2. (Grammatica) spijt
K maakt bezwaar tegen vrijwel alles in mijn stukje. Sommige aanmerkingen zijn terecht, veel opmerkingen zijn bruikbaar voor een taaladvies. Natuurlijk gaat dit naschrift voornamelijk over de punten waarop ik met hem van mening verschil. Voordat ik op enkele aanmerkingen inga, verstout ik me iets te zeggen over K's toornige toon, die hem heeft belet om zorgvuldig te lezen en te argumenteren. Zo doorspekt hij zijn betoog met ‘hoor je dan’, ‘is een andere klacht’ en ander idioom uit de conversatiezaal. Hij zegt niet wie hij hoort en wie er klaagt. Van de context gaat de suggestie uit, dat ik hem de opinies influisterde, die hij vervolgens zo elegant bestrijdt. Ik wijs die truc uit de EHBO-trommel voor wanhopige Propia Cures-polemisten af.
Laat ik snel overgaan naar een echte fout mijnerzijds: ik laat alleen impliciet blijken het verschil tussen bepalingen met een deelwoord als kern en bepalingen met andere soorten kernen te kennen. Tien bladzijden tot mijn beschikking hebbend dacht ik - ten onrechte - te kunnen bezuinigen op een beschrijving van de subregels. Die kun je immers zo aardig nalezen in Hermkens en Veering. Dat spijt me, niet het minst omdat K dan niet zoveel had hoeven zeggen wat reeds herhaald is en we deze bizarre discussie wellicht niet hadden hoeven voeren. De tweedeling waartoe K besluit in (i) van par. 5 heeft dan ook mijn volledige instemming. Misschien is K het dan met me eens dat taalverzorgers die bepalingen zonder verplichte controle ook onder mijn regel (2) laten vallen, regel (2) als een voorschrift hanteren.
K schuift me al op de eerste bladzijde in de schoenen: ‘Het is geen regel, het is een voorschrift’. Dat staat zo nergens in mijn stukje. Een echte stroman dus (Van Eemeren en anderen 1987: 50 e.v.).
De hoofdmoot van K's stuk is een beschrijving van enkele eigenschappen van subjects- en objectscontrole. Zijn bedoeling is tweeledig: aantonen dat verplichte controle door het subject wel bestaat en de vruchtbaarheid bewijzen van de strategie eerst alle grammaticale aspecten van de regel uit te pluizen, voordat je het onderzoek verlegt naar andere aspecten. Voor K is die strategie zo duidelijk superieur dat er geen argumenten voor hoeven te worden gegeven. Ik had ze graag gehoord. Immers, als je merkt dat taalgebruikers over dezelfde zin systematisch verschillend oordelen, lijkt het me wreed om dialectologen, sociolinguïsten en taalbeheersers het recht te ontzeggen daar onderzoek naar te doen. K doet denken aan mijn visboer die adviseert eerst de vis te kiezen en de rest van het diner daaromheen samen te stellen. Mijn slager denkt daar anders over.
Bovendien vrees ik dat we langer op het einde van K's grammaticale onderzoek moeten wachten dan hijzelf denkt. Het goede daarvan (verschil in controleregels hangt af van het type kern van de bepaling) is niet nieuw; het nieuwe is vaak niet goed. Zo schrijft K de acceptabiliteit van sommige zinnen met objects-controle toe aan het feit dat de controleur slechts in schijn een object is, omdat het zinsdeel ook een subjectsrol vervult in een deelzin. In (3) is het hek alleen object. In (4) is het hek behalve object ook onderwerp bij groen. K's theorie voorspelt dat (6) beter is dan (5). (De sterretjes weerspiegelen mijn oordeel.)