Spektator. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Konkurrentie tussen werkwoordstam en nomen actionis op -ing in determinanspositie in samenstellingen
|
(a) | naaimachine | strooibiljet |
zuipschuit | lokaas | |
woongelegenheid | afhaalchinees | |
leesboek | zwembroek | |
opknapbeurt | eetgerei |
Het courante gebruik van dit type samenstelling kan de indruk wekken als zou elke Nederlandse wwstam zonder problemen met een nomen gekombineerd kunnen worden. Dat is duidelijk niet het geval, vergelijk:
(b) | reinigings-/*reinigprodukt | begeleidings-/*begeleidorkest |
landings-/*landrechten | ontsnappings-/*ontsnappoging | |
zuiverings-/*zuiveractie | verbrandings-/*verbrandkamer | |
vernietigings-/*vernietigdrang | bevattings-/*bevatvermogen | |
bevoorradings-/*bevoorraadschip | opmerkings-/*opmerkgave |
In al deze gevallen lijkt een nomen actionis op -ing in determinanspositie beter op zijn plaats.
Deze bijdrage is het verslag van een zoektocht naar een verklaring voor dit soort distributionele komplementariteit. Om te beginnen beschrijf ik in 1. de samenstelling van het onderzoekskorpus. Vervolgens worden drie mogelijke verklaringen voor de selektie van de stam of het nomen actionis gewikt en gewogen. Een eerste hypotese (2.1.), waarin het probleem van de konkurrentie tussen stam en nomen actionis wordt afgedaan als een vraag naar de produktiviteit van het -ing-suffix, zal als nauwelijks ter zake doend worden opzijgeschoven. Een tweede hypotese (2.2.), waarvolgens de selektie van stam of nomen actionis semantisch-aspektueel gemotiveerd zou zijn, bevat een grond van waarheid, maar zal toch te licht worden bevonden om de geweldige expansie van de nomen-actionis-samenstellingen te verklaren. Daarom suggereren we een aanvullend verklaringsprincipe (2.3.), geïnspireerd op een taalhistorisch gegeven, waarin het bestaan wordt bepleit van een ‘default’/ongemarkeerd woordvormingsprocédé (in casu ‘nomen actionis + nomen’) en een gemarkeerd woordvormingsprocédé (in casu ‘stam + nomen’), dat maar wordt aangesproken wanneer men om één of andere reden geen toegang heeft tot het ‘default’-procédé.
1. Materiaal
Het was uiteraard onbegonnen werk van alle Nederlandse werkwoorden te onderzoeken in welke hoedanigheid - stam of -ing-derivaat - zij als determinans in samengestelde substantieven voorkwamen. Daarom heb ik een representatief corpus afgebakend, omvattende alle werkwoorden die voorkomen in de lijst A1 van Uit den Boogaert (1975). Lijst A1 bevat alle woorden die meer dan één keer voorkwamen in het korpus van het frekwentieonderzoek. Dat leverde ruim 1300 werkwoorden op, meteen de meest frekwente in het NederlandsGa naar eindnoot2. Vervolgens heb ik uit Van Dale (1984) al die samenstellingen verzameld die hetzij de stam, hetzij een nomen actionis op -ing van één van die ruim 1300 werkwoorden als determinans hadden.
Dat korpusonderzoek leverde behalve de kategorieën (a) en (b), met respektievelijk exclusief stam en exclusief -ing, een klein derde groepje op van samenstellingen waarin de stam min of meer vrij varieert met het nomen actionis:
(c) | terugkoppel-/terugkoppelingsmechanisme |
snij-/snijdingsvlak | |
vertaal-/vertalingsfout | |
paar-/paringsdrift | |
verpleeg-/verplegingsinrichting | |
tatoeëer-/tatoeëringsinstrument | |
betaal-/betalingsplicht |
In het licht van deze voorbeelden wil ik meteen het gebruik van *-vormen relativeren [cf. (a) en (b), en verder in het artikel]. Het sterretje hoeft niet te betekenen dat de samenstelling in kwestie absoluut ongrammatikaal zou zijn; het sterretje betekent wel dat de samenstelling niet in Van Dale (1984) staat en mij alvast vreemd in de oren klinkt.
Behalve het gebruik van de sterretjes is er nog iets dat verantwoording behoeft. Ik heb het nu voortdurend over de konkurrentie tussen de werkwoordstam, als verbaal element, en een -ing-afleiding, als nominaal element. De werkwoordstam kan echter in bepaalde gevallen ook als nominaal element fungeren: groei, overval, gebruik, aanschaf, aanleg,...Om het konkurrentieonderzoek zuiver te houden, laat ik voortaan zoveel mogelijk die samenstellingen buiten beschouwing, waarvan de wwstam in determinanspositie als een nomen geïnterpreteerd kan worden, zoals:
(d) | groeistoornissen | biechtstoel |
bezoekrecht | strijdkreet | |
doopplechtigheid | startpremie |
Bij de afbakening van de groep samenstellingen met onbetwistbaar verbaal determinans [cf. (a)] ben ik louter formeel tewerk gegaan - het determinans kent geen vrij gebruik als nomen - en heb ik mij dus niet laten leiden door onvermijdelijk subjektieve intuïties omtrent het verbale/nominale karakter van het determinans in samenstellingen van groep (d).Ga naar eindnoot3
We keren terug naar onze oorspronkelijke vraagstelling: waarom komen bepaalde werkwoorden exclusief in de stamvorm, andere exclusief in nomen-actionis-vorm als determinans voor?
2. Drie Hypotesen
2.1. Hypotese 1 - Produktiviteit van het suffix -ing
De produktiviteit van het suffix -ing ter vorming van nomina actionis is al onderzocht door Van Haeringen (1971), en zeer recent nog door Devos (1986). Ik beperk mij hier tot een paar algemene wetenswaardigheden. Het suffix -ing ter vorming van nomina actionis is oud - het Corpus Gysseling (1977) bevat een paar tientallen attestaties uit de tweede helft van de 13e eeuw - maar heeft op dit moment nog niets aan levenskracht ingeboet, integendeel zelfs. Van het merendeel van de Nederlandse werkwoorden is een -ing-nomen-actionis geattesteerdGa naar eindnoot4: van de 562 ongelede werkwoorden (in het korpus van ruim 1300 werkwoorden) zijn dat er welgeteld 308 (54,8%), en van de 782 gelede werkwoorden 552 (70,5%) [cijfermateriaal Devos (1986)]. De verschillende percentages zijn onder andere toe te schrijven aan het feit dat ongelede werkwoorden door de band ouder zijn dan de daarvan afgeleide gelede werkwoorden, en daarmee thuishoren in periodes van onze taalgeschiedenis waarin -ing nog niet zo produktief was. Bovendien hebben de -ing-afleidingen van ongelede werkwoorden in vele gevallen een tamelijk marginaal karakter (vb. bouwing, denking, groeiing, gunning, koking, likking,...), waardoor -ing met nog meer reden het suffix van de gelede werkwoorden kan worden genoemd. Er zijn tientallen ongelede werkwoorden zónder -ing-afleiding, maar mét een gelede tegenhanger die dan wel een nomen actionis op -ing heeft, bijvoorbeeld *wijzing/toewijzing/aanwijzing/uitwijzing. Op het eerste gezicht weerspiegelen substantivische samenstellingen die toestand perfekt: heeft het werkwoord geen of een marginaal nomen actionis op -ing, dan verschijnt de stam als determinans; werkwoorden met een ‘ingeburgerd’ nomen actionis op -ing verschijnen in die vorm in samenstellingen:
(e) | bindmiddel, maar ontbindingsbesluit (*ontbind-) | |
verbindingsweg (* verbind-) | ||
dekaarde, maar bedekkingspapier (*bedek-) | ||
ontdekkingstocht (* ontdek-) | ||
denkfout, maar herdenkingsplechtigheid (* herdenk-) | ||
dienblad, maar bedieningsknop, -paneel (* bedien-) | ||
drukknop, maar onderdrukkingsreflex (* onderdruk-) | ||
keerpunt, maar bekeringsijver, -werk (* bekeer-) | ||
kenwijsje, maar herkenningsmelodie, -teken (* herken-) | ||
kleedkamer, maar bekledingsstof (* bekleed-) | ||
leefmilieu, maar belevingsvorm (* beleef-) | ||
overlevingskans (* overleef-) | ||
leidraad, maar begeleidingsorkest (* begeleid-) | ||
verleidingsmiddel (* verleid-) | ||
opleidingscentrum (* opleid-) | ||
herleidingskoers (* herleid-) |
maalrecht, maar bemalingswerktuig (* bemaal-) | |
pasvorm, maar toepassingsgebied (* toepas-) | |
richtsnoer, maar oprichtingsstadium (* opricht-) | |
schrijfwijze, maar beschrijvingskunst (* beschrijf-) | |
omschrijvingswoord (* omschrijf-) | |
overschrijvingsformulier (* overschrijf-) | |
steekvlam, maar ontstekingsvonk, -kontakt (* ontsteek-) | |
trekpaard, maar betrekkingsvorm (* betrek-) | |
samentrekkingsvermogen (* samentrek-) | |
vloeistof, maar bevloeiingskanaal (* bevloei-) | |
vriesweer, maar bevriezingsproef (* bevries-) | |
waakhond, maar bewakingsfirma, -personeel (* bewaak-) | |
wenteltrap, maar omwentelingsas, -snelheid (* omwentel-) | |
werkman, maar textiel bewerkingsmachine (* bewerk-) | |
wijsvinger, maar toewijzingskommissie (* toewijs-) | |
zetpil, maar ontzettingstroepen (* ontzet-) |
Blijkbaar is in alle gevallen hetzelfde mechanisme werkzaam: gebruik als determinans in substantivische samenstellingen zoveel mogelijk het nomen actionis op -ing voor zover er van het werkwoord in kwestie een is afgeleid. Soms liggen de zaken nog subtieler. Het komt voor dat het nomen actionis niet alle betekenissen van één werkwoord aktualiseert, en in dat geval varieert mét de wwbetekenis het gebruik van de stam of het nomen actionis:
(f) | beleggen 1 | beleghout, -nagel (*beleggings-) | |
2 beleggingspolitiek, -klub, -diamant (* beleg-) | |||
bergen 1 | bergmeubel, -ruimte (* bergings-) | ||
2 bergingsvaartuig, -maatschappij (* berg-) | |||
dekken 1a | dekaarde, -laag (* dekkings-) | ||
1b dekhengst (* dekkings-) | |||
2 dekkingsfout (voetbal), -troepen (milit.), -fonds (financ.) (* dek-) | |||
erven | 1 erfrecht, -zonde (* ervings-) | ||
2 ervingskondities, -verschijnselen (taalk.) (* erf-) | |||
rekken 1 | rekverband, -kracht (* rekkings-) | ||
2 rekkingstrap (taalkunde) (* rek-) | |||
schenken 1 | schenkmandje, -ambt (van dranken) (* schenkings-) | ||
2 schenkingsakte, -recht (van goederen) (* schenk-) | |||
scheppen 1 | scheplepel, -melk (* scheppings-) | ||
2 scheppingsdaad, -kracht (* schep-) | |||
schiften 1 | schiftijzer, -klamp (* schiftings-) | ||
2 schiftingskamp (* schift-) | |||
storten 1 | stortbeton, -beek (* stortings) | ||
2 stortingsformulier, -datum (* stort-) | |||
toelaten 1 | toelaatklep, -kraan (* toelatings-) | ||
2 toelatingsexamen, -voorwaarde (* toelaat-) | |||
trekken 1 | trekharmonika, -tang, -vermogen, -kracht (* trekkings-) | ||
2 trekkingsdag (loterij), -recht (wissels) (* trek-) | |||
werken 1 | werkblad, -volk (* werk-) | ||
2 werkingsduur, -kredieten (* werk-) |
De voorbeelden weerspiegelen dezelfde tendens: gebruik het nomen actionis als er voor die bepaalde wwbetekenis een voorhanden is.Ga naar eindnoot5
Maar daarmee is de kous niet af. Uit de afwezigheid van een nomen actionis op -ing in vrij gebruik kun je in het beste geval het gebruik van de stamvorm aannemelijk maken (vb. * schrijving> schrijf-/* schrijvingswijze).Ga naar eindnoot6 Anderzijds is het bestaan van een nomen actionis op -ing nog geen voldoende grond [en eigenlijk ook geen noodzakelijke voorwaarde, cf. noot 6] voor het gebruik ervan als determinans, ten koste van de stam. Waarom geeft men de voorkeur aan het langere en moeilijker nomen, boven de korte en handige stam? Alleen al door de kracht van de analogie mochten we naast wijsvinger toch toewijskommissie, naast denkfout toch herdenkplechtigheid of naast waakhond toch bewaakfirma verwachten?
Evaluatie van Hypotese 1: Gegevens over de produktiviteit van -ing ter vorming van nomina actionis (diachroon en synchroon) kunnen verklaren welke werkwoorden (eventueel in welke betekenissen) al dan niet als input voor het afleidingsprocédé in aanmerking komen/zijn gekomen. Die gegevens konditioneren de selektie van stam of nomen actionis als determinans in substantivische samenstellingen uitsluitend in negatieve zin: afwezigheid van een nomen actionis in vrij gebruik impliceert blijkbaar niet-beschikbaarheid van dat nomen actionis als determinans.
2.2. Hypotese 2 - Semantisch-aspektueel gemotiveerde selektie
In het licht van de volgende voorbeelden kunnen we ons afvragen of selektie van stam of nomen actionis niet samenhangt met de aard van de relatie tussen determinans en determinatum:
(g) | dekaarde/ontdekkingstocht | drukknop/onderdrukkingsreflex |
keerpunt/bekeringsijver | trekpaard/samentrekkingsvermogen | |
beleghout/beleggingspolitiek | scheplepel/scheppingskracht | |
werkvolk/werkingsduur | geneesmiddel/genezingsproces | |
toetssteen/toetsingsrecht | wrijfhout/wrijvingskoëfficiënt | |
spanbeton/spanningsgraad | draaiorgel/draaiingshoek | |
ontspoorbalk(1)/ontsporingsbalk(2) |
1: | balk door middel waarvan wagons ‘ontspoord’ (d.w.z. ter zijde van het hoofdspoor gebracht) worden |
2: | stootbalk op bruggen om re verhinderen dat wagons in geval van ontsporing in het water terechtkomen |
De determinata die met de stam worden gekombineerd verwijzen meestal naar objekten of personen die direkt participeren in de aktiviteit genoemd door het werkwoord.Ga naar eindnoot7 Een keerpunt is een punt waar iets/iemand zich keert, een draaiorgel is een orgel waaraan je moet draaien, een trekpaard is een paard dat trekt.
Schematisch: P1 - V - P2 => VP1
waarbij V = trekken/P1 = participant 1, in casu paard/P2 = participant 2 (niet gespecificeerd objekt)/ VP1 = trekpaard
De determinata die met het nomen actionis worden gekombineerd noemen geen participanten in de door het determinans genoemde aktiviteit, maar vooronderstellen veeleer die aktiviteit als geheel, als proces, als afgerond fenomeen, als abstrakt gegeven. Bekeringsijver is ijver om te bekeren, toetsingsrecht is het recht om te toetsen, samentrekkingsvermogen is het vermogen tot samentrekking.
Afhankelijk van de aard van het determinatum komt een ander aspekt van het werkwoord aan bod: de aktiviteit in haar interne struktuur, met participanten (trekpaard), of de aktiviteit van buitenaf beschouwd, als één fenomeen waarvan de interne (participant)struktuur niet ter zake doet (samentrekkingsvermogen). En precies als dat laatste aspekt van het werkwoord in fokus komt wordt een nomen actionis op -ing gekozen. Immers, zoals al door Van Haeringen (1971) en Devos (1986) is gekonstateerd, -ing-suffigering verzelfstandigt de door het werkwoord genoemde aktiviteit en tilt ze op een hoger abstraktieniveau.
Dat het dan toch meestal gelede werkwoorden zijn die als nomen actionis in determinanspositie optreden, zou dan toe te schrijven zijn aan twee faktoren:
a) | Gelede werkwoorden verwijzen door de band naar minder konkrete aktiviteiten dan de basiswerkwoorden waarvan ze zijn afgeleid.Ga naar eindnoot8 Dat bevordert hun kombineerbaarheid met ‘abstraktere’ determinata die geen participant aanduiden in de door het determinans genoemde aktiviteit. |
b) | Als ongelede werkwoorden dan al gekombineerd worden met niet-participant-noemende determinata (vb. -vermogen), dan impliceert blijkbaar de afwezigheid van een -ing-nomenactionis in vrij gebruik de selektie van de stam als determinans [cf. evaluatie van Hyp. 1]: dragen - * draging - draagvermogen/denken - * denking - denkvermogen/heffen (‘optillen’) - * heffing - hefvermogen. |
Hypotese 2 m.b.t. de selektie van stam of nomen actionis is dan als volgt samen te vatten:
Is er van een werkwoord een courant nomen actionis op -ing voorhanden, dan wordt dat ook geselekteerd als determinans in substantivische samenstellingen op voorwaarde dat het determinatum in betrekking staat tot de in het determinans genoemde aktiviteit als geheel, waardoor de interne gestruktureerdheid van die aktiviteit als niet ter zake doende buiten het aandachtsveld wordt gehouden.
Ongetwijfeld denken sommigen bij de hier geformuleerde semantisch-aspektuele onderscheiding in de voorstelling van de door het werkwoord genoemde aktiviteit aan het perfektief/imperfektief onderscheid zoals dat door Comrie (1976: 4) is geformuleerd:
...the difference between perfective and imperfective meaning is...that the perfective looks at the situation from outside, without necessarily distinguishing any of the internal structure of the situation, whereas the imperfective looks at the situation from inside, and as such is crucially concerned with the internal structure of the situation.
Toch heb ik bewust de termen perfektief/imperfektief vermeden omdat ze door Comrie expliciet in verband worden gebracht met temporaliteit, iets wat in mijn semantisch-aspektuele onderscheid hoegenaamd geen rol speelt. Aspekten zijn volgens Comrie (1976: 3) ‘different ways of viewing the internal temporal constituency of a situation’ [mijn cursivering - JDC] en de termen perfektief/imperfektief hebben dan ook te maken met het al dan niet fokaliseren van de interne temporele struktuur van een situatie, cf.
...perfectivity involves lack of explicit reference to the internal temporal constituency of a situation, rather than explicitly implying the lack of such internal temporal constituency. (1976: 21)
...the general characterisation of imperfectivity..., namely explicit reference to the internal temporal structure of a situation, viewing a situation from within. (1976: 24) [mijn cursivering - JDC]
Evaluatie van Hypotese 2: Semantisch-aspektuele konditionering lijkt me intuïtief nogal acceptabel en wordt door tal van voorbeelden ondersteund. En toch zijn er redenen om te twijfelen aan de allesverklarende kracht van de oppositie tussen determinata die participanten noemen, en determinata die een aktiviteit in haar geheel vooronderstellen. Er duiken te veel samenstellingen op met een participantnoemend determinatum en toch een nomen actionis op -ing - met als basis werkwoorden van uiteenlopende formele makelij - in determinanspositie: bedekkingspapier, bedieningsknop, bekledingsstof, bemalingswerktuig, textielbewerkingsmachine, ontbladeringsmiddel, onthardingsinstallatie, ontharingscrème, ontluizingsspray, ontvlekkingsmiddel, ontsmettingsoven, verbindingswoord, verlichtingsarmatuur, ontwaardingstoestel, opsporingsradar, verduisteringspapier, verdunningsmiddel, waarschuwingsbord, vestigingsplaats, reinigingsmiddel, bevestigingshaakGa naar eindnoot9,...Zou men geneigd zijn deze samenstellingen te verklaren als ontstaan naar analogie van die samenstellingen waarin het gebruik van het nomen actionis wél semantisch-aspektueel gemotiveerd is, dan rijst toch weer de vraag waarom de analogie niet gewerkt heeft ten gunste van het type ‘wwstam + nomen’, dat toch ook met ontelbare samenstellingen manifest aanwezig is in de Nederlandse woordvoorraad.
2.3. Hypotese 3 - ‘Nomen actionis + nomen’ is ‘default’-woordvormingsprocédé
Het mechanisme waarbij in determinanspositie het nomen actionis geselekteerd wordt zodra dat beschikbaar is, zou wel eens heel diep in de taalgeschiedenis geworteld kunnen zijn.
Het type ‘nomen actionis + nomen’ bestond al in het Indogermaans, zij het dat de nomina actionis in die tijd nog niet door middel van het suffix -ing werden gevormd. Er waren allerlei andere nominaliseringsprocédés in gebruikGa naar eindnoot10, waaronder ook al de nulafleiding uit de werkwoordstam.
Hedendaagse Nederlandse produkten van die woordvormingsregel zijn: groei, bezoek, doop, biecht, strijd, start. Wordt zo'n nomen actionis als determinans in samenstellingen gebruikt [cf. voorbeelden onder (d): groeistoornissen, bezoekrecht, doopplechtigheid, biechtstoel, strijdkreet, startpremie], dan is door de taalgebruiker onmogelijk uit te maken of het hier realisaties van het type ‘nomen actionis + nomen’, dan wel van het type ‘wwstam + nomen’ betreft.
Als gevolg van een volstrekt vergelijkbare ambiguïteit is het type ‘wwstam + nomen’ kunnen ontstaan in het vroegste Germaans. Dat type, met verbaal determinans dus, is immers niet Indogermaans, maar is later ontstaan door herinterpretatie als werkwoordstam van wat eigenlijk nomina actionis waren door nulafleiding uit de werkwoordstam voortgekomen (Carr 1939: 161v, 175vv; Van Lessen 1928: 89; Osthoff 1878; Paul 1920: §18). Als één van de talrijke samenstellingen die vatbaar waren voor een dergelijk herinterpretatieproces noemt Osthoff (1878: 78) bijvoorbeeld het Oudhoogduitse slâf-kamere (perfekt vergelijkbaar met ons slaapkamer), waarvan het determinans als het Ohd. nomen actionis slâf, maar even gemakkelijk als de presensstam van het Ohd. slâfan kan worden beschouwd. Door analogiewerking zijn vervolgens samenstellingen ontstaan waarvan het stamdeterminans niet ook als nomen actionis voorkwam (type eetzaal, zwembad, roeiboot,...), en op die manier is het samenstellingstype ‘wwstam + nomen’ de Germaanse talen binnengeglipt.Ga naar eindnoot11
Symptomatisch voor het ingeburgerd raken van het type ‘wwstam + nomen’ is het feit dat zelfs een aantal nominale determinantia met een vokaal verschillend van de vokaal in de presensstam van het werkwoord door die stam werden vervangen. Voorbeelden uit het Middelnederlands (Van Lessen 1928: 89):
wagescale werd weegschaal
lijftocht werd leeftocht
stegereep, -bant werd stijgbeugel
schotspoele werd schietspoel
Dit soort aanpassing heeft zich evenwel niet konsekwent doorgezet. Bijgevolg zijn in het Nederlands nog ettelijke honderden samenstellingen te vinden met een deverbaal nominaal determinans dat formeel verschilt van de stam van het betreffende werkwoord: slagzwaard, -beitel, -tand,...(* sla-); wraakaktie, -gedachte,...(* wreek-); cf. noot 10 voor nog meer voorbeelden.
In het licht van deze taalhistorische gegevens krijgt het vermijdingsgedrag ten opzichte van het type ‘wwstam + nomen’, ten voordele van het type ‘nomen actionis + nomen’ een speciale betekenis. Het lijkt me best denkbaar dat het eerstgenoemde type eeuwenlang dienst heeft gedaan als redder in de nood voor al die werkwoorden die geen bruikbaar nomen actionis hadden, terwijl het type ‘nomen actionis + nomen’ al die tijd toch het ‘default’/ongemarkeerde procédé is gebleven waarop men terugvalt zodra de taal opnieuw beschikt over een krachtig suffix ter vorming van nomina actionis. Zolang echter één en ander niet grondiger taalhistorisch is onderzocht, moet een dergelijk verklaringsprincipe als hypotese, en vooralsnog niet als stelling, geformuleerd worden.
De verhouding tussen de twee samenstellingstypes zouden we schematisch dan als volgt kunnen weergeven:
Met andere woorden: wenst een taalgebruiker ter benoeming van een fenomeen een werkwoordelijk element aan een substantief te koppelen, dan doet hij een beroep op het samenstellingstype ‘nomen actionis + nomen’ (een soort ‘general case’), tenzij het gebrek aan een valabel nomen actionis en/of overwegingen van semantisch-aspektuele aard hem nopen een samenstelling van het type ‘wwstam + nomen’ (de ‘special case’) te realiseren.
3. Besluit
Ik ben er mij van bewust geen eenvoudig antwoord te hebben gegeven op de vraag naar de verhouding tussen twee samenstellingstypes. Een schijnbaar zo triviale kwestie als het gebruik van het nomen actionis of de stam als determinans in substantivische samenstellingen blijkt gedetermineerd door een komplex aan faktoren: diepe diachrone tendenzen in de verhouding tussen twee woordvormingstypes worden doorkruist - en dus vertroebeld - door variabelen van semantisch-aspektuele aard enerzijds, en door de bijzondere kenmerken van de produktiviteit(sgeschiedenis) van de -ing-nominalisering anderzijds.
Bibliografie
Carr, C.T., 1939. Nominal compounds in Germanic. London, Oxford University Press. St. Andrews Univ. Publications no. XLI. |
Comrie, B., 1976. Aspect. An introduction to the study of verbal aspect and related problems. Cambridge etc., Cambridge University Press. |
Corpus Gysseling = Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). Door M. Gysseling, m.m.v. en van woordindices voorzien door W. Pijnenburg. Reeks I: Ambtelijke bescheiden. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff; 1977. |
Devos, F., 1986. Het suffix -ing in Nederlandse deverbatieven: semantiek en productiviteit. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Rijksuniversiteit Gent. |
Kienpointner, A.M., 1985. Wortstrukturen mit Verbalstamm als Bestimmungsglied in der deutschen Sprache. Innsbruck (Innsbrucker Beiträge zur Kulturwissenschaft, Germanistische Reihe Band 26). |
Nieuwborg, E.R., 1978. Retrograde woordenboek van de Nederlandse taal. Deventer-Antwerpen, Kluwer. Tweede druk, 19691. |
Osthoff, H., 1878. Das verbum in der nominalcomposition im deutschen, griechischen, slavischen und romanischen. Jena, H. Costenoble. |
Paul, H., 1920. Deutsche Grammarik. Bd. V, Teil IV, Wortbildungslehre. Halle. |
Proot, H., 1978. Enkele morfo(no)logische en semantische aspecten van Nederlandse [-Agens] deverbatieven. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Rijksuniversiteit Gent. |
Van Dale, (1961, 1970, 1976, 1984) = Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff. |
Van den Toorn, M.C., 1985. ‘Enkele opmerkingen over samenstellingen van het type V + N’ In: Leuvense Bijdragen 74, p. 363-376. |
Van Haeringen, C.B., 1944. ‘Samenstellingen en afleidingen van doen, gaan, slaan, staan, zien’ In: TNTL 63, p. 217v. |
Van Haeringen, C.B., 1971. ‘Het achtervoegsel -ing: mogelijkheden en beperkingen’ In: De Nieuwe Taalgids 64, p. 449-468. |
Van Lessen, J.H., 1928. Samengestelde naamwoorden in het Nederlandsch. Groningen - Den Haag, Wolters. |
Uit den Boogaert, P.C. (red.), 1975. Woordfrequenties in gesproken en geschreven Nederlands. Utrecht, Werkgroep frequentie-onderzoek van het Nederlands. |
- eindnoot1
- Ik dank graag Johan Taeldeman en Willy Vandeweghe voor hun inspirerende kommentaar op een jongere versie van dit artikel.
- eindnoot2
- Ere wie ere toekomt, de extraktie van de werkwoorden uit lijst A1 was vóór mij al gedaan door Hilde Proot, als onderdeel van haar licentiaatsverhandeling (Proot 1978).
- eindnoot3
- Zie ook Van den Toorn (1985: 363v) over dit soort samenstellingen.
- eindnoot4
- Onder attestatie wordt verstaan: opname in de lijst A1 van Uit den Boogaert (1975) en/of in Van Dale (1970, 1976).
- eindnoot5
- Het is best mogelijk dat in de gevallen onder (f) het Humboldtiaanse principe ‘één vorm/één betekenis’ de vormelijke differentiatie ondersteunt. De kans op ambigue samenstellingen wordt alleszins kleiner wanneer de stam exklusief de ene, en het nomen actionis exklusief de andere betekenis van het werkwoord voor z'n rekening neemt.
- eindnoot6
- En dan nog; voorbeelden als werknemer, inbeslagneming tonen overduidelijk aan dat afleidingen die niet in vrij gebruik voorkomen (* nemer, * neming) zonder problemen in gelede woorden geïnkorporeerd kunnen worden.
- eindnoot7
- Zie Van den Toorn (1985) voor een klassifikatie van de mogelijke relaties tussen het stamdeterminans en het nominaal determinatum.
Ruimer van opzet is Kienpointner (1985), voor het Duits. In een eerste deel worden de mogelijke verhoudingen beschreven tussen determinans en determinatum in samenstellingen van het type ‘Verbalstamm + Substantiv’ en ‘Verbalstamm + Adjektiv/Partizip’. Deel twee laat zien hoe de werkwoordstam in het Oud- en Middelhoogduits als determinans kon worden gebruikt.
- eindnoot8
- Iets gelijkaardigs konstateren we bij de voorbeelden onder (f): systematisch is de oudste werkwoordbetekenis meteen ook de konkreetste (stortbeton - stortingsformulier; trektang - trekkingsrechten; dekaarde - dekkingsfonds;...).
- eindnoot9
- De zwakke positie van het type ‘wwstam + nomen’ wordt onderstreept door de resultaten van een klein onderzoekje naar het optreden als determinans van werkwoorden waarvan de stam eindigt op -ig.
Het Retrograde Woordenboek (Nieuwborg 1978), gebaseerd op Van Dale (1961), bevat 131 werkwoorden van dit type: wijzigen, vergiftigen, verdedigen, bevredigen, aankondigen, kruisigen, uitvaardigen, beschadigen,....Van de overgrote meerderheid (111) van die werkwoorden is in Van Dale (1984) een -ing-afleiding opgenomen. De afwezigheid van een deverbaal nomen op -ing bij de resterende 20 werkwoorden is toe te schrijven aan
a) toeval: zo staat verdrievoudiging wel, maar staan vervier-, vervijf-, verhonderd-, en verduizendvoudiging niet in het woordenboek. Mijns inziens ook toevallig ontbreekt veruitwendiging.
b) blocking: voor de eventuele betekenis van het potentiële zondiging hebben we al het woordje zonde.
c) de marginaliteit van de basiswerkwoorden, die de kans op attestatie van een -ing-deverbatief aanzienlijk verkleint: volmachtigen (op het voltooid deelwoord gevolmachtigd na, weinig gebruikt), willigen (beursterm), smijdigen (verouderd), stevigen (in spreektaal ongebruikelijk), toeheiligen (veroud.), bevoordeligen (in België voor bevoordelen), benadeligen (gewestelijk, voor benadelen), veiligen (veroud., dichterl.), zich verledigen (veroud.), verweldigen (veroud., dichterl.), rechtigen (veroud.), benuttigen (ongewoon voor benutten). Vereindigen en verinnigen zijn zeker even marginaal, maar van Dale (1984) geeft geen toelichting over het gebruik.
Gelede werkwoorden op -ig zijn dus alvast bijzonder -ing-vriendelijk. Maar er is meer; 28 van die 131 werkwoorden zijn geattesteerd als eerste lid van een substantivische samenstelling, en in alle gevallen, m.a.w. onafhankelijk van de aard van het determinatum, is gekozen voor het nomen actionis, ten koste van de stam van het werkwoord:
vestigingsplaats, -verbod, -voorwaarde (* vestig-)
wijzigingsbesluit, -voorstel (* wijzig-)
vernietigingsdrang, -wapen, -recht (* vernietig-)
reinigingsmiddel, -dienst, -bad (* reinig-)
bezuinigingswoede, -beleid, -maatregel (* bezuinig-)
bevestigingsmiddel, -lat, -haak (* bevestig-)
beveiligingsinstallatie, -schakelaar (* beveilig-)
Fonologische bezwaren tegen het gebruik van de stam heb ik niet kunnen ontdekken.
- eindnoot10
- Het Nederlands kent nog heel wat samenstellingen waarvan het nomen actionis in determinanspositie volgens een thans onproduktief procédé van een basiswerkwoord is afgeleid. Door analogiewerking krijgt de ww-stam ook bij jongere of nieuw te vormen samenstellingen geen of weinig kansen:
aangeven: aangiftebiljet, -formulier, -plicht (* aangeef-)
overgaan: overgangsexamen, -fase, -recht (* overga-)
jagen: jachtseizoen, -geweer, -instinct, -recht (* jaag-)
Wel in andere betekenissen: jaagpad = pad waarlangs vaartuigen gejaagd (voortgetrokken) werden.
staan: standbeeld, -plaats, -punt (* sta-)
inbreken: inbraakpoging (* inbreek-)
doorbreken: doorbraakfiguur (* doorbreek-)
dwingen: dwangarbeid, -maatregel, -rail (hulprail om een over een spoor rijdend voertuig te beletten te ontsporen) (* dwing-). Wel uitzonderlijk dwingeland.
helpen: hulpbisschop, -middel, -dynamo (* help-)
Wel, in gespecialiseerde schaakterminologie, helpmat.
zingen: zangles, -stem, -koor, -cursus (* zing-)
Wel o.a. zingglas (buikfles van zeer dun glas die aardig resoneert wanneer men daarboven zingt of neuriet) en zingorgeltje (orgeltje om vogels te leren zingen).
Van Haeringen (1944) heeft het al gehad over samenstellingen en afleidingen van de basiswerkwoorden doen, gaan, slaan, staan en zien, werkwoorden zonder nomen actionis op -ing.
- eindnoot11
- Osthoff (1878: 324) vindt het nieuwe type taalverrijkend en formuleert meteen de moraal van het verhaal:
...es muß also doch wol ein gewinn sein, den die sprache macht, wenn sie die möglichkeit erlangt, verbale nominalcomposita zu bilden. [...] Wie aber gelangt die Sprache zu diesem gewinne eines so zu sagen geschmeidigeren gedankenausdruckes? Unsere untersuchung sagt es uns: einfach dadurch, daß sie auf die form ihrer wörter und auf die treue pflege und gewissen hafte beibehaltung und fortpflanzung der alten form weniger sorgsam zu achten anfängt. Wer gar nichts vergessen kann, der lernt auch nichts neues hinzu, pflegt man wol im gewöhnlichen leben zu sagen. Dies wort ist auch auf die sprache volkommen anwendbar. Wäre sie nicht in der günstigen lage, mitunter die wahre herkunft ihrer wörter und wortformen zu vergessen, alte muster miszuverstehen und die mit unrecht verschrieenen ‘falschen analogiebildungen’ vornehmen zu können: es würde gar bald ein stillstand eintreten, ein zustand der erstarrung in der sprachlichen entwickelung sich bemerkbar machen. Nicht alles, was wir auf zeitlich jüngeren stufen der sprachbildung antreffen, ist verfall, sondern mit dem verfall geht immer auch ein neubau hand in hand. Die wahrheit dieses satzes wird eine immer weiter eindringende erforschung unserer sprachen nach streng historischen gesichtspunkten mehr und mehr bestätigen.
Zou Osthoff ook positieve kanten hebben gezien in de huidige verdringing van het verbale type door nomen-actionis-samenstellingen?