Spektator. Jaargang 16
(1986-1987)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De herkenning van indirecte argumentatie
|
(1) | Ik vind dat ik een nieuw pakje nodig heb, Otto.
Het is toch not done om steeds in hetzelfde te verschijnen?Ga naar eind3 |
De interactie tussen taalgebruikers kan alleen goed verlopen als zij elkaar op de een of andere manier duidelijk maken wat de communicatieve strekking is van hun uitspraken. Wanneer iemand een bevel geeft, moet de betreffende uitspraak ook als bevel herkenbaar zijn wil hij inderdaad als bevel functioneren. Voor argumentatie geldt uiteraard iets soortgelijks. In termen van de taalhandelingstheoretische benadering betekent dit dat sprekers en schrijvers op de een of andere manier moeten duidelijk maken dat aan de voorwaarden voor de uitvoering van het taalhandelingscomplex argumentatie is voldaan. Omgekeerd geldt bij het interpreteren van argumentatie dat luisteraars en lezers moeten nagaan in hoeverre de voorwaarden voor argumentatie inderdaad vervuld zijn.
In de praktijk kan de argumentatie rechtstreeks naar voren worden gebracht, maar het taalhandelingscomplex argumentatie kan ook zo worden uitgevoerd dat de spreker of schrijver letterlijk genomen geen argumentatie naar voren brengt maar iets méér of iets anders bedoelt dan hij letterlijk zegt. In die gevallen is er sprake van indirecte argumentatie.
In het empirisch onderzoek dat de laatste jaren bij de vakgroep Taalbeheersing van de Universiteit van Amsterdam naar de herkenning van argumentatie is uitgevoerdGa naar eind4 hebben wij ons tot nu toe geconcentreerd op simpele vormen van directe argumentatie. Nu hier inmiddels meer over bekend is, kan een begin worden gemaakt met onderzoek naar meer ingewikkelder gevallen, zoals indirecte argumentatie. Hoe begrijpt Otto in (1) bijvoorbeeld dat de tweede uitspraak als argument bedoeld is voor
de eerste? In dit artikel wordt verslag gedaan van het eerste deelonderzoek dat in het kader van het herkenningsproject gedaan is naar het herkennen van indirecte argumentatie.
2. Indicatoren van indirecte argumentatie
Indirecte argumentatie kan illocutionair zijn of propositioneel (vgl. Van Eemeren en Koning 1981: 24 en Van Eemeren, Grootendorst en Kruiger 1983: 167-172). Bij illocutionaire indirectheid verschilt de strekking van de letterlijke uitspraak van de bedoelde:
(2) | We moeten met het vliegtuig,
of kunnen we soms lopend naar Australië? |
Letterlijk wordt in de tweede uitspraak van (2) de vraag gesteld of het mogelijk is om te voet naar Australië te gaan. Die vraag lijkt op het eerste gezicht een alternatief aan te duiden voor het voorstel dat in de eerste uitspraak wordt gedaan. In een reële interactionele situatie is de tweede uitspraak echter bedoeld als een bewering die als argument dient voor de eerste:
(2') | We moeten met het vliegtuig,
want we kunnen niet lopend naar Australië. |
Dit is een voorbeeld van illocutionaire indirectheid bij argumentatie: een uitspraak die zich in eerste instantie als een andere communicatieve handeling aandient (hier als een vraag), is bedoeld als een argumentatieve bewering.
Bij propositionele indirectheid verschilt de inhoud van de letterlijke uitspraak van de inhoud van de bedoelde:
(3) | Je moet vooral met Rooie Willem blijven omgaan,
want hij lijkt me een bijzónder betrouwbaar figuur. |
Als in (3) bedoeld is dat het contact met Willem maar beter verbroken kan worden, is er sprake van propositionele indirectheid. De letterlijke propositie ‘Hij lijkt me een bijzonder betrouwbaar figuur’ is niet dezelfde als de bedoelde propositie ‘Hij is een louche oplichter’.Ga naar eind5
Indirect taalgebruik is in alledaagse communicatie heel gewoon. Dat de een toch kan begrijpen wat de ander bedoelt, kan theoretisch verklaard worden met behulp van het uitgangspunt dat taalgebruikers van elkaar verwachten dat zij zich coöperatief en wellevend opstellen. Het samenwerkingsbeginsel geeft aan welke kwaliteits-, kwantiteits-, stijl- en relevantienormen voor een coöperatieve gespreksbijdrage (of bijdrage aan andersoortige verbale interactie) gelden (Grice 1975). Het beleefdheidsprincipe heeft betrekking op de geldende beleefdheidsregels (Leech 1983). Bij het interpreteren van gespreksbijdragen gaan taalgebruikers ervan uit dat de ander zich aan de regels heeft gehouden die verband houden met het samenwerkings- en beleefdheidsprincipe. Wanneer een taalgebruiker ge-
confronteerd wordt met een uitspraak die een duidelijke overtreding inhoudt van een van de regels, zonder dat de samenwerking of beleefdheid lijkt te worden opgegeven, zoekt hij naar een interpretatie die de overtreding ‘opheft’.
In (2) is de vraag ‘Kunnen we soms lopend naar Australië?’ evident overbodig (overtreding van de stelregel van kwantiteit). Ieder weldenkend mens weet immers dat dit niet kan.
Aangenomen mag worden dat het antwoord op deze vraag ook bekend is aan degene die hem stelt. De taalgebruiker die de vraag interpreteert gaat ervan uit dat de ander zich aan de regels voor coöperatief en beleefd taalgebruik heeft gehouden en zal daaron een andere bedoeling achter de uitspraak zoeken. Het beleefdheidsprincipe en de voorwaarden die voor argumentatie en standpunten gelden verklaren vervolgens ook dat hij tot een argumentatieve interpretatie komt.Ga naar eind6
Het is duidelijk dat een taalgebruiker op de een of andere manier aanwijzingen moet krijgen om erachter te komen dat een bepaalde uitspraak niet letterlijk (bijvoorbeeld als een vraag) maar indirect (bijvoorbeeld als een argumentatieve bewering) bedoeld is. In voorbeeld (2) is zo'n aanwijzing gebruikt: de letterlijke betekenis van de uitspraak botst met een algemeen bekende stand van zaken in de werkelijkheid. Hij had ook kunnen botsen met algemeen geldende menselijke waarden en normen:
(4) | Laten we maar weer eens opstappen,
of wil je doodvriezen vannacht? |
In dit soort gevallen is het de onmogelijkheid van de letterlijke betekenis die duidelijk maakt dat er iets anders bedoeld is, anders zou de spreker of schrijver immers iets onzinnigs te berde brengen (en in strijd komen met de kwaliteitsstelregel van Grice). Uit cognitief-psychologisch onderzoek zijn nog andere aanwijzingen bekend die van invloed zijn op het interpreteren van indirecte uitspraken. Het gaat hierbij zowel om aanwijzingen van formele linguïstische als van niet-formele linguïstische aard.Ga naar eind7
Tot de formele linguïstische aanwijzingen behoren bijvoorbeeld de speciale verbale indicatoren. Dit zijn woordjes of uitdrukkingen die bij het herkennen van indirectheid een signaalfunctie vervullen: ‘zeg’, ‘toch’, ‘denk je soms’, ‘je gaat me toch niet vertellen dat’, ‘kijk eens’. In het geval van indirecte argumentatie zijn dergelijke aanwijzingen heel bruikbaar:
(5) | Doe niet zo verschrikkelijk nukkig, Desiree,
je denkt toch niet dat ik het leuk vind als je zo mokt? |
Een andere formele linguïstische aanwijzing voor indirectheid is in bepaalde gevallen de conventionaliteit van de wijze van uitdrukken. Sommige uitdrukkingspatronen zijn zo ingeburgerd geraakt dat de taalgebruikers al aan de vorm herkennen dat er iets anders bedoeld zal zijn dan letterlijk gezegd wordt. Indirecte argumentatie wordt bijvoorbeeld vaak naar voren gebracht door middel van een retorische vraag, zoals in de voorbeelden (2), (4) en (5). Een andere tamelijke conventionele wijze van uitdrukken bij argumentatie is de sturende uitroep:
(6) | Als ik jou was zou ik die meloen niet kopen,
kijk eens wat een rotte plekjes daar zitten! |
Al dan niet in combinatie met een speciale verbale indicator kunnen dergelijke uitdrukkingsvormen een formele linguïstische aanwijzing vormen voor de indirectheid van een uitspraak.
De belangrijkste niet-formele linguïstische aanwijzing voor de interpretatie van indirecte uitspraken is een welbepaalde contextGa naar eind8 (zie Van Eemeren, Grootendorst en Kruiger 1983: hf 7). Tot de context wordt hier (in de geest van Crawshay-Williams 1957) alle informatie gerekend die gegeven is maar niet uit de uitspraak zelf te halen is. Zulke informatie kan voor het achterhalen van de bedoeling van uitspraken cruciaal zijn.
(7) | Het spoorwegpersoneel heeft zojuist een staking afgekondigd.
We moeten de bus nemen, of wil je soms op de volgende trein wachten? |
Zolang de context niet bij de interpretatie van deze uitspraken betrokken wordt, kan de vraag als een serieus alternatief worden opgevat voor het voorstel de bus te nemen. De informatie over de recente treinstaking plaatst de uitspraken echter in een specifieker daglicht. Binnen deze context wordt de vraag absurd; het is duidelijk dat hier iets anders bedoeld moet zijn.
3. Opzet
3.1. De variabelen
In ons empirisch onderzoek naar het herkennen van indirecte argumentatie hebben wij in eerste instantie een selectie gemaakt uit de factoren die de interpretatie van indirecte uitspraken beïnvloeden. Wij hebben 24 tekstjes geconstrueerd waarin een drietal variabelen systematisch zijn gemanipuleerd. De tekstjes bestonden steeds uit twee uitspraken: een standpunt gevolgd door een enkelvoudige argumentatie. Het gemak waarmee de argumentatie herkend werd is gemeten met behulp van een pencil-en-paper test. De proefpersonen kregen de vraag voorgelegd of er in de verschillende tekstjes sprake was van argumentatie, en zo ja/nee hoe duidelijk dat was. De drie variabelen die gemanipuleerd werden zijn: de directheid van presentatie, de aanwezigheid van een speciale verbale indicator en de aanwezigheid van een welbepaalde context. Deze factoren fungeren in het onderzoek als onafhankelijke variabelen. Nagegaan moet worden in hoeverre zij van invloed zijn op de afhankelijke variabele: het gemak waarmee argumentatie wordt herkend.
De presentatie van argumentatie was in dit onderzoek ofwel direct ofwel indirect. Wat de presentatie van indirecte argumentatie betreft is steeds gekozen voor een speciale vorm van illocutionaire indirectheid: een retorische vraag die met ‘of...’ begint. Voorbeelden daarvan zijn (2), (4), (7) en (8):
(8) | Mijnheer, U moet ook een plaatsbewijs hebben,
of bent u lid van het Koninklijk Huis? |
Dit is een vrij normale manier om indirecte argumentatie naar voren te brengen. De natuurlijkheid van de tekstjes zal daarom niet zo gauw in gevaar komen. Daarnaast heeft de vraagvorm met ‘of...’ het voordeel dat deze niet uitsluitend gereserveerd is voor retorische vragen. Afhankelijk van de context en van zijn betekenis kan de ‘of...’-vraag ook letterlijk bedoeld zijn:
(9) | Zal ik om half negen komen,
of wil je dat ik ietsje later kom? |
Dit maakt het mogelijk de invloed te meten die de variabelen speciale indicator en context op de identificatie van indirecte argumentatie uitoefenen. Wanneer een taalgebruiker op grond van de vorm alleen al zou kunnen uitmaken dat er sprake is van indirecte argumentatie, zou dat onmogelijk zijn.
De directe argumentatie die in dit onderzoek is opgenomen, zou qua vorm als het ware als een directe weergave van een ook als retorische vraag gepresenteerde argumentatie kunnen gelden:
(8') | Mijnheer, U moet ook een plaatsbewijs hebben,
U bent niet lid van het Koninklijk Huis. |
Door directe en indirecte argumentatie op deze wijze met elkaar te contrasteren kon worden nagegaan in welke mate de directheid van de presentatievorm van invloed was op het gemak waarmee de argumentatie werd herkend. Voorspeld werd dat argumentatie die direct gepresenteerd wordt met groter gemak herkend zou worden dan indirect gepresenteerde argumentatie. Een taalgebruiker heeft immers aanwijzingen nodig om erachter te komen dat een uitspraak indirect bedoeld is en wanneer alleen de strekking van een uitspraak verandert (een vraag in plaats van een bewering) zal de taalgebruiker op grond daarvan niet achter de eigenlijke bedoeling kunnen komen.
Een tweede onafhankelijke variabele die in dit onderzoek gemanipuleerd is, is de aanwezigheid van een speciale verbale indicator. De tekstjes bevatten ofwel een speciale indicator ofwel geen indicator. Welke indicator gekozen werd hing af van de directheid of indirectheid van de presentatie van de argumentatie. Voor indirecte argumentatie zijn indicatoren mogelijk als:
Of wilt u mij soms vertellen dat U niet weet wat ‘verboden’ betekent? |
Of denk je soms dat ik de afwasmachine uitruim? |
Of moet U misschien weer naar Uw jarige moeder? |
Of wil je soms geen zwemdiploma? |
In ons onderzoek is ervoor gekozen bij de indirect gepresenteerde argumentatie de indicator ‘soms’ te gebruiken omdat ‘soms’ aan de vraag kan
worden toegevoegd zonder dat er aan de grammaticale constructie iets verandert:
Of wil je geen zwemdiploma? |
Of wil je soms geen zwemdiploma? |
Op deze manier kan zo precies mogelijk worden nagegaan of indirecte argumentatie met speciale indicator gemakkelijker te herkennen is dan zonder. Veranderingen aan de grammaticale constructie zouden tot een alternatieve verklaring kunnen leiden van de resultaten van het onderzoek. Voor de direct gepresenteerde argumentatie kan de indicator ‘soms’ uiteraard niet gebruikt worden:
(8')* | Mijnheer, U moet ook een plaatsbewijs hebben,
U bent soms niet lid van het Koninklijk Huis. |
Een indicator als ‘want’ kan bij directe argumentatie wel gebruikt worden.Ga naar eind9 De invloed van deze indicator op de identificatie van argumentatie is bij eerder onderzoek al aangetoond. Dit onderzoek vormt wat dit betreft dan ook een replicatie. Voorspeld werd dat de aanwezigheid van een indicator het gemak waarmee argumentatie wordt herkend zou vergroten. Van de indicator ‘want’ werd, mede op grond van de resultaten van eerder onderzoek, een sterke invloed verwacht. De indicator ‘soms’ leek een ‘signaalachtige’ functie te kunnen vervullen voor de indirectheid van een uitspraak en de lezer/luisteraar erop te attenderen dat er ook nog iets anders bedoeld kan zijn dan er letterlijk gezegd wordt.
De derde onafhankelijke variabele in dit onderzoek is de aan- of afwezigheid van een welbepaalde context. Om de invloed van de context te kunnen meten, moet deze informatie bevatten die cruciaal is voor de interpretatie:
(10) | Tijdens een verhuizing, halveru'ege de trap.
Deze kast moet nog verder, of wil je hem hier laten staan? |
Het spreekt voor zich dat ervoor gezorgd moet worden dat het niet zo is dat de letterlijke betekenis van de vraag al uitsluitsel geeft over het indirecte karakter ervan. Dan is het immers niet mogelijk de invloed van de context te meten. Voorspeld werd dat de aanwezigheid van een welbepaalde context een sterke invloed zou hebben op de interpretatie van de indirecte argumentatie. Wanneer de lezer/luisteraar ervan uitgaat dat de regels voor normale communicatie in acht zijn genomen zal hij in gevallen zoals (10) immers naar een andere interpretatie moeten zoeken dan de letterlijke. Voorspeld was dat de invloed van de context bij directe argumentatie minder groot zou zijn. Dergelijke contextuele informatie draagt immers weinig extra's bij tot de argumentatieve interpretatie van de tweede uitspraak:
(10') | Tijdens een verhuizing, halverwege de trap.
Deze kast moet nog verder, je wilt hem hier niet laten staan. |
3.2. Het test-design
Om de voorspellingen te toetsen werd de test zo opgezet dat zowel de individuele effecten van de variabelen (bijvoorbeeld de invloed van de speciale indicator) als de interacties (bijvoorbeeld de invloed van de welbepaalde context bij indirecte argumentatie) gemeten konden worden. Dit design kan duidelijk worden gemaakt met behulp van een boomdiagram:De tekstjes die voor de test gebruikt zijn werden geconstrueerd op basis van de mogelijke kenmerk-combinaties uit het boomdiagram. Helemaal rechtsonder in het boomdiagram is de combinatie van de kenmerken:
zonder context |
indirecte argumentatie |
zonder indicator |
Een voorbeeld van een tekstje met deze kenmerken is:
(11) | Je kunt beter een grotere tas nemen,
of wil je hem oprollen? |
Een andere mogelijkheid (derde van links) wordt gevormd door de volgende kenmerken:
met context |
indirecte argumentatie |
met indicator |
Een tekstje met deze kenmerken zou er als volgt kunnen uitzien:
(11') | Bij het inpakken van een elpee.
Je kunt beter een grotere tas nemen, of wil je hem soms oprollen? |
Voor elke combinatie van kenmerken werden 6 verschillende tekstjes geconstrueerd. Bij de constructie werd uiteraard rekening gehouden met factoren waarvan eerder al is aangetoond dat ze van invloed zijn op het herkennen van argumentatie. Om storende effecten te voorkomen, werden die factoren onder controle gehouden, waardoor de invloed van de gemanipuleerde variabelen ondubbelzinnig gemeten kon worden. Zo werd in dit onderzoek de plaats van het argument ten opzichte van het standpunt (vooruitwijzende dan wel terugwijzende presentatie) constant gehouden en werden geen markeringen van standpunten gebruikt. Uit het eerder verrichte empirische onderzoek is immers duidelijk geworden welke invloed deze factoren op het herkennen van argumentatie uitoefenen (zie Van Eemeren, Grootendorst en Meuffels 1984, 1985 en 1987). Vanzelfsprekend is ook gelet op de natuurlijkheid van de tekstjes. Bij het construeren van de tekstjes is ervoor gezorgd dat de onderwerpen van de tekstjes min of meer neutraal waren, er zijn niet al te stellige standpunten gekozen, enzovoort.
Er is bij de test gekozen voor een split-plot-design. De proefpersonen zijn aselect in twee groepen verdeeld. De ene groep kreeg de tekstjes met context voorgelegd en de andere groep zonder context. De invloed van de contextuele informatie op het herkennen van argumentatie leek zo op de meest verantwoorde wijze te kunnen worden nagegaan. Een gevolg van deze beslissing was dat de test voor elk van beide groepen proefpersonen 6 × 4 argumentatieve tekstjes bevatte. Om de proefpersonen bij elk tekstje serieus te laten overwegen of er sprake was van argumentatie, werden er evenveel niet-argumentatieve tekstjes geconstrueerd, die qua vorm zoveel mogelijk met de argumentatieve tekstjes overeen kwamen. De test bevatte dus in beide gevallen in totaal 48 tekstjes.
3.3. De presentatie van de test
Een lastig probleem bij dit (en ander) onderzoek is hoe de afhankelijke variabele moet worden gemeten. Op welke manier kan men er het beste achter komen of iemand de argumentatieve strekking van een uitspraak herkent?
In het voorafgaande onderzoek werd vastgesteld dat de paper-and-penciltest voor de meest eenvoudige gevallen van enkelvoudige argumentatie niet zo geschikt is. Er traden plafond- en bodemeffecten op, waardoor het onmogelijk was om de invloed van de verschillende factoren precies te meten.Ga naar eind10 In het onderzoek waarvan hier verslag wordt gedaan wordt echter gewerkt met een vorm van argumentatie die ingewikkelder is en daarom mag verwacht worden dat onze proefpersonen ook meer moeite hebben met het herkennen van de argumentatieve strekking. Het optreden van plafond-effecten lijkt bij deze paper-and-pencil-test niet waarschijnlijk: de herkenningstaak is een stuk lastiger dan bij direct gepresenteerde argumentatie.
Een volgend probleem is dan de manier waarop de proefpersonen gevraagd moet worden in hoeverre zij een argumentatief verband zien tussen de
Deze presentatie van de test had consequenties voor de constructie van de 24 niet-argumentatieve tekstjes. Zes van deze tekstjes bevatten een tegenstellingsrelatie en zes een oorzaak/gevolg-relatie:
(12) | Bij het klaverjassen wint hij altijd,
maar bij het toepen is zij hem de baas. (tegenstellingsrelatie) |
(13) | Sinds hij daar is geweest,
drinkt hij alleen nog maar Belgisch bier. (oorzaak/gevolg-relatie) |
Daarnaast was er in zes niet-argumentatieve tekstjes sprake van een heel ander verband dan waarnaar gevraagd werd:
(14) | Ik geen suiker alsjeblieft,
ga je trouwens nog mee vanavond? |
Ten slotte waren er nog zes niet-argumentatieve tekstjes die qua vorm overeen kwamen met de indirecte argumentatie. Het retorische karakter van de vraagvorm bij indirecte argumentatie werd hierdoor een beetje gecamoufleerd:
(15) | Heb je gekookt vandaag,
of wil je liever dat ik Chinees ga halen? |
Bij alle tekstjes werd een context geconstrueerd. Er werden twee soorten test-formulieren gemaakt: een met alle 48 tekstjes in aselecte volgorde met context en een ander dat deze 48 tekstjes (in dezelfde volgorde) zonder context bevatte.
3.4. De proefpersonen en de instructie
Als proefpersonen fungeerden 60 leerlingen van een tweede en derde klas HEAO (Utrecht). In voorgaand onderzoek waren de proefpersonen studenten Nederlands en HTS-leerlingen. Qua niveau en leeftijd waren de groepen proefpersonen dus redelijk vergelijkbaar, zodat ook de resultaten vergelijkbaar zijn. De groep proefpersonen werd op willekeurige wijze verdeeld: de helft (30) kreeg de test met contextuele informatie voorgelegd, de andere helft (30) de test zonder context.
Voor de afname van de test kregen de proefpersonen een schriftelijke instructie voorgelegd, waarin werd uitgelegd dat de test bedoeld was om inzicht te krijgen in de mate waarin taalgebruikers in staat zijn bepaalde verbanden te herkennen tussen uitspraken. Op geen enkele manier werd in de instructie de nadruk gelegd op de argumentatieve relatie. Aan de hand van drie voorbeelden werd duidelijk gemaakt wat onder een tegenstellingsrelatie, een argumentatieve relatie en een oorzaak/gevolg-relatie moest worden verstaan. Er werd uitdrukkelijk op gewezen dat er in een tekstje ook sprake kan zijn van meer dan één relatie.
De instructie bij de test met context bevatte de toevoeging dat de contextuele informatie soms een hulpmiddel kon zijn bij het uitmaken of er van een bepaald verband sprake was. De proefpersonen maakten de test in ongeveer drie kwartier, ze waren consciëntieus en geïnteresseerd.
4. Resultaten van het onderzoek
Uitgaande van 6 tekstjes, is per proefpersoon per conditie het gemiddelde percentage correcte antwoorden berekend. Op deze percentages is een variantie-analyse uitgevoerd, met als aselecte factor de proefpersoon en als gefixeerde factoren de in de tekstjes gemanipuleerde variabelen. In tabel 1 zijn de percentages correct geïdentificeerde argumentatie per variabele weergegeven:
Tabel 1: Percentages correct geïdentificeerde argumentatie | |
variabele | percentage correct |
presentatievorm | |
directe argumentatie | 90.95 |
indirecte argumentatie | 17.22 |
welbepaalde context | |
met context | 57.90 |
zonder context | 50.27 |
speciale indicator | |
met indicator | 58.66 |
zonder indicator | 49.51 |
Uit de statistische analyse van de percentages correct geïdentificeerde argumentatie blijkt dat direct gepresenteerde argumentatie correcter wordt geïdentificeerd dan indirecte argumentatie (F(1,58) = 672.08; p<0.000), dat argumentatie met context correcter geïdentificeerd wordt dan zonder context (F(1,58) = 4.99; p<0.03) en dat argumentatie met een speciale verbale indicator correcter geïdentificeerd wordt dan argumentatie zonder zo'n indicator (F(1,58) = 31.31; p<0.000). Deze resultaten vormen een duidelijke bevestiging van de hypotheses. Ze behoeven echter nuancering, aangezien sommige interacties significant zijn. Dat betekent dat de invloed van de ene variabele in sommige gevallen niet los gezien kan worden van die van de andere variabele. Zo bestaat er een interactie tussen de variabele ‘presentatievorm’ en ‘context’ (F(1,58) = 14.17; p<0.000). Zie hiervoor tabel 2:
Tabel 2: Interactie bij percentages correct geïdentificeerde argumentatie tussen presentatievorm en welbepaalde context | ||
directe argumentatie | indirecte argumentatie | |
met context | 89.41 | 26.38 |
zonder context | 92.50 | 8.05 |
Uit een statistische analyse van simpele effecten blijkt dat de variabele ‘context’ alleen invloed op de herkenning uitoefent indien de argumentatie indirect is. In dat geval maakt de context de herkenning substantieel eenvoudiger. Een andere interactie doet zich voor tussen de variabele ‘presentatievorm’ en ‘speciale indicator’. Uit een statistische analyse van simpele effecten blijkt dat de indicator-variabele alleen van invloed is op directe argumentatie (F(1,58) = 15.27; p<0.0002) (Tukey's toets).
Tabel 3: Interactie bij percentages correct geïdentificeerde argumentatie tussen ‘presentatievorm’ en ‘speciale indicator’ | ||
met indicator | zonder indicator | |
directe argumentatie | 99.00 | 82.91 |
indirecte argumentatie | 18.33 | 16.11 |
5. Discussie
Uit de resultaten van dit onderzoek mag geconcludeerd worden dat de ‘letterlijke’ strekking (‘illocutionary force’) van de uitspraken die als argumentatie fungeren van invloed is op het gemak waarmee een argumentatief verband gelegd wordt. Als de argumentatie door middel van een beweerder naar voren wordt gebracht, is de argumentatieve functie veel en veel
herkenbaarder dan wanneer de argumentatie gepresenteerd wordt in de vorm van een niet-beweerder. Slechts 17% van de indirect gepresenteerde argumentatie werd als argumentatie geïdentificeerd, tegenover 90% van de directe argumentatie.Ga naar eind11 Dit betekent niet dat de lezer/luisteraar altijd meer moeite zou hebben met het herkennen van indirecte argumentatie, maar wel dat hij nadere aanwijzingen nodig heeft om indirecte argumentatie te kunnen interpreteren. Zonder dergelijke aanwijzingen is hij bij illocutionair indirecte argumentatie niet in staat het argumentatieve verband te leggen. Een speciale verbale indicator heeft alleen bij direct gepresenteerde argumentatie invloed op het herkenningsgemak. In dit opzicht vormt het onderzoek een bevestiging van de resultaten van voorgaande experimenten, waarin de sterke invloed gemeten werd van woordjes als ‘want’. In het onderzoek waarvan hier verslag wordt gedaan werd 99% van de direct gepresenteerde argumentatie met een indicator correct geïdentificeerd, tegen 83% zonder. Voor de indirect gepresenteerde argumentatie geldt niet hetzelfde: 18% van de tekstjes met indicator werd correct geïdentificeerd tegen 16% zonder indicator. Het al dan niet toevoegen van het woordje ‘soms’ maakt voor de taalgebruiker dus geen verschil voor het leggen van een argumentatief verband tussen uitspraken. De meest voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat er een verschil is tussen de indicatoren ‘want’ en ‘soms’. Een strekkingsindicator ‘want’ heeft betrekking op de relatie tussen de uitspraken en vormt daardoor een expliciete aanwijzing voor het argumentatieve verband. Een indicator als ‘soms’ heeft een andere signaalfunctie: hij geeft geen indicatie voor het mogelijke verband tussen uitspraken maar kan een aanwijzing vormen voor de indirecte betekenis van een van de uitspraken. In zijn eentje heeft de indicator ‘soms’ slechts een te verwaarlozen invloed op de interpretatie van indirecte argumentatie.
Blijkens de resultaten van dit onderzoek is een welbepaalde context een hulpmiddel om indirecte argumentatie te herkennen. Met contextuele informatie wordt 26% van de indirecte argumentatie als zodanig herkend en zonder die informatie maar 8%. Het is duidelijk dat de lezer/luisteraar gebruik maakt van de context om de samenhang (het verband) in een tekst vast te stellen. Dit onderzoeksresultaat komt overeen met de resultaten die bekend zijn uit cognitief-psychologisch onderzoek.Ga naar eind12 Aangenomen mag worden dat de lezer/luisteraar de strijdigheid tussen de letterlijke betekenis van een uitspraak en de contextuele informatie probeert op te heffen door de erop volgende uitspraak argumentatief te interpreteren. De gemeten invloed van de context ondersteunt de theoretische beweringen die wij in paragraaf 2 gedaan hebben.
Stel dat op grond van de contextuele informatie duidelijk is dat het volgende gesprekje zich afspeelt aan de rand van een breed ravijn:
(16) | We kunnen maar beter omkeren,
of wil je er overheen springen? |
Door deze informatie wordt de vraag absurd. Blijkbaar wordt de lezer/luisteraar geacht ervan uit te gaan dat de schrijver/spreker in principe niet de bedoeling heeft onzinnige vragen te stellen en dat de tweede uitspraak
op de een of andere manier relevant moet zijn voor de eerste. Hij moet er met andere woorden van uitgaan dat de schrijver/spreker zich aan het samenwerkingsbeginsel houdt. Aangezien het standpunt stuurderachtig is en de lezer/luisteraar weet dat ongemotiveerd sturend gedrag enigzins ingaat tegen de beleefdheidsregels, lijkt een argumentatieve interpretatie gerechtvaardigd. Vooral als deze interpretatie maakt dat aan een onvervulde correctheidsvoorwaarde van het standpunt voldaan wordt, bijvoorbeeld aan de voorbereidende voorwaarde dat iemand die een standpunt naar voren brengt daar een acceptabele reden voor moet hebben (cf. Van Eemeren 1986).
Interessant is dat bij direct gepresenteerde argumentatie van zo'n invloed van de context niets te merken is: zonder context werd 92% van de directe argumentatie correct geïdentificeerd en met context 89%, een verschil dat aan het toeval kan worden geweten. Tekstjes als:
(17) | We kunnen maar beter omkeren,
we kunnen er niet overheen springen. |
en
(17') | Aan de rand ran een breed ravijn
We kunnen maar beter omkeren, we kunnen er niet overheen springen. |
werden met vrijwel evenveel gemak als argumentatie herkend. Het is mogelijk dat de taalgebruiker in dat soort gevallen helemaal geen gebruik maakt van de contextuele informatie. Dit zou betekenen dat een taalgebruiker voor het leggen van een argumentatief verband in eerste instantie gebruik maakt van de tekstuele informatie die in de te interpreteren uitspraken verschaft wordt. In (17) en (17') is het argumentatieve verband tussen de uitspraken op grond van de tekstuele informatie al duidelijk genoeg. Dat met het woordje ‘er’ naar een breed ravijn wordt verwezen draagt niets extra's bij aan de duidelijkheid van het argumentatieve verband.
Het is duidelijk dat nader cognitief-psychologisch onderzoek nodig is om erachter te komen op welke manier en op welk moment precies de lezer/luisteraar vaststelt dat er sprake is van argumentatie. Legt hij dat pragmatisch verband onmiddellijk na het lezen van de eerste uitspraak? Dat wil zeggen: verwacht hij na de eerste uitspraak als het ware al een argumentatieve ondersteuning? Of legt hij het verband pas tijdens of na het lezen van de tweede uitspraak? En hoe en wanneer wordt de contextuele informatie bij dit proces betrokken? In Van Dijk en Kintsch (1983) wordt een globale schets gegeven van de diverse strategieën waar een lezer gebruik van maakt om achter de betekenis van een tekst te komen. Het hier verlangde zou een eerste aanwijzing kunnen geven over de ingewikkelde processen die zich in de hoofden van de taalgebruikers afspelen wanneer zij geconfronteerd worden met argumentatieve teksten. Om dit onderzoek op zinvolle wijze
te kunnen initiëren moest echter eerst duidelijk zijn welke variabelen de herkenning van directe en indirecte argumentatie beïnvloeden - en dat is precies het doel dat wordt nagestreefd in het empirisch onderzoeksproject waarvan het hier beschreven onderzoek deel uitmaakt.Ga naar eind13
Bibliografie
Braas, Cees, Francisca Jungslager en Ron Oostdam, ‘Empirisch onderzoek naar de identificatie van argumentatie’. In: W.K.B. Koning (ed.) Taalbeheersing in theorie en praktijk. Dordrecht: Foris Publications, p. 29-38, 1985. |
Clark, H.H., ‘Responding to indirect speech acts’. In: Cognitive Psychology, 11, p. 430-477, 1979. |
Crawshay-Williams, R., Metbods and Criteria of Reasoning. An Inquiry into the Structure of Controversy. London: Routledge & Kegan Paul, 1957. |
Dijk, Teun A. van en Walter Kintsch, Strategies of discourse comprehension. New York: Academic Press, 1983. |
Eemeren, F.H. van, ‘For Reason's Sake: Maximal Argumentative Analysis of Discourse’. In: J. Anthony Blair, Frans H. van Eemeren, Rob Grootendorst en Charles A. Willard (eds.), Proceedings International Conference on Argumentation 1986. Dordrecht: Foris Publications, 1986. |
Eemeren, Frans H. van en Rob Grootendorst, Speech Acts in Argumentative Discussions. Dordrecht: Foris Publications, 1984. |
Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst en T. Kruiger, Het analyseren van een betoog. Argumentatieleer 1. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1983. |
Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst en T. Kruïger, Argumentieren. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1984. |
Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst en B. Meuffels, ‘Het identificeren van enkelvoudige argumentatie’. In: Tijdschrift voor Taalbeheersing, 6, nr. 4, p. 279-310, 1984. |
Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst en B. Meuffels, ‘Gedifferentieerde replicaties van identificatie-onderzoek’. In: Tijdschrift voor Taalbeheersing, 7, nr. 4, p. 241-258, 1985. |
Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst en B. Meuffels, ‘Identificatie van argumentatie als vaardigheid’. In: Spektator, 16, nr. 5, p. 369-379, 1987. |
Eemeren, F.H. van en W.K.B. Koning (red.), Studies over taalhandelingen, Meppel/Amsterdam: Boom. |
Ehrlich. S.F. en Keith Rayner, ‘Contextual Effects on Word Perception and Eye Movements during Reading’. In: Journal of Verbal Learning and Verbal Behaviour, 20, p. 641-655, 1981. |
Graesser, A.C., S.P. Robertson en L.F. Clark, ‘Question-answering: a method for exploring the on-line construction of prose representation. In: J. Fine en R.O. Freedle (eds.), Developmental issues in discourse. Norwood NJ: Ablex, p. 41-68, 1983. |
Grice, A.P., ‘Logic and conversation’. In: P. Cole en J.L. Morgan (eds.) Speech acts. Syntacs and Semantics, vol. 3. New York: Academic Press, p. 41-58, 1975. |
Haft-van Rees, M.A., ‘Relevantie van uitingen in argumentatieve teksten’. In: W.K.B. Koning (ed.), Taalbeheersing in theorie en praktijk. Dordrecht: Foris Publications, P. 46-55, 1985. |
Leech, Geoffrey N., Principles of Pragmatics. London & New York: Longman, 1983. |
Mitchell, D.C. en D.W. Green, ‘The effects of context and content on immediate processing in reading’. In: Quarterly Journal of Experimental Psychology, 30, p. 609-636, 1978. |
Noot van de redaktie
Dit artikel sluit qua thematiek aan bij het Taalbeheersingsnummer (nummer 5 van deze jaargang).
- eind1
- Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van onderzoeksproject LET 11.102.023.A van het VF programma Discourse Analysis van de Universiteit van Amsterdam. M. Meijering wordt bedankt voor haar assistentie.
- eind2
- Zie voor een taalhandelingsdefinitie van argumentatie en een uiteenzetting van theoretische achtergronden van onze benadering van argumentatie Van Eemeren en Grootendorst 1984.
- eind3
- Het argument dat hier verzwegen is bestaat uit een uitspraak als: ‘Je moet op geen enkele manier aanstoot geven’.
- eind4
- Eerdere resultaten van het onderzoeksproject zijn gepubliceerd in Van Eemeren, Grootendorst en Meuffels 1984 en 1985 en Braas, Jungslager en Oostdam 1985.
- eind5
- Uiteraard sluiten illocutionaire (of communicatieve) en propositionele indirectheid elkaar niet uit: communicatieve taalhandelingen kunnen zowel illocutionair als propositioneel indirect zijn.
- eind6
- In Van Eemeren 1986 wordt geprobeerd om de argumentatieve link tussen indirecte argumentatie en indirecte standpunten te leggen via de taalhandelingsvoorwaarden die gelden bij het naar voren brengen van standpunten en argumentaties. Dat bepaalde uitspraken argumentatief geïnterpreteerd worden, kan verklaard worden door te wijzen op het (anders) onvervuld zijn van een bepaalde voorwaarde voor het op correcte wijze naar voren brengen van een standpunt. Voor argumentatieve relevantie zie Haft-van Rees 1985.
- eind7
- Clark (1979) heeft bijvoorbeeld op ingenieuze wijze onderzocht welke factoren de interpretatie beïnvloeden van indirect gestelde vragen. Dit zijn volgens hem de conventionaliteit van vorm en betekenis, de doorzichtigheid van de plannen, de doelen van de spreker, de plausibiliteit van de letterlijke betekenis en speciale indicatoren.
- eind8
- Het is duidelijk dat er groot verschil bestaat tussen de linguïstische en niet-linguïstische aanwijzingen. De niet-linguïstische aanwijzingen, zoals de welbepaalde context, en de betekenis van de letterlijke uitspraak zijn inhoudelijk en hebben rechtstreeks betrekking op de regels van het samenwerkingsbeginsel. De linguïstische aanwijzingen zijn uitsluitend vormelijke aanwijzingen.
- eind9
- Ook bij indirecte argumentatie kan in sommige gevallen de indicator ‘want’ worden gebruikt:
Je kunt maar beter gauw opstaan,
want je denkt toch niet dat ik Oom Hendrik ga halen?
In dergelijke gevallen staat de letterlijke strekking van de tweede uitspraak op zinsniveau de argumentatieve relatie op tekstueel niveau blijkbaar niet in de weg. Anders geformuleerd: op zinsniveau is de uitspraak indirect (de uitdrukker is bedoeld als beweerder) maar op tekstueel niveau is de strekking direct (de relatie blijft argumentatief). In het geval van een retorische vraag is er zowel op zinsniveau als op tekstueel niveau sprake van indirectheid.
- eind10
- Zie hiervoor Van Eemeren, Grootendorst en Meuffels 1984, 1985 en 1987.
- eind11
- In het geval van indirecte argumentatie zonder context kunnen de proefpersonen gelijk hebben wanneer zij de tekstjes niet als argumentatie identificeren. In een tekstje als:
We kunnen beter omkeren
of wil je er overheen springen?
lijkt het immers eerder gerechtvaardigd de vraag letterlijk te interpreteren dan hem indirect op te vatten.
‘Correct geïdentificeerd’ moet dan ook in een ruimere zin opgevat worden.
- eind12
- Zie bijvoorbeeld Graesser, Robertson en Clark 1983, Ehrlich en Rayner '81, of Mitchell en Green '78.
- eind13
- Psycholinguïstisch-argumentatietheoretisch onderzoek van het hier verlangde type wordt op het ogenblik als AIO-promotieproject uitgevoerd door F.S. Jungslager in het kader van het VF-programma Discourse Analysis van de Universiteit van Amsterdam.