Spektator. Jaargang 16
(1986-1987)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Accentuering als evidentie voor Affix-Substitutie (Enkele opmerkingen n.a.v. de accentuering van formaties op - (e)ling)
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||||||||||||||
affix-substitutie zijn geformeerd op basis van hun tegenhangers op -ing - lijkt te passen, is die waarin de betekenis van het grondwoord een rol speelt, d.w.z. ‘iemand die een hongerstaking ten uitvoer brengt’ resp. ‘lid van een jeugdbeweging’ (cf. Van Marle, 1985a: 299, n.52). Directe aanwijzigingen voor hun morfologische verleden van formele aard leveren de d.m.v. affix-substitutie geformeerde woorden bij mijn weten slechts zelden op (zie echter noot 2). Een van de weinige vormelijke verschijnselen die naar mijn mening als rechtstreekse evidentie voor affix-substitutie kan worden opgevat, is de ingeschoven t(gespeld ‘d’) in woorden als aanvoerd-ster, bestuurd-ster, toehoord-ster, verhuurd-ster en woordvoerd-ster (Van Marle, 1985a: 274, 276-277).Ga naar eind3 De meest voor de hand liggende verklaring voor deze t (‘d’) voorafgaand aan -ster is, dat dit de (in syllabefinale positie) stemloos geworden reflex is van de d van -der in de nietvrouwelijke tegenhangers, i.c. aanvoer-der, bestuur-der, toehoor-der, verhuur-der en woordvoer-der. Volgens deze zienswijze is de ingeschoven t (‘d’) dus een a.h.w. achtergebleven element van de formaties die aan aanvoerd-ster, etc. ten grondslag liggen.Ga naar eind4 | ||||||||||||||||||||||||||||
2In deze notitie wil ik er de aandacht op vestigen dat ook de accentuering soms directe - vormelijke! - aanwijzigingen kan opleveren voor de stelling dat sommige woorden d.m.v. affix-substitutie zijn geformeerd. Een treffende illustratie hiervan leveren, zij het op bescheiden schaal, de formaties op -(e)ling.Ga naar eind5 Zoals bekend kunnen persoonsnamen op -(e)ling zowel een adjectief, een nomen als een verbum als uitgangspunt hebben, vergelijk resp. zwakk-eling, kleur-ling en leer-ling. Interessant in dit verband is de formatie wellusteling. In eerste instantie lijkt het hier een vrij probleemloos woord te betreffen; wat ligt immers meer voor de hand om dit woord op te vatten als een afleiding op -eling van het zelfstandige naamwoord wellust?Ga naar eind6 Nadere reflectie leert echter dat een dergelijke analyse bepaald niet probleemloos is, daar beide woorden een in het oog springend verschil in accentuering aan de dag leggen: terwijl bij wellust het hoofdaccent op de eerste lettergreep ligt, draagt wellusteling het hoofdaccent op de direct aan het suffix voorafgaande (d.i. de voorvoorlaatste) lettergreep (dus: wéllust vs. wellústeling). Van een dergelijk verschil in accentuering is volgens Kruyskamp (1976) ook sprake in het geval van wíllekeur vs. willekéurling. Naar ik meen staan de zojuist genoemde woordparen niet alleen, maar leveren gevallen als eenvoud-eenvoudeling en geestdrift-geestdrifteling hetzelfde beeld op (zie noot 7). De nomina eenvoud en geestdrift dragen het hoofdaccent op de eerste lettergreep, terwijl ik bij eenvoudeling en geestdrifteling een zeer sterke neiging heb om het hoofdaccent weer op de direct aan het suffix voorafgaande syllabe te plaatsen (dus: eenvóudeling en geestdrifteling).Ga naar eind7 Vergelijken we de accentuering van de afleidingen op -(e)ling in kwestie met die van hun bases, dan laten de afleidingen dus een - bij mijn weten voor het eerst door Schultink gesignaleerde (cf. Schultink, 1977b; 1979) - verschuiving van het hoofdaccent naar rechts zien. Zoals bekend is een verschuiving van het hoofdaccent naar rechts zoals | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de hierboven genoemde afleidingen op -(e)ling te zien geven in Nederlandse afgeleide woorden bepaald geen ongewoon verschijnsel.Ga naar eind8 Een dergelijke verplaatsing van het hoofdaccent naar rechts zien we ook bij o.m. formaties op -ig (óotmoed vs. ootmóedig), op -(e)lijk (hóofdzaak vs. hoofdzákelijk), op -zaam (hérberg vs. herbérgzaam), etc. Wat echter wél ongewoon is, is dat deze klemtoonverschuiving zich voordoet bij formaties op -(e)ling. Het suffix -(e)ling staat - en naar mijn mening terecht, maar zie noot 10 - niet te boek als een suffix dat geassocieerd is met een naar rechts verschuivend accentpatroon, een zienswijze waarvan de juistheid niet alleen wordt onderstreept (i) door de in de woordenboeken opgegeven beginklemtoon van bv. áangroeieling, áannemeling, óproerling, ópstandeling, schípbreukeling, etc., maar ook (ii) door het feit dat ik bij sprekers van het Nederlands niet de geringste neiging heb kunnen bespeuren om bij niet in de woordenboeken vermelde, en vaak als ‘ogenbliksvormingen’ betitelde formaties als bètaling (met initieel accent) ‘leerling van gymnasium bèta’, éenzaamling/éenzameling, kéurbendeling, ópschieteling ‘opgeschoten jongen’, residéntieling, vakántiebreukeling, etc. het hoofdaccent op de direct aan het suffix -(e)ling voorafgaande lettergreep te plaatsen.Ga naar eind9 Het probleem t.a.v. de accentuering van wellústeling en willekéurling - en naar ik meen eenvóudeling en geestdrífteling - is intussen duidelijk: (i) dienen we ervan uit te gaan dat -(e)ling - incidenteel - eveneens tot de klasse van het hoofdaccent naar rechts verplaatsende suffixen behoort, of (ii) doen we er verkeerd aan eenvóudeling, geestdrífteling, wellústeling en willekéurling als rechtstreekse afleidingen van éenvoud, géestdrift, wéllust en wíllekeur te beschouwen, m.a.w. kan de positie van het hoofdaccent in de formaties in kwestie aan een andere factor worden toegeschreven dan aan de invloed van -(e)ling? Hierbij zij nog aangetekend dat de veronderstelling dat -(e)ling - incidenteel - tot de klasse van het accent naar rechts verschuivende suffixen behoort - d.i. optie (i) hierboven - er niet aantrekkelijker op wordt, wanneer we ons realiseren dat deze verschuiving zich vooral voordoet in gelede adjectieven,Ga naar eind10 terwijl de hierboven gerelativeerde gevallen natuurlijk nomina zijn.Ga naar eind11 Naar mijn mening is de tweede hierboven geopperde mogelijkheid juist, hetgeen impliceert dat eenvóudeling, geestdrífteling, wellústeling en willekéurling m.i. niet als rechtstreekse afleidingen op -(e)ling van éenvoud, géestdrift, wéllust en wíllekeur moeten worden opgevat. Naar mijn idee zijn de vier formaties in kwestie d.m.v. affix-substitutie gevormd op basis van de adjectieven eenvóudig, geestdríftig, wellústig, en willekéurig, formaties die net als hun tegenhangers op -(e)ling het hoofdaccent dragen op de direct aan het suffix voorafgaande lettergreep. Het voordeel van deze analyse is evident: door ervan uit te gaan dat de vier formaties in kwestie een complex adjectief op -ig als uitgangspunt hebben, is het niet langer noodzakelijk om -(e)ling te beschouwen als een suffix dat incidenteel een verplaatsing van het hoofdaccent naar rechts bewerkt. Binnen deze zienswijze is de opmerkelijke accentuering van eenvóudeling, geestdrífteling, wellústeling en willekéurling dus niets anders dan een overblijfsel van de aan hen ten grondslag liggende formaties, d.i. de positie van het hoofdaccent in de woorden in kwestie is - net als de ingeschoven t (‘d’) in aanvoerd-ster, etc. (zie boven) - een ‘relict’ uit hun ‘morfologisch verleden’.Ga naar eind12 | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Merk bovendien op dat in de woorden die binnen deze zienswijze het uitgangspunt vormen van eenvóudeling, geestdrifteling, wellústeling en willekéurling - d.i. eenvóudig, geestdríftig, wellústig en willekéurig - de verschuiving van het hoofdaccent naar rechts in het geheel niet uitzonderlijk is: zoals hierboven al is aangestipt doet deze verandering in accentuering zich bij gelede adjectieven op -ig veelvuldig voor. De d.m.v. affix-substiutie geformeerde woorden op -(e)ling hebben dit ‘regelmatige’ accentpatroon van de aan hen ten grondslag liggende adjectieven op -ig dus overgenomen. Het zal duidelijk zijn dat de in eerste aanleg zo opmerkelijke accentuering van de vier formaties op -(e)ling in kwestie als directe evidentie van formele aard kan worden opgevat voor de stelling dat woordvorming niet alleen kan plaatshebben d.m.v. affix-additie, maar ook d.m.v. affix-substitutie. De binnen een morfologische theorie die enkel uitgaat van affix-additie ‘onverklaarbare’ positie van het hoofdaccent in eenvóudeling, geestdrífteling, wellústeling en willekéurling vindt binnen een morfologische theorie die ook affix-substitutie als woordvormingsprocédé honoreert een natuurlijke verklaring. Immers, binnen een dergelijke theorie kan de accentuering van de formaties in kwestie als een overgeërfde eigenschap van de aan hen ten grondslag liggende - en in dezelfde mate gelede - formaties op -ig worden opgevat. Zo bezien leveren deze formaties dus evidentie van vormelijke aard op voor de ‘realiteit’ van woordvorming d.m.v. affix-substitutie.Ga naar eind13 | ||||||||||||||||||||||||||||
3Binnen de hierboven ontwikkelde visie op de status van eenvóudeling, geestdrífteling, wellústeling en willekéurling is het dus niet zo zeer de positie van het hoofdaccent die als ‘uitzonderlijk’ dient te worden aangemerkt - er is immers geen sprake meer van een incidentele verschuiving van het hoofdaccent naar rechts in nomina op -(e)ling -, maar veel eerder hun wordingsgeschiedenis, d.i. hun ‘morfologisch verleden’. In tegenstelling tot verreweg hun meeste soortgenoten gaat het bij eenvóudeling, geestdrífteling, wellústeling en willekéurling om formaties op -(e)ling die d.m.v. affix-substitutie zijn geformeerd. Als er aan deze formaties dus iets incidenteel is, dan is het niet hun accentuering maar dan is dat de wijze waarop zij zijn gevormd (zie ook beneden). Hoe dit laatste ook zij, naar mijn idee valt er niet aan te ontkomen dat sommige formaties op -(e)ling moeten worden opgevat als woorden die zijn gevormd d.m.v. affix-substitutie, daar in een aantal gevallen de in dezelfde mate gelede parallelle formaties op -ig het enig denkbare morfologische uitgangspunt vormen. Het enige woord dat naar mijn mening in aanmerking komt om als basis voor weerspánneling te worden beschouwd is weerspánnig - een standpunt dat ook in Kruyskamp (1976) lijkt te worden ingenomen -, en voor het in Schönfeld (1932: 290) vermelde afzijdeling geldt m.i. iets soortgelijks: het enige woord dat in dit geval als vertrekpunt dienst lijkt te kunnen doen is afzijdig. Het mij slechts uit mondeling taalgebruik bekende lamléndeling tenslotte sluit zich bij voornoemde gevallen aan: het enige woord dat in aanmerking komt om als uitgangspunt | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||
te worden beschouwd is lamléndig (al zal bij de vorming van lamléndeling het bestaan van ellendeling (zie hieronder) vrijwel zeker een rol hebben gespeeld). Het bovenstaande zou de indruk kunnen wekken dat alleen díe formaties op -ig het uitgangspunt zouden kunnen vormen voor d.m.v. affix-substitutie te vormen woorden op -(e)ling waarin eveneens (op de een of andere manier) sprake is van samenstelling. Dit is m.i. echter bepaald niet het geval (ook: Van Marle, 1985b). Precies zoals weerspánnig, afzijdig en lamléndig de enig denkbare woorden zijn die het morfologisch vertrekpunt kunnen vormen van weerspánneling, afzijdeling en lamléndeling, zo is geestig m.i. het enige woord dat in aanmerking komt om als uitgangspunt te hebben gediend voor het in Schönfeld (1932: 290) vermelde geesteling ‘geestig persoon’. Er zijn natuurlijk wel meer formaties op -(e)ling bij welke de gedachte zich opdringt dat we hier te doen hebben met woorden die d.m.v. affix-substitutie zijn geformeerd op basis van een niet tevens door samenstelling gekenmerkte afleiding op -ig - bijv. het in de oudere literatuur herhaaldelijk vermelde listeling ‘listig persoon’ dat heel wel kan worden opgevat als een woord dat listig als vertrekpunt heeftGa naar eind14 -, maar een geval apart vormt toch wel ellendeling. Naar mijn mening is dit woord niet de rechtstreekse afleiding op -(e)ling van het nomen ellende, maar ligt het meer voor de hand om het op te vatten als een formatie die d.m.v. affix-substitutie is gevormd op basis van het adjectief ellend-ig. Mijn standpunt is gebaseerd op het volgende. Zoals bekend worden deadjectivische afleidingen op (e)ling in de regel gekenmerkt door een ‘subjectief waarderende’ semantische waarde, d.w.z. een naarling is niet primair iemand die naar is, maar iemand die, bijvoorbeeld door de spreker, naar gevonden wordt (cf. Schultink, 1962: hfdst. 6). Bij denominale afleidingen op -(e)ling daarentegen ontbreekt dit ‘subjectief waarderende’ semantische kenmerk (cf. Van Marle, 1986). Naar mijn mening nu spreidt ellendeling dit ‘subjectief waarderende’ kenmerk wél ten toon - een ellendeling is primair iemand die ellendig wordt gevonden -, hetgeen er m.i. voor pleit om dit woord als een deadjectivische i.p.v. een denominale afleiding op te vatten. Als dit juist is, dan is er bij ellendeling dus sprake van een overgeërfd semantisch kenmerk, dat zonder meer vergelijkbaar is met het overgeërfde accentpatroon van eenvóudeling c.s. Naar mijn mening rechtvaardigen de hierboven gepresenteerde voorbeelden de conclusie dat bestaande woorden op -ig - al of niet gekenmerkt door samenstelling - het uitgangspunt kunnen vormen voor woordvorming d.m.v. affix-substitutie, met name kunnen zij worden ‘omgevormd’ tot formaties op -(e)ling. De evidentie voor deze stelling is niet steeds van dezelfde orde. Soms is een formatie op -ig eenvoudigweg het enig denkbare vertrekpunt (bijv. weerspánneling), in een enkel geval levert de betekenis van een formatie op -(e)ling extra informatie op m.b.t. het morfologisch wordingsproces van het woord in kwestie (dit is mogelijkerwijs het geval bij ellendeling), en soms kan de accentuering van een formatie op -(e)ling als een relict worden opgevat van de aan het woord in kwestie ten grondslag liggende basis op -ig (cf. eenvóudeling, geestdrífteling, wellústeling en willekéurling). Daar het, bezien vanuit de formaties op -(e)ling, in zekere | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zin toeval is of de accentuering van een woord op -(e)ling - vormelijke! - evidentie oplevert voor het proces van woordvorming d.m.v. affix-substitutie, is het niet gerechtvaardigd om het standpunt in te nemen dat affix-substitutie alleen dan mag worden aangenomen wanneer dergelijke ‘harde’ evidentie voor handen is. Het omgekeerde daarentegen is m.i. wel het geval: dat het soms mogelijk is om vormelijke evidentie te presenteren voor de stelling dat - naast de additieve processen van woordvorming - ook woordvorming d.m.v. affix-substitutie als morfologisch proces moet worden onderkend, vormt een belangrijk argument voor de juistheid van deze stelling.Ga naar eind15 Het zou naar mijn mening overigens onjuist zijn te menen dat de adjectieven op -ig de enige categorie woorden vormen die aan d.m.v. affix-substitutie gevormde formaties op -(e)ling ten grondslag kunnen liggen. Het in Van Loey (1970: 208) vermelde hartstochteling levert m.i. een problematiek op die identiek is aan die van eenvóudeling c.s., maar met dien verstande dat het enige woord dat in aanmerking lijkt te komen om als vertrekpunt dienst te doen in dit geval een formatie op -(e)lijk (zie noot 5) is, i.c. hartstóchtelijk. Ook bij hartstóchteling heb ik namelijk weer zeer sterk de neiging om het hoofdaccent op de direct aan het suffix voorafgaande syllabe te plaatsen, terwijl hártstocht het hoofdaccent op de eerste lettergreep draagt. Gaan we er echter vanuit dat hartstóchteling het complexe adjectief hartstóchtelijk als uitgangspunt heeft, dan is de positie van het hoofdaccent geen probleem meer. Een verschuiving van het hoofdaccent naar de direct aan het suffix voorafgaande lettergreep is in adjectieven op -(e)lijk in het geheel niet uitzonderlijk (zie hierboven) en het is dit accentpatroon dat overgeërfd is op de d.m.v. affix-substitutie gevormde formatie op -(e)ling. Ook hartstóchteling levert m.i. dus evidentie van vormelijke aard op voor de stelling dat woorden d.m.v. affix-substitutie kunnen worden geformeerd. Het vormen van woorden op -(e)ling op basis van formaties op -(e)lijk komt, zo is mijn indruk, veel minder frequent voor dan op basis van formaties op -ig. Een van de weinige andere mij bekende formaties die mogelijk op deze wijze is gevormd is het in Van Loey (1970: 208) genoemde dichterling waarvan ik aanneem dat de betekenis ‘dichterlijk persoon’ luidt. Indien dat juist is, dan is het adjectief dichterlijk het enige woord dat m.i. in aanmerking komt om als vertrekpunt voor deze formatie op -(e)ling te worden opgevat.Ga naar eind16 Het aantal formaties op -(e)ling waaraan affix-substitutie ten grondslag ligt is met de hierboven behandelde gevallen allerminst uitputtend behandeld. Niet alleen formaties op -ig en -(e)lijk kunnen als uitgangspunt dienen voor affix-substitutie d.m.v. -(e)ling, maar de hieronder te presenteren gevallen illustreren dat ook andere - N.B. niet-adjectivische! - bases als uitgangspunt voor dit woordvormingsproces kunnen dienen. Wel dient hierbij te worden aangetekend dat de op deze wijze gevormde formaties op -(e)ling vaak nog veel gekunstelder aandoen dan de hierboven besproken gevallen van woordvorming d.m.v. affix-substitutie. Veel van de hieronder te noemen woorden op -(e)ling zou de betiteling van taalcuriosum m.i. bepaald niet misstaan. Zonder de indruk te willen wekken een complete inventaris te presenteren noem ik de volgende formaties om althans enig idee te geven | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van de grote diversiteit die affix-substitutie d.m.v. -(e)ling - in het oudere Nederlands - ten toon spreidde. Royen (1941:608) noemt werkverschaffeling, een formatie die heel wel kan worden opgevat als een woord dat het zelfstandig naamwoord werkverschaffing als vertrekpunt heeft (ik neem aan dat de betekenis van werkverschaffeling het beste kan worden geparafraseerd als ‘iemand die participeert in de werkverschaffing’). Een andere d.m.v. affix-substitutie geformeerde formatie op -(e)ling met een nominaal uitgangspunt is het door Bilderdijk gesmede tegenvoeteling (cf. Bisschop: 1855-56:77), de ‘vervorming’ van het door hem afgekeurde tegenvoeter (De Jager, 1847: 62). Een d.m.v. affix-substitutie geformeerde formatie op -(e)ling die zich, tenminste ten dele, bij tegenvoeteling lijkt aan te sluiten is het door Vondel gevormde Christeling (Van Helten, 1883: 71), een creatie die m.i. het beste als een ‘vervorming’ van Christen kan worden opgevat.Ga naar eind17 Tot de categorie van tegenvoeteling en Christeling behoort mogelijkerwijs ook het ‘spottende’ huicheling (Schönfeld, 1929: 259, n. 2): deze formatie kan misschien nog wel het beste als een als grappig bedoelde ‘vervorming’ van huichelaar worden beschouwd.Ga naar eind18 Een formatie, tenslotte, die weer dichter aansluit bij de hierboven behandelde formaties op -(e)ling met een adjectivisch vertrekpunt, is het door Boutens geformeerde eendageling (Speyer, 1913: 41) dat kan worden geanalyseerd als een d.m.v. affix-substitutie geformeerd woord op basis van - het adjectief(?) - eendaags. In het bovenstaande heb ik een aantal formaties de revue laten passeren waarvoor m.i. geldt dat ze het beste kunnen worden opgevat als woorden die niet zijn geformeerd door het suffix -(e)ling aan een één graad minder gelede basis te hechten, maar als woorden waarin -(e)ling de plaats van het in syntagmatisch opzicht meest perifere suffix van het grondwoord heeft ingenomen. In de formaties in kwestie is dus sprake van suffix-substitutie. Zoals in het voorafgaande al is aangegeven is een aantal van deze d.m.v. suffix-substitutie gevormde formaties op -(e)ling interessant, daar zij - als gevolg van het feit dat zij het accentpatroon van de aan hen ten grondslag liggende formaties hebben geërfd - directe evidentie van formele aard opleveren voor het proces van woordvorming d.m.v. affix-substitutie. De d.m.v. suffix-substitutie geformeerde woorden op -(e)ling zijn echter ook om een andere reden interessant: naar mijn mening illustreren zij op treffende wijze het vaak zo incidentele karakter van woordvorming d.m.v. affix-substitutie, hetgeen voor mij altijd een belangrijke reden heeft gevormd om woordvorming d.m.v. affix-substitutie (‘woordvervorming’) een principieel andere status toe te kennem dan de ‘structuurbouwende’ woordvorming d.m.v. affix-additie (de eigenlijke woordvorming’) (zie ook hieronder). | ||||||||||||||||||||||||||||
4Tot besluit wil ik nog een tweetal zaken van een iets algemenere aard kort aan de orde stellen. In de eerste plaats zou ik in dit verband nog eens willen benadrukken dat de hierboven behandelde formaties op -(e)ling m.i. treffend illustreren dat de accentuering van gelede woorden alleen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||
inzichtelijk kan worden bestudeerd in samenhang met hun morfologische structuur. Inzicht in de accentpatronen van gelede woorden veronderstelt inzicht in hun bouw. Het tweede meer algemene punt waar ik nog even bij wil stilstaan, is het, om een understatement te gebruiken, op z'n minst ongebruikelijke karakter van veel van de hierboven besproken formaties op -(e)ling. Voor het leeuwendeel van deze formaties geldt dat het om ‘gelegenheidsvormingen’ gaat, waarin de onmiskenbare grote populariteit van het suffix -(e)ling in het oudere Nederlands heel duidelijk tot uitdrukking komt. Schönfeld (1929: 259, n. 2) meende zelfs van de ‘overproduktiviteit’ van -(e)ling te moeten spreken, een standpunt waarin we m.i. een aanwijzing kunnen vinden voor het feit dat reeds in de jaren '20 van deze eeuw een aantal (vooral denominale) nieuwvormingen op -(e)ling een ‘gewild, opzettelijk’ karakter droeg, d.w.z. in strijd was met de ‘normaliter’ van kracht zijn de morfologische systematiek (cf. Van Marle, 1985a: 49-56). De populariteit van -(e)ling in het oudere Nederlands kwam niet in de laatse plaats tot uitdrukking in het zgn. literaire taalgebruik (cf. WNT, 8, 2423). Zonder enige twijfel moeten veel van de nieuwvormingen op -(e)ling worden gezien als het produkt van de taalcreatieve vermogens van allerhande soorten ‘woordkunstenaars’ (waaronder invloedrijke literatoren als Hooft, Vondel en Bilderdijk). Dit laatste brengt me op het punt van de manieren waarop het systeem dat normaliter van kracht is overschreden kan worden. Een eerste globale ordening is de volgende: I Een affix dat de representant is van een morfologische categorie die ‘normaliter’ als improduktief moet worden beschouwd, kan in opzettelijk taalgebruik - al of niet incidenteel - voor nieuwvorming worden aangewend. Een voorbeeld hiervan is de categorie van vrouwelijke persoonsnamen op -in. Deze categorie speelt geen rol op het terrein van de onopzettelijke nieuwvorming; opzettelijk gevormde creaties op -in komen daarentegen wel degelijk voor, getuige bv. bolleboffin, kapelin (‘vrouwelijke kapelaan’) en vraagbakin.Ga naar eind19 Bovenstaande discrepanties tussen taalgebruik dat zich houdt aan de systematiek die normaliter van kracht is en de vormen van taalgebruik waarin deze systematiek, in meer of mindere mate, wordt overschreden, zijn | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||
welbekend. De in het voorafgaande centraal staande formaties op -(e)ling illustreren m.i. een derde, veel minder bekend, type overschrijding van de normaal van kracht zijnde systematiek, te weten: III In die vormen van taalgebruik waarin de normaliter vigerende systematiek wordt overschreden, kan nieuwvorming plaats hebben op een wijze die afwijkt van de manier waarop normaliter nieuwvorming plaatsheeft, namelijk d.m.v. affix-additie waar normaliter enkel van affix-additie sprake is. M.i. illustreren de hier centraal staande formaties op -(e)ling dit op treffende wijze. De formaties op -(e)ling waaraan affix-substitutie ten grondslag ligt vormen een beperkte groep van bewust geformeerde creaties, vrijwel zonder uitzondering behorend tot het zgn. literaire taalgebruik. D.w.z. de vorming van woorden op -(e)ling d.m.v. affix-substitutie heeft nooit deel uitgemaakt van het normaal van kracht zijn de systeem: spontaan geformeerde formaties op -(e)ling waaraan affix-substitutie ten grondslag ligt komen niet of nauwelijks voor. In dit opzicht wijkt affix-substitutie d.m.v. -(e)ling duidelijk af van de substitutiepatronen die centraal stonden in Van Marle (1985a) en (1985b). Zowel voor de substitutie van -er door -ster als voor de substitutie van -er door -erig geldt, dat zij niet zijn voorbehouden aan die vormen van taalgebruik waarin de regels van het normaal vigerende systeem worden overschreden. Van beide substitutiepatronen heb ik - in mondeling taalgebruik - voorbeelden aagetroffen waarbij van enig bijzonder effect van de zijde van de spreker geen sprake was. Voorbeelden van het eerste patroon zijn krachtpat(s)-ster en support-ster (van krachtpatser en supporter) (op de details van de synchronsische structuur van de bases ga ik in dit verband niet in), terwijl dagdromerig, dienstklopperig, etc. het tweede substitutiepatroon illustreren (cf. Van Marle, 1985b). Voorbeelden van d.m.v. affix-substitutie geformeerde formaties op -(e)ling die ook maar enigzins bij deze formaties op -ster en -erig in de buurt komen ontbreken volledig, zelfs in de periode waarin nieuwvorming op -(e)ling nog onbetwistbaar produktief (en bovendien zeer populair) was (zie hiervoor Spreyer, 1913). In dit verband dient ook nog een ander in het oog springend verschil tussen het substitutiepatroon op -(e)ling enerzijds en de patronen van affix-substitutie op -ster en -erig anderzijds te worden beklemtoond. Anders dan bij de laatste twee patronen, is het d.m.v. affix-substitutie formeren van woorden op -(e)ling in die zin weinig ‘consistent’ dat, zoals we hierboven al hebben gezien, het aantal formaties dat als uitgangspunt voor dit substitutie-patroon in aanmerking komt uiterst divers is (ook al is het onbetwistbaar dat de adjectieven op -ig de talrijkste groep vormen). Terwijl substitutie van het in structureel opzicht meest perifere suffix van het grondwoord door -ster en -erig grotendeels of zelfs uitsluitend beperkt is tot de formaties op -er, blijkt affix-substitutie d.m.v. -(e)ling - zij het vaak volmaakt incidenteel - een hele reeks formaties als vertrekpunt te kunnen hebben. Ook dit laatste hangt m.i. rechtstreeks samen met het feit dat de d.m.v. affix-substitutie geformeerde woorden op -(e)ling bewust gevormde creaties zijn die ver verwijderd zijn van de systematiek die normaliter van kracht is. Bij mijn weten is dit derde type overschreiding van de normaliter van kracht zijnde systematiek nog niet eerder gesignaleerd.Ga naar eind20 Rest mij nog de constatering dat de veronachtzaming die de oudere literaire taal ten deel is gevallen m.i. niet steeds even gerechtvaardigd lijkt. Studie van die vormen van taalgebruik waarin - bijv. om speciale effecten te bereiken - de normale systematiek wordt doorbroken vergroot niet alleen ons inzicht in de vele gedaanten die morfologische creativiteit kan aannemen, maar het vergroot eveneens ons inzicht in het - naar verhouding - strakke keurslijf waaraan het normale taalgebruik is gebonden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||
|
|