| |
| |
| |
Nogmaals overkarakterisering
J. van Marle
Voor een ieder die ook maar enigszins is ingewijd in de morfologie van Nederlandse huize kán het eigenlijk geen verrassing zijn dat Van den Toorn (VdT) in zijn bespreking van Sergio Scalises Generative Morphology (d.i. Van den Toorn, 1985) kwesties betreffende het verschijnsel van de morfologische produktiviteit ter sprake brengt. Nederlandse morfologen hebben immers meer dan eens - en binnen verschillende theoretische kaders - het cruciale belang van de notie morfologische produktiviteit aan de orde gesteld en gezien dit feit wekt het geen verwondering dat VdT Scalises ideeën en suggesties op dit punt aan een nadere inspectie onderwerpt.Ga naar eind* In genoemd artikel staat VdT stil bij een aantal aspecten van het verschijnsel van de morfologische produktiviteit die naar zijn mening niet zonder meer probleemloos zijn binnen het door Scalise gepresenteerde model.Ga naar eind1 Zo gaat VdT o.m. in op derivatie op basis van samenstellingen (een type woordvorming dat, details daargelaten, binnen Scalises model niet is toegestaan, cf. Scalise, 1984: 115 e.v.) en hij signaleert dat in het Nederlands - naar VdT's mening zelfs niet gelexicaliseerde! - woordgroepen als uitgangspunt voor bepaalde morfologische processen (te weten: samenstelling) dienst kunnen doen. Naast deze ‘inputproblematiek’ snijdt VdT ook de - voor Nederlandse morfologen zo welbekende (cf. bijv. Schultink, 1961: 114-117) - kwestie aan dat sommige morfologische patronen goeddeels voorbehouden (lijken te) zijn aan
bepaalde registers, bijv. het zogenaamde ‘literaire taalgebruik’. Het ligt niet in mijn bedoeling om in dit verband nader op voornoemde kwesties in te gaan. Waar ik binnen het bestek van deze korte bijdrage echter wél bij wil stilstaan, is het door VdT eveneens met morfologische produktiviteit in verband gebrachte proces van overkarakterisering.
VdT stelt het proces van overkarakterisering aan de orde n.a.v. een - ook door mijzelf herhaaldelijk gesignaleerde - formatie als UHD'er (= UHD, een acroniem gerelateerd aan ‘Universitair Hoofddocent’) en ook het niet door VdT vermelde UD'er (= UD, cf. ‘Universitair Docent’) heb ik meer dan eens in mondeling taalgebruik aangetroffen. Vergelijkbaar met UHD'er en UD'er is ook, het eveneens door mij uit mondeling taalgebruik opgetekende, AIO'er (=AIO, ‘Assistent In Opleiding’).Ga naar eind1a
Afleiding op -er op basis van letterwoorden heeft in het modern Nederlands een onmiskenbare populariteit, getuige de vele formaties van het type HBS' er, NSB'er, PSP'er, PSV'er, VVD'er, etc. (cf. HBS, NSB, PSP, PSV en VVD). De betekenis van deze formaties op -er kan naar de mening van VdT steeds worden getypeerd d.m.v. een parafrase als ‘persoon behorende tot, lid van’ (p. 258).Ga naar eind2 ‘Maar’, zo stelt VdT nu, ‘wat blijft er over van deze betekenis, systematisch corresponderend met de vorm -er (...) wanneer tegenwoordig veel mensen van de afkorting UHD (...) spontaan UHD'er gaan maken?’
| |
| |
(p. 258), d.i. UHD voorzien van het ‘pleonastiche’ -er (Van Haeringen, 1954: 198). Formaties als UHD'er, UD'er en AIO'er komen qua betekenis namelijk met UHD, UD en AIO OVEREEN; het suffix, zo stelde Salverda de Grave voor vergelijkbare gevallen al in 1906, ‘vormt hier dus geen nieuw begrip’ (Salverda de Grave, 1906: 337).Ga naar eind3 Dit impliceert dus dat een formatie als UHD'er zich NIET verhoudt tot UHD als HBS'er tot HBS of NSB'er tot NSB (zie ook beneden), terwijl het aan geen twijfel onderhevig is dat het de laatste gevallen zijn die het regelmatige derivationele patroon vertegenwoordigen.
De in de vakliteratuur aan ‘stapelvormen’ als UHD'er, UD'er en AIO'er gewijde beschouwingen bieden naar de mening van de VdT ten hoogste slechts een gedeeltelijke verklaring voor het ontstaan van de vormen in kwestie en VdT besluit de onderhavige passage met de constatering dat voor hem de ‘werkingssfeer van produktiviteit (.......) even raadselachtig <blijft>’ (p. 258).
Ik heb bepaald niet de illusie al de problemen betreffende het ook mij zo intrigerende verschijnsel van de overkarakterisering uit de wereld te helpen.Ga naar eind4 Wel hoop ik in deze bijdrage enige klaarheid in de door VdT aangesneden problematiek te kunnen brengen. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: naar mijn mening behoort het verschijnsel van de overkarakterisering, anders dan VdT suggereert, NIET tot de directe werkingssfeer van de morfologische produktiviteit. Morfologische produktiviteit - hoe ook nader gepreciseerd en ingeperkt - heeft betrekking op de voor taalgebruikers bestaande mogelijkheid om een bepaald morfologisch procédé aan te wenden om nieuwe woorden te vormen. Overkarakterisering nu, is m.i. een principieel andersoortig proces: overkarakterisering is een essentie een aanpassingsproces dat inwerkt op de reeds in de taal aanwezige - de zogenaamde ‘bestaande’ - woorden. Anders dan het verschijnsel van de morfologische produktiviteit heeft het proces van overkarakterisering dus GEEN betrekking op de genererende dimensie van een taalsysteem; overkarakterisering is een proces dat erop gericht is de bestaande woorden beter in het systeem te doen passen.
Overkarakterisering behelst zo bezien dus de - verdere - integratie van bepaalde woorden in het morfologisch systeem van de taal in kwestie, hetgeen impliceert dat binnen deze zienswijze overkarakterisering nauw aansluit bij (bepaalde vormen van) herinterpretatie (waartoe ik ook veel gevallen van zgn. volksetymologie reken).Ga naar eind5 Immers, ook in het geval van herinterpretatie gaat het vaak om de (verdere) integratie van bepaalde woorden in het morfologisch systeem. Dit laatste kan worden geïllustreerd aan de hand van gevallen als:
(i) | de herinterpretatie van het oorspronkelijk enkelvoudige cyclamen (meervoud: cyclamens) als een meervoudsvorm op -(e)n, hetgeen leidde tot de vorming van de Rückbildungen cyclaam of cyclame als nieuwe vormen voor het enkelvoud (waarbij opgemerkt dient te worden dat op basis van cyclame weer de nieuwe meervoudsvorm cyclame-s kan worden gevormd);Ga naar eind6 |
| |
| |
(ii) | de herinterpretatie van aan andere talen (vooral het Engels) ontleende woorden als all-rounder, arbiter, puber, supporter, trendsetter, etc. als persoonsnamen op -er, onder meer blijkend uit de (soms in een wat suggestieve notering) ‘specifiek vrouwelijke’ vormen all-round-ster, arbiet-ster, puub-ster, support-ster en trendset-ster die, volgens de regels van analogical coining d.m.v. -ster (cf. Van Marle, 1985: Hfdst. 8), op basis van deze geherinterpreteerde woorden zijn geformeerd;Ga naar eind7 en |
| |
(iii) | de herinterpretatie van guppy /guppy's (een visje dat in het Nederlands ook wel als het missionarisvisje te boek staat en dat wat zijn geleerde naam betreft genoemd is naar zijn ontdekker Rob. J. Guppy) als een sub-standard diminutief op -ie, leidend tot de ‘hypercorrecte diminutiva’ gupje /gupjes (terwijl Kruyskamp, 1976 ook de mij onbekende Rückbildungen gup/guppen vermeldt).Ga naar eind8 |
Hoe incidenteel dergelijke vormen van herinterpretatie veelal ook mogen zijn, het lijkt mij onbetwistbaar dat de van oorsprong ongelede woorden cyclamen, all-rounder, arbiter, c.s. en guppy een zekere mate van integratie in het morfologisch systeem hebben ondergaan.
Dat het ook bij overkarakterisering om een integratieproces gaat, wordt m.i. bevestigd door de volgende observaties:
I | Overkarakterisering is vooral bekend in het zgn. nonnative deel van het lexicon, d.w.z. overkarakterisering treedt veelvuldig op bij (al of niet gelede) leenwoorden. In dit geval is overkarakterisering dus een exponent van het veel meer omvattende proces van verinheemsing (dat natuurlijk bij lange na niet tot de morfologie beperkt is). Meer dan dertig jaar geleden had Van Haeringen al een scherp inzicht in deze materie toen hij n.a.v. het pleonastische -er (-der) in ‘orde- en herkomstnamen’ als Afrikan-er / Afrikaan-der, Kapucijn- er (kapucijn- er), Farizee- ër, Moabit-er, Polakk-er en vele andere stelde, dat in de pleonastische toevoeging van -er ‘juist een streven tot verinheemsing, tot nationalisering van het vreemd aandoende woord’ moet worden gezien (Van Haeringen, 1954: 199). En vergelijk in dit verband ook Salverda de Grave (1913: 101) waar m.b.t. Nederlandse formaties als dragonder (cf. Fr. dragon) en medecijner (cf. Fr. médecin) wordt gesteld dat deze formaties ‘ont été faits sur le modèle des mots hollandais correspondants’.
De formaties UHD'er, UD'er en AIO'er die het uitgangspunt van deze notitie vormen tonen echter aan dat ook het inheemse deel van de woordenschat aan aanpassingsprocessen onderworpen kan worden,Ga naar eind9 hetgeen ook treffend wordt geïllustreerd door het Hindi-Engelse pickpocket-er voor standaard Engels pickpocket ‘zakkenroller’.Ga naar eind10 |
| |
II | Van Haeringens studie ‘Franciscaner, Benedictijner, Karmelieter’ bevat verder de m.i. zo belangwekkende observatie dat ‘bij een aantal van deze uitheemse namen de behoefte aan -er aanvankelijk dringender schijnt te zijn geweest in het enkelvoud dan in het meervoud’ (ibid.: 199). Volgens Van Haeringen is de verklaring hiervan ‘misschien’ hierin gelegen dat ‘het meervoud door de uitgang -en enigermate nederlands aandeed, het vreemde sterker uitkwam aan woordeinden als -aan, -iet en -ijn en die op onnederlandse wijze beklemtoond’ (ibid.: 199) (zie ook IV hieronder). Ik sluit mij graag bij de door Van Haeringen gesuggereerde verklaring aan en wijs erop dat dit precies is wat we kunnen verwachten wanneer we van de veronderstelling uitgaan dat overkarakterisering een integratieproces is: de meervoudsvormen maken reeds deel uit van het inheemse morfologische stelsel - in de regel hadden de ‘orde- en herkomstnamen’ een meervoud op -(e)n -, de enkelvoudsvormen echter niet. |
| |
| |
III | Voor zowel herinterpretatie als overkarakterisering geldt dat er in veel gevallen sprake is van een slechts gedeeltelijke integratie, d.w.z. de aan het systeem aangepaste formaties vertonen niet steeds de ‘volledige’ systematiek van de vormen die als voorbeeld voor de aanpassing hebben gediend. Wie bijv. arbiet-ster maakt op basis van arbiter, hoeft niet zo ver te gaan om ook het ‘bijpassende’ werkwoord (arbiet-en) te vormen (wat bijv. wel gebeurd is bij keep- er, keep-ster en keep- en). M.i. hoeft dit gegeven ons niet al te zeer te verontrusten - zoals het VdT m.b.t. tot overkarakterisering lijkt te doen - daar het rechtstreeks samenhangt met het eigenlijke karakter van beide genoemde processen. Zodra we ons realiseren dat overkarakterisering geen betrekking heeft op de genererende dimensie van een taalsysteem maar dat het een proces van integratie is, betreft het hier m.i. een voor zichzelf sprekende kwestie. Immers, de integratie van elementen in het systeem is een geleidelijk proces dat geruime tijd in geslag kan nemen. Het gevolg hiervan is bovendien, dat de integratie a.h.w. op ieder moment kan worden afgebroken, wat impliceert dat de integratie zich dan niet in volle omvang voltrekt.Ga naar eind11 Kortom, het feit dat er zo vaak sprake is van een slechts gedeeltelijke aanpassing aan het systeem vindt juist een natuurlijke verklaring in de hypothese dat overkarakterisering - net als herinterpretatie - een integratieproces is.
In Van Marle (1979) benadrukte ik deze aspecten van overkarakterisering al toen ik m.b.t. met UHD'er vergelijkbare formaties stelde dat deze woorden ‘een afwijkende positie (.....) binnen het systeem van het Nederlands < blijven innemen >’ (ibid.: 511): UHD'er zal in het Nederlands nooit een positie innemen die volledig indentiek is aan die van bijv. HBS'er of PSP'er, daar het zich nooit zo zal verhouden tot UHD als de laatste twee formaties tot hun grondwoorden HBS en PSP (ook: Van Marle & Koefoed, 1980: 118). |
| |
IV | Bepaalde gevallen van herinterpretatie - niet zelden de gevallen die wel onder de noemer van volksetymologie worden samengebracht - laten zien dat er sprake kan zijn van vrij drieste stappen van de zijde van de taalgebruiker om een bepaald woord - a.h.w. ‘hoe dan ook’ - in het systeem onder te brengen, ook al heeft dat - taalsystematisch gezien - vreemde consequenties. In Van Marle (1978) wees ik al eens op de consequenties die de associatie van hanteren (van Frans banter) met hand met zich meebrengt (nl. de niet-systematische devoicing voor -éren). Interessant is nu dat overkarakterisering identieke gevolgen kan hebben: de pogingen van de zijde van de taalgebruiker om een bepaalde vorm in het systeem onder te brengen kunnen zo'n vorm aannemen dat de taalsystematische ‘details’ over het hoofd worden gezien (en geen enkele belemmering lijken te vormen). M.b.t. overkarakterisering ken ik geen treffender illustratie van de vanuit taalsystematisch oogpunt bizarre neveneffecten die integra tieprocessen kunnen hebben, dan het ook hierboven al ter sprake gebrachte feit dat de overkarakterisering met -er bij de ‘orde-en herkomstnamen’ in eerste instantie primair in het enkelvoud werkzaam was, hetgeen resulteerde in paren als Franciscaner (enk.) vs. Franciscanen (mv.). Een dergelijke relatie tusen enkelvoud en meervoud is volstrekt a-typisch voor het Nederlands; het is echter wel het directe gevolg van de - in eerste aanleg slechts zeer gedeeltelijke - integratie die deze groep persoonsnamen heeft ondergaan. |
In Van Marle & Koefoed (1980: 119) wordt n.a.v. verschijnselen als die vermeld onder III en IV hierboven geconstateerd dat de werking van overkarakterisering - dat daar wordt gezien als een manifestatie van het zgn. Humboldtiaanse Principe - niet noodzakelijkerwijs primair begrepen dient te worden in termen van de resultaten die het oplevert, maar dat het in veel gevallen vooral begrepen moet worden in termen van de
| |
| |
uitgangssituatie. De aan te passen woorden (het uitgangspunt) ondergaan, juist als gevolg van het feit dat zij niet of slecht in het systeem passen, een vorm van integratie, hetgeen (zoals we gezien hebben) zeker niet impliceert dat het uiteindelijke resultaat van deze aanpassing nu ook in alle opzichten probleemloos in het systeem past. Het behoeft m.i. geen betoog dat dit laatste inzicht direct aansluit bij en evidentie verleent aan het hierboven ingenomen standpunt dat overkarakterisering een intergratieproces is, d.i. een proces dat begrepen dient te worden in termen van een vanuit taalsystematisch oogpunt niet-optimale uitgangspositie.Ga naar eind12
Het hierboven ingenomen standpunt dat overkarakterisering een aanpassingsproces is dat geen betrekking heeft op de genererende dimensie van een taalsysteem, kan ook enigzins anders worden benaderd. Iedere taalkundige theorie die recht wil doen aan het feit dat taalgebruikers over het vermogen beschikken om woorden te maken die zij nooit eerder hebben gehoord, zal - op de een of andere manier - moeten beschikken over regels met een genererend karakter. Zo moet iedere beschrijving van het morfologisch stelsel van het modern Nederlands die aan het zojuist gestelde criterium wil voldoen, een regel bevatten die tot uitdrukking brengt dat de sprekers van deze taal denominale afleidingen op -er kunnen vormen (o.m. op basis van acroniemen). Uitgaande van een theorie à la die van Aronoff (1976), zou deze regel (allerlei details daargelaten) er als volgt uitzien:
[X]n→[[X]N -er]N
Deze regel brengt tot uitdrukking dat in het modern Nederlands persoonsnamen op -er kunnen worden gevormd op basis van nomina.
Een algemene vooronderstelling bij regels van het hier geïntroduceerde type is, dat nomina die al persoonsnamen zijn de hierboven gegeven regel niet ondergaan. Op basis van deze veronderstelling hoeven geen speciale maatregelen te worden getroffen om woorden als beul, chef, dief, dokter, smit, timmerman, etc.; bakker, flinkerd, pianist, vreemdeling, wandelaar, winkelier, etc.; of op vrouwen betrekking hebbende formaties als baker, koningin, prinses, tante, vroedvrouw, werkster, etc., van deze regel uit te sluiten. Anders gezegd: de zojuist gegeven regel vormt persoonsnamen op basis van niet-persoonsnamen.
De implicatie van het voorafgaande m.b.t. formaties als UHD'er, UD'er, AIO'er en ook de in Van Haeringen (1954) besproken herkomst- en ordenamen van het type Afrikan- er / Afrikaan- der, Dominican- er, Farizee- ër etc. en zich daarbij aansluitende formaties als Batakk- er (= Batak) en Dajakk- er (= Dajak) is duidelijk: het onstaan van deze formaties kan niet in termen van de hierboven gespecificeerde regel worden verklaard. Immers als gevolg van het feit dat UHD, UD, AIO, Afrikaan, Dominicaan, Batak, etc. al persoonsnamen zijn, is de regel voor de vorming van denominale persoonsnamen niet op deze woorden toepasbaar, met als gevolg dat het ‘pleonastische’ -er in de woorden in kwestie niet aan de werking van deze regel kan worden toegeschreven.
| |
| |
Op dit moment wordt het relevant om het feit in herinnering te roepen dat in de recente morfologische literatuur herhaaldelijk en m.b.t. uiteenlopende verschijnselen is geconstateerd - maar, naar mijn weten, nooit i.v.m. het zo sporadisch ter sprake gebrachte proces van overkarakterisering-, dat sommige, veelal onder de noemer van ‘analogie’ gerangschikte, morfologische verschijnselen alleen kunnen worden begrepen in termen van de ‘surface forms’.Ga naar eind13 D.w.z. de verschijnselen in kwestie kunnen niet worden verklaard intermen van het abstracte regelsysteem, maar enkel en alleen in termen van de eigenschappen van de vormen waarin dit regelsysteem resulteert. Ook t.a.v. door overkarakterisering gekenmerkte formaties als UHD'er en AIO'er bezit een dergelijke constatering m.i. geldigheid. Immers, zoals hierboven al is uiteengezet, het pleonastische -er dat deze formaties kenmerkt kan niet aan de werking van het regelsysteem worden toegeschreven, daar de in dit verband relevante regel niet op de persoonsnamen UHD en AIO toepasbaar is. Uitgaande van de hierboven gespecificeerde regel kunnen we niet anders stellen dan dat overkarakterisering slechts in termen van de eigenschappen van de ‘output’ van deze regel (d.i. de ‘surface forms’) kan worden begrepen.
De constatering dat het pleonastische -er slechts in termen van de ‘surface forms’ kan worden begrepen is echter tegelijkertijd ook weinig precies. Cruciaal is natuurlijk dat de vormaanpassing van UHD en AIO niet in het wilde weg geschiedt - d.i. gestuurd wordt door een willekeurige groep woorden -, maar dat het een specifieke categorie woorden is waaraan UHD en AIO zich, wat hun vormelijke eigenschappen betreft, conformeren, te weten: de denominale persoonsnamen op -er. M.b.t. het proces van overkarakterisering kunnen we dus het volgende constateren: (i) de vormaanpassing geschiedt niet in de richting van ongelede woorden (het zijn niet woorden als beul, piraat of piloot die richtingbepalend zijn voor de vormaanpassing), en (ii) de complexe woorden die richtingbepalend zijn voor de vormaanpassing van UHD en AIO maken deel uit van, vanuit morfologisch gezichtpunt bezien, een en dezelfde groep woorden. Zo bezien kan overkarakterisering het beste als volgt worden getypeerd:
Overkarakterisering is het zich in vormelijk opzicht aansluiten van een bepaald woord c.q. bepaalde groep woorden bij de vorm-betekenissystematiek van een andere groep woorden die qua betekenis identiek is aan de aan te passen vorm(en).
In Van Marle (1985: hfdst. 3) is, op basis van andersoortige verschijnselen, uitvoerig beargumenteerd dat de vorm-betekenissystematiek die gelede woorden ten toon spreiden het beste in termen van de ‘statische’ notie van morfologische catagorie kan worden gedefinieerd. Morfologische regels, zoals de hierboven gegeven regel voor de vorming van denominale persoonsnamen op -er, moeten volgens deze zienswijze worden gereserveerd voor de specificatie van de wijze waarop de bij de regel behorende categorie kan worden ‘geactueerd’, d.i. voor nieuwvorming kan worden aangewend. Dit in aanmerking nemend kan de conclusie van het voorafgaande m.i. niet anders zijn dan dat het de morfologische categorieën zijn die richtingbepalend zijn voor overkarakterisering, daar het deze categorieën zijn
| |
| |
die aan de in een morfologisch stelsel aanwezige vorm-betekenissystematiek ten grondslag liggen.
Keren we nu terug naar de, zoals VdT dit noemde, ‘raadselachtige werkingssfeer’ van de morfologische produktiviteit. In het bovenstaande heb ik een radicaal onderscheid bepleit tussen morfologische produktiviteit enerzijds en overkarakterisering anderzijds. Het eerste verschijnsel heeft betrekking op de genererende dimensie van een morfologisch systeem, terwijl het tweede een integratieproces behelst. Gegeven dit onderscheid rijst echter weer wel de vraag of beide verschijnselen nu werkelijk in het geheel niets met elkaar te maken hebben - d.w.z. geen enkele interactie vertonen - te meer daar deze vraag m.i. gevolgd wordt door een tweede, nl. de vraag of iedere morfologische categorie richtingbepalend voor overkarakterisering kan zijn. Een definitief antwoord op de zojuist geformuleerde vragen kan ik binnen het bestek van deze korte beschouwing niet geven. Ik neig echter naar de volgende hypothese:
Afgezien (i) van die vormen van taalgebruik waarin speciale effecten worden nagestreefd en (ii) van de volmaakt incidentele gevallen van overkarakterisering - vaak lijken (i) en (ii) trouwens samen te gaan -Ga naar eind14, zijn het de produktieve morfologische procédés die voor overkarakterisering worden aangewend.
Als algemeen uitgangspunt voor verder onderzoek lijkt mij bovenstaande hypothese niet ongeschikt: het lijdt naar mijn mening geen twijfel dat het de produktieve processen - hoe ook nader gepreciseerd - zijn die de meest prominente plaats binnen het systeem innemen en zo bezien lijkt het een niet al te implausibele veronderstelling om ervan uit te gaan dat het juist deze processen zijn die een cruciale rol spelen bij de integratieprocessen die op de bestaande woordenschat (kunnen) inwerken.
| |
| |
| |
Bibliografie
Bybee, J.L. & E. Prado (1981), ‘On lexical and morphological conditioning of alternations: a nonce-probe experiment with Spanish verbs’. Linguistics 19: 937-968. |
Dressler, W.U. (1977), ‘Phono-morphological dissimilation’. In: W.U. Dressler & O.E. Pfeiffer (Red.), Phonologica 1976. Innsbruck: Institut für Sprachwissenschaft, pp. 41-48. |
Haeringen, C.B. van (1954), ‘Franciscaner, Benedictijner, Karmelieter’. Herdrukt in: C.B. van Haeringen, Gramarie. Assen: Van Gorcum, 1962, pp. 197-202. |
Hamans, C. (1986), ‘Fouten’. NRC 2.11.1986, p. 14. |
Koefoed, G.A.T. & J. van Marle (1987), ‘Requisites for reinterpretation’. In: W. Koopman et al. (Red.), Explanation and Linguistic Change. Amsterdam: Benjamins pp. 121-150. |
Marle, J. van (1978), ‘Veranderingen in woordstructuur’. In: G.A.T. Koefoed & J. van Marle (Red.), Aspecten van taalverandering. Groningen: Wolters, pp. 127-176. |
Marle, J. van (1979), ‘Over aspecten van taalverandering’. Forum der Letteren 20: 509-513. |
Marle, J. van (1984), ‘Morfologische veranderingen in breder perspectief. In: Vorm en functie in tekst en taal. Bundel opstellen verschenen ter gelegenheid van de voltooiing van het honderdste deel van het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Leiden: Brill, pp. 131-153. |
Marle, J. van (1985), On the Paradigmatic Dimension of Morphological Creativity. Dordrecht: Foris. (PLS 18) |
Marle, J. van (te versch.), ‘Een mythe over het -s meervoud’. Verschijnt in Forum der Letteren. |
Marle, J. van & G.A.T. Koefoed (1980), ‘Humboldtiaanse taalveranderingen, morfologie en de creativiteit van taal’. Spektator 10: 111-147. |
Salverda de Grave, J.J. (1906), De Franse woorden in het Nederlands. Amsterdam: Müller. (VKAW, nr. 7) (Met Alfabeties Register door J.J.B. Elzinga, 1920; VKAW, nr. 20, nr. 1) |
Salverda de Grave, J.J. (1913), L'influence de la langue française en Hollande d'après les mots empruntés. Paris: Champion. |
Scalise, S. (1984), Generative Morphology. Dordrecht: Foris. (SGM 18) |
Schultink, H. (1961), ‘Produktiviteit als morfologisch fenomeen’. Forum der Letteren 2: 110-125. |
Schultink, H. (1962). De morfologische valentie van het ongelede adjectief in modern Nederlands. Den Haag: Van Goor. |
Toorn, M.C. van den (1985), ‘Bespreking van: S. Scalise, Generative Morphology (d.i. Scalise 1984)’. Gramma 9: 255-260. |
Valkhoff, P. (1914), ‘Franse woorden in het Nederlands’. De Nieuwe Taalgids 8: 95-102. |
|
-
eind*
- Met dank aan Geert Booij en Geert Koefoed voor hun commentaar en suggesties n.a.v. een eerdere versie van dit stuk.
-
eind1
- VdT vindt Scalise (1984) ‘als inleiding erg goed geslaagd’ (p. 259), maar juist op het punt van de morfologische produktiviteit heeft hij kritiek en stelt hij dat Scalise er ‘een bijna pretheoretische opvatting van produktiviteit’ op na houdt (p. 256).
-
eind1a
- Verwant met de in de tekst genoemde formaties is het - uit dezelfde sfeer afkomstige - postdoc'er, de overkarakterisering met -er van postdoc (de ‘verkorting’ van postdoctoral student). Ik hoorde beide woorden door elkaar gebruikt in zinnen als: ‘Ik zou liever een postdoc/postdoc'er aanstellen dan een AIO’.
-
eind2
- De populariteit van de vorming van persoonsnamen op -er op basis van acroniemen wordt treffend geïllustreerd door het volgende. Persoonsnamen op -er gevormd op basis van merknamen van auto's komen in onopzettelijk taalgebruik niet voor, getuige het zeer ongewone karakter van (in een gelegenheidsspelling) ???Citroënn- er, ???Chevrolett-er, ???Daff-er, ???Fiatt-er, ??? Mercedess- er, ???Nissann- er, ???Vauxball- er, etc. Een formatie die ik echter wel heb aangetroffen is het op het acroniem BMW gebaseerde BMW'er ‘BMW-rijder’ (Volkskrant 24-4-1982, p. 40), een formatie die in ieder geval dit als kenmerk heeft dat zij het evident ongewone karakter van de hierboven vermelde afleidingen op -er m.i. mist. Merk overigens op, dat BMW'er qua semantische eigenschappen niet zonder meer aansluit bij de door VdT gegeven parafrase van de betekenis van de denominale afleidingen op -er van letterwoorden. Er zijn, als ik het wel heb, overigens wel meer woorden waar dit (in meer of mindere mate) voor geldt. Vgl. bijv. KPM'er als synoniem van KPM-schip (bron: F. Springer, Zaken overzee. Amsterdam: Querido, 1982, p. 69), of AOW'er en Vut'er, om verder maar te zwijgen van formaties als BOS'er (als aanduiding
voor iemand die ‘bewust ongehuwd samenwonend’ is) of BOV'er (een variant van BOV-vader, de mannelijke tegenhanger van de BOM-moeder).
-
eind3
- Salverda de Grave - en in diens voetspoor Valkhoff (1914: 100) - spreekt hier overigens van een tautologisch suffix (Salverda de Grave, 1906: 337; 1913: 101); Van Haeringens karakterisering als pleonastisch suffix lijkt mij echter juister. Het is overigens opvallend hoe weinig zowel de m.i. interessante beschouwingen van Salverda de Grave op het punt van de overkarakterisering als het door hem verzamelde materiaal bekendheid genieten (ook: Salverda de Grave, 1913: 101-102). Zelfs in Van Haeringen (1954) ontbreekt in dit verband iedere verwijzing naar zijn werk.
-
eind4
- Cf. Van Marle (1978: 148 e.v.; 1979; 510-511), Van Marle & Koefoed (1980: 115, 118, 137-138) en Van Marle (1984: 133-134).
-
eind5
- Cf. Van Marle (1984: 132-134) waar, geheel in de lijn van Von Humboldt, Paul en De Saussure, wordt betoogd dat de woordvoorraad door de taalgebruikers aan een constante inspectie onderworpen wordt. De effecten van deze niet-ophoudende analyse van het bestaande taalmateriaal kunnen, zo stelde ik in genoemde bijdrage, onder twee algemene noemers worden samengebracht, nl. herinterpretatie en vormaanpassing. Het is duidelijk dat overkarakterisering binnen deze zienswijze als een bepaald type vormaanpassing moet worden opgevat.
Ter vermijding van ieder misverstand: ik bedoel hier niet zonder meer te stellen dat alle integratieprocessen zonder meer, of op dezelfde wijze, aan deze constante inspectie van het bestaande taalmateriaal van de zijde van de taalgebruiker kunnen worden toegeschreven. (Zie bijv. Van Marle (te versch.) waar, zo is althans mijn voorlopige indruk, een ander type integratieproces ter sprake komt.) Het is duidelijk dat deze kwestie een interessant punt voor nader onderzoek vormt.
-
eind6
- Cf. voor cyclamen, cyclamen-s, cyclaam, cyclame, cyclam- en en cyclame-s Van Marle (1978) en Hamans (1986).
-
eind7
- Materiaal: all-roundster en trendsetster stammen uit mondeling taalgebruik, arbietster is afkomstig uit d.m.v. experimenten verzameld materiaal, terwijl ik puubster en supportster in schriftelijk taalgebruik aantrof (resp. Volkskrant van 17.3.1984, p. 44 en nrc van 18.2.1980, p.3).
Natuurlijk kan hetzelfde proces ook in het inheemse deel van de woordenschat worden aangetroffen, hetgeen o.m. wordt geïllustreerd door makster ‘vrouwelijke makker’ (afkomstig uit Trouw, april 1986 en onder mijn aandacht gebracht door Geert Booij), scheidsrechtster (Volkskrant 17.5.1980, p. 17) en staatsburgster (t.v. 15.3.87 (Van Kooten en De Bie)).
-
eind8
- De herinterpretatie van guppy / guppy's - die in de verte doet denken aan het fameuze kopje kofje - werd onder mijn aandacht gebracht door Annebel Venmans.
-
eind9
- Zie ook Salverda de Grave (1906: 337). Op overkarakterisering in het inheemse deel van het lexicon hoop ik in ander verband nog eens terug te komen.
-
eind10
- ‘Beware of pickpocketers’ is een bekende waarschuwing in veel grote steden in India (eigen observatie).
Het aardige van deze vorm is, dat ik mij nog heel goed uit mijn schooltijd herinner dat pickpocket ook door Nederlandse leerlingen soms tot pickpocketer werd omgevormd.
-
eind11
- Bovendien dient niet uit het oog te worden verloren dat aanpassingen aan het systeem soms ‘bij benadering’ plaats lijken te vinden. Dit is heel evident bij fonologische/fonetische aanpassingen, maar het komt ook voor in de morfologie.
-
eind12
- De resultaten van deze integratieprocessen passen dus niet noodzakelijkerwijs rimpelloos in het grammaticaal systeem. Dit geldt niet alleen voor overkarakterisering maar ook voor het verwante (zie noot 5) proces van herinterpretatie. Vgl. Van Marle (1984) waar dergelijke neveneffecten van (een bepaald type) herinterpretatie ter sprake komen.
-
eind13
- Zie bijv. (i) de diverse publicaties van de hand van Bybee waarin de interne structuur van ‘verbal paradigms’ centraal staat (bijv. Bybee & Prado, 1981 en de daar opgegeven literatuur), (ii) de discussie over haplologie (bijv. Dressler, 1977 en Stemberger, 1981), en zie tenslotte ook (iii) Koefoed & Van Marle (1987) waarin het belang van de eigenschappen van de ‘output’ van het regelsysteem wordt onderstreept in verband met herinterpretatie.
-
eind14
- Zo is mij slechts één geval van overkarakterisering d.m.v. het suffix -erd bekend, i.c. schatt-erd (gezegd tegen kind, i.p.v. schat). De vorming van woorden op -erd is - anders dan Schultink (1962: 202-203) stelt - in het hedendaags Nederlands m.i. niet produktief; in affectief taalgebruik wordt -erd klaarblijkelijk nog wel aangewend, zij het op een puur incidentele basis.
|