, schaker en schrijver te beperkt en te ondoorzichtig, maar wat nog veel erger is deze namen delen een confusivum met andere meer herkenbare woorden. Een fotel als een hotel voor fotovakanties komt mij daarom als een goed neologisme voor. Het woord actreutel dat niemand voordien gehoord had en waarvan niemand daarom wist wat het precies betekende, heeft het vanwege de herkenbare confusiva en de mogelijke semantische doorzichtelijkheid die daarvan het gevolg is, wel gered. Het wordt nog steeds, hoewel incidenteel, gebruikt als uiterst kritische benaming voor een niet zo'n beste actrice. Actreutel deelt een confusivum met actrice en een met keutel en daarenboven ook nog een met dreutel en reutel.
Besluit
Woorddiacrise is niet alleen een aardig hulpmiddel voor scrabble-avondjes. Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn dat de theorie op twee punten van fundamenteel belang is:
1. | bepaalde typen taalverandering, zoals herstructurering van suffixen of het ontstaan van suffixen, kunnen alleen door middel van diacrise verklaard worden. Zabrocki's eigen voorbeeld, het ontstaan van het Duitse suffix -ling, is prototypisch voor het hier bedoelde soort taalverandering. |
2. | woordvormingen, zoals die frequent zijn in de modieuze taal en reclamewereld, vormen binnen een theorie van woorddiacrise geen probleem. Het oervoorbeeld voor deze categorie neologismen is outtro. |
Bibliografie
Awedykowa, S., 1981. Untersuchungen zur sprachlichen Diakrise der Einsilber im Polnischen und Norwegischen. Poznań: Uniwersytet Im. Adama Mickiewicza W. Poznaniu. Seria Filologia Skandynawska nr. 2. |
Vries, J.W. de, 1975. Lexikale morfologie van het werkwoord in modern Nederlands. Leiden: Universitaire Pers. |
Zabrocki, L., 1980. U podstaw struktury i rozwoju jezyka; At the Foundation of Language Structure and Development. Ed. by J. Bańczerowski. Warszawa, Poznań: Polska Akademia Nauk; Oddziaƚ w Poznaniu. Seria Neofilologia, T. III. |
- eindnoot*
- Wiestaw Awedyk wees mij op Zabrocki's werk. Jaap van Marle stimuleerde me mijn onderzoek voort te zetten en de resultaten ervan aan het papier toe te vertrouwen. Beiden ben ik veel dank daarvoor verschuldigd. De gelegenheidsredactie van Spektator, Geert Booij, Jaap van Marle en Johan Taeldeman, gaf waardevol commentaar op een eerdere versie. Ook hen dank ik hiervoor.
- eindnoot1
- Paronomasie: stijlmiddel dat berust op het bij elkaar zetten van qua klank gelijke of op elkaar lijkende woorden, bijvoorbeeld ‘varen maar met gevaar’.
- eindnoot2
- Na afsluiting van dit artikel vernam ik dat rotel waarschijnlijk een ontlening is uit het Duits, waar al decennia een firma Rotel Tours actief is. Deze touroperator afficheert zichzelf als das rollende Hotel. Voor de argumentatie maakt dit verschil in afkomst nauwelijks iets uit.
Dezelfde bron wist mij te melden dat in plannen en rapporten met betrekking tot zogenoemde routegebonden recreatie de term kanotel regelmatig opduikt. De verklaring voor deze vorm is simpel: het confusivum is wederom o en door de quasi-suffix-status van -otèl is het woord min of meer acceptabel.