Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 445]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met jouw tanden in mijn bek, een onderzoek naar met-constructiesGa naar eind*
|
(1) | met / de helft van de ploeg / dronken kunnen we niet winnen. |
(2) | met / verse koffie / in de thermoskan is Anneke tevreden. |
(3) | met / Caesar / verslagen ontstaat er een penibele situatie. |
(4) | met / nog drie wedstrijden / te spelen waren ze al zeker van de winst. |
Schematisch kunnen we absolute met-constructies weergegeven als in (5), waarbij XP in (1)-(4) respectievelijk de waarden aanneemt van AP, PP, participium, en infinitiefgroep.
(5) | met - NP - XP |
Al door Jespersen (1940) wordt ten aanzien van het Engels opgemerkt dat het complement van with, in ons geval met, in de absolute constructie een subject-predicaat paar lijkt te vormen. In zijn termen: een simple nexus. Dat doet natuurlijk denken aan zinsachtige structuren. Dit idee wordt nog versterkt door het bestaan van een zinsachtige structuur met een tegenwoordig deelwoord, hebbend of zijnd, die in elk geval qua betekenis geheel parallel is aan de absolute met-constructie. Zo bestaat er (6) naast (1), en (7) naast (4).
(6) | de helft van de ploeg dronken zijnde... |
(7) | nog drie wedstrijden te spelen hebbende... |
Het is echter allerminst buiten kijf dat de NP's in (1)-(4) echte subjecten zijn, noch in de zin van nominatieve NP, zoals we kunnen zien wanneer we de NP realiseren als een pronomen (8), noch in thematische zin. In (4) is de NP immers object van spelen, niet subject.
(8) | met hem / *hij dronken... |
Binnen het generatieve kader wordt de met-constructie voor het eerst onder de loupe genomen in v. Riemsdijk (1978). Centraal staat de vraag of het complement van absoluut met als een zin moet worden gezien, zoals de gelijkenis met subject-predicaat paren en de mogelijkheid van een parallelle constructie met een participium doen vermoeden, of juist niet. Uiteindelijk besluit hij tot de tweede optie: geen zinsachtige status voor het complement van met. In Klein (1983) wordt dan, na enige jaren van stilte rond de constructie, toch weer een lans gebroken voor een analyse van het complement van met als zin, waarop Beukema & Hoekstra (1983) riposteren met een analyse van het complement van met als small clause.
Hoewel elk van de genoemde analyses wel een paar van de aspecten van de met-constructie kan verklaren geeft geen ervan in zijn eentje een enigszins complete verantwoording van het gedrag ervan. Bovendien verbieden alle drie de analyses alle extractie uit met-constructies op basis van een observationele claim van v. Riemsdijk. We zullen in 3 echter zien dat v. Riemsdijk's claim te sterk is, en dat principiële uitsluiting van extractie derhalve onjuist is. Verder heeft geen van de drie voorstellen iets te melden over reflexivisatie van NP in (5). Hierop blijken echter, zoals we ook in 3 zullen zien, interessante beperkingen te bestaan, die nauw zullen blijken samen te hangen met het extractieprobleem. Na in paragraaf 2 de drie analyses in hoofdlijnen besproken te hebben zullen we in 3 een alternatieve analyse opbouwen die behalve de door onze voorgangers besproken aspecten ook de beperkte mogelijkheden tot extractie uit met-constructies en de beperkingen op reflexivisatie van de tweede term (5) verantwoordt. In paragraaf 4 maken we dan nog een heel kort uitstapje naar het Engels, waaruit zal blijken dat de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen met-constructies in het Nederlands en Engelse with-constructies in grote trekken rechtstreeks uit de hier voor te stellen analyse kunnen volgen. In 5, tenslotte, ronden we af en komen we nog even terug op de overblijvende problemen.
2.
De analyses van de met-constructie die tot nu toe zijn voorgesteld kunnen schematisch alsvolgt worden weergegeven.
(9) | de PP-analyse (v. Riemsdijk (1978)) |
[PP[met NP XP]] | |
(10) | de zinsanalyse (Klein (1983)) |
[PP met[s̄ COMP [s PRO [VP NP XP [v∅]]]]] | |
(11) | de small-clause analyse (Beukema & Hoekstra (1983)) |
[PP met [XP NP [Xn-1...X...]]] (X = P of A) |
We zullen de respectievelijke analyses in het vervolg aanduiden als de PP-analyse, de zinsanalyse, en de small-clause analyse.
Aan de basis van alle drie de analyses ligt de vraag in hoeverre en hoe de intuïtief gevoelde verwantschap van met-constructies met subject-predicaat paren rechtstreeks in de syntactische structuur ervan gestalte gegeven moet worden. Met andere woorden, in eerste instantie is de vraag of het complement van absoluut met gezien moet worden als een syntactische zin of niet. Zo op het eerste gezicht lijken er nogal wat argumenten te bestaan voor een zinsachtige structuur
van het met-complement. We zullen deze argumenten, die voor het merendeel worden aangedragen en verdedigd door Klein, maar ook deels al door v. Riemsdijk werden besproken, hier één voor één nalopen, en bezien in hoeverre ze steekhoudend zijn. Daarna zullen we nog ingaan op hoe de diverse benaderingen werken in verband met de toekenning van casus en thematische rollen, reflexivisatie van elementen in XP in (5), en extractie uit de met-constructie.
Het eerste en meest algemene argument voor een zinsanalyse is het bestaan van de participiale constructies met hebbend en zijnd die we in de inleiding al noemden. We geven hier nog een paar voorbeelden.
(12) | a. | met alle ramen zwartgeverfd zag het gebouw er onheilspellend uit. |
b. | met Einstein voor ogen begon Finie aan haar dissertatie. | |
(13) | a. | ?alle ramen zwartgeverfd zijnde zag het gebouw... |
b. | ?Einstein voor ogen hebbend begon Finie... |
We zouden aan kunnen nemen dat de structuur van het relevante gedeelte van (13) gelijk is aan die van het complement van met in de zinnen (12). Op de een of andere manier moet er dan nog voor gezorgd worden dat het werkwoord niet gerealiseerd kan worden wanneer met verschijnt. Dit is in feite de positie die Klein inneemt. Van Riemsdijk had dit argument al op twee gronden verworpen. Enerzijds, zo stelde hij vast, is het werkwoord dat complementair is met met niet constant, maar nu eens hebben, dan weer zijn (vergelijk (13) en (14)), en soms wellicht zelfs worden (vergelijk (15)). De regel die voor het wegblijven van het werkwoord zorgt draagt moet dus voor verschillende werkwoorden, dat wil zeggen voor verschillende sets kenmerken, gevoelig gemaakt worden. Anderzijds gaat de parallel tussen met-constructies en participiumconstructies soms helemaal niet op. Wanneer XP en V in de participiumconstructie een min of meer idiomatische eenheid vormen is er geen parallelle met-constructie te vormen (16), en ook niet wanneer hebben en zijn als hulpwerkwoord optreden (17). Dat laatste betekent dat de regel ook nog gevoelig gemaakt moet worden voor een kenmerk [ + / - auxiliair] of zoiets. In het Nederlands is echter anders dan in het Engels weinig of geen reden te vinden om een dergelijk kenmerk aan te nemen; Nederlandse hulpwerkwoorden onderscheiden zich niet zo duidelijk van zelfstandige werkwoorden.
(14) | a. | *De helft van de ploeg dronken hebbend... |
b. | *Einstein voor ogen zijnde... | |
(15) | a. | Met de misdadiger achtervolgd door de politie... |
b. | ?De misdadigers achtervolgd wordend door de politie... | |
(‘?’ van v. Riemsdijk) | ||
(16) | a. | *Met Jan tuk... |
b. | *Met Sofie te pakken... | |
(17) | a. | *Met de wijn opgedronken moesten we aan de jonge beginnen. |
b. | *Met hun dochter weggelopen waren Klaas en Fientje ten einde raad. |
Klein probeert de bezwaren te ondervangen door de stellen dat het weggelaten werkwoord wel degelijk constant is: op grond van verplaatsbaarheid van PPs in met-constructies en het gedrag van partikels, waarover later meer, besluit hij
dat alle met-constructies parallellen van hebbend-constructies zijn. Dat maakt de zaak eigenlijk alleen maar erger: zoals Beukema & Hoekstra benadrukken is er nu in nog meer gevallen helemaal geen grammaticale parallel van de met- constructie met een participium. Steeds wanneer XP de waarde AP heeft, en zelfs regelmatig met PPs, is een hebbend parallel niet goed, zoals (18) laat zien:
(18) | a. | Met de baas woest / *De baas woedend hebbend kun je maar beter stil zijn. |
b. | Met je mond open / *Je mond open hebbend zie je er dom uit. | |
c. | Met de halve ploeg naar huis / *De halve ploeg naar huis hebbend valt er niet verder te spelen. |
Als laatste bijkomend bezwaar tegen een rechtstreekse parallel met een participiumconstructie kunnen we nog aanvoeren dat de hebbend en zijnd constructies qua acceptabiliteit in het algemeen ver achterblijven bij met-constructies. Met dat al is de ogenschijnlijk aanwezige parallel bepaald te zwak, dunkt ons, om er conclusies aangaande de syntactische structuur van met-constructies aan te ontlenen. Wat dit betreft zijn we het van harte eens met v. Riemsdijk en Beukema & Hoekstra.
Een tweede argument dat voor een zinsachtige status van het complement van met zou kunnen pleiten is het verschijnsel dat soms in met-constructies controle lijkt op te treden. Wanneer de NP in (5) geïnterpreteerd wordt als het object van de met-constructie wordt het subject van de matrixzin vaak begrepen als het subject van de met-constructie. Dit is steeds het geval in met-constructies die zich met hebbend laten parafraseren. Voor deze gevallen zouden we ons dan ook voor kunnen stellen dat het complement van met een PRO subject bevat, gecontroleerd door het c-commanderende matrix-subject. De dienovereenkomstige structuur is (19), gelijk aan de zinsanalyse (10).
(19) | [met[s̄[sPROi[VP een hoed in de hand [v∅]]]]] kom je, door het ganse land. |
Maar hoe moet het nu als NP in (5) niet als het object maar als het subject van de met-constructie wordt geïnterpreteerd? Staat NP dan in dezelfde positie als PRO in (19)? Dat zou onwenselijk zijn: PRO en lexicale NPs behoren complementair gedistribueerd te zijn. Dit probleem wordt omzeild door Klein's aanname dat alle met-constructies analoog zijn aan hebbend constructies. Er is in dat geval in alle met-constructies een PRO subject, en de lexiale NP staat steeds binnen de VP. Klein is nu wel gedwongen om te zeggen dat het idee dat de NP in (5) soms als subject fungeert op een verkeerde interpretatie van de feiten berust. De juiste weergave van (20) is volgens hem dan ook niet (21) maar (22).
(20) | [met[s̄[s PRO [VP Cruyff als libero bij de tegenstander [v∅]]]]] zijn we verloren. |
(21) | ‘Als Cruyff libero bij de tegenstander is zijn we verloren.’ |
(22) | ‘Als wij Cruyff als libero bij de tegenstander hebben zijn we verloren.’ |
Het is echter maar helemaal de vraag of er sprake is van syntactische controle in met-constructies. Ons inziens is er geen enkele reden om (22) als interpretatie boven (21) te verkiezen, eerder is dunkt ons het omgekeerde het geval. Bovendien zijn er, zoals Beukema & Hoekstra fraai aantonen, gevallen waar een mo-
gelijke controleur aanwezig is en er toch van controle echt geen sprake kan zijn. Hun voorbeeld is (23):
(23) | Met voetbal op TV is er geen kip straat. |
Wie zal hier geen kip als het begrepen subject van de met-constructie willen beschouwen? Er zijn gemakkelijk meer van dit soort dingen te verzinnen:
(24) | a. | Met zoveel bomen rond de industrieparken kan de luchtverontreiniging eindelijk dalen. |
b. | Met al die linkse milities in Beiroet moet Habib uiterst voorzichtig opereren. |
Luchtverontreiniging houdt er geen bomen op na en, als het goed is, heeft de Amerikaanse onderhandelaar Habib geen linkse milities in Beiroet. Het lijkt daarom dat, zoals ook v. Riemsdijk al stelde, de controle-achtige verschijnselen die zich soms ontegenzeggelijk in met-constructies voordoen eerder van pragmatische dan syntactische aard zijn. Wellicht is de gevoelde relatie van dezelfde aard als die welke we leggen tussen een adverbiaal als onverbiddelijk en het subject in (25). Ook daar is immers Teun ondubbelzinnig het ‘subject’ van onverbiddelijk, maar heeft dat met syntactische controle niets te maken.
(25) | Onverbiddelijk hakte Teun op Dik in. |
Als de controleverschijnselen in met-constructies pragmatisch van aard zijn, en dat is naar wij menen overtuigend aangetoond, dan is ook daaraan geen argument voor een zinsachtige status van het complement van met te ontlenen.
Een derde mogelijk argument voor zinsachtige trekken van complementen van met wordt gevormd door de mogelijkheden tot interne verplaatsing die in zulke complementen bestaan. Over het algemeen is het mogelijk om de tweede en de derde term in (5) van plaats te doen wisselen mits XP de waarde PP heeft:
(26) | a. | Met twee tientjes in z'n zak... |
b. | Met in z'n zak twee tientjes... | |
c. | Met Jan ziek.. | |
d. | *Met ziek Jan... |
De mogelijkheden van verwisseling zijn, zoals Klein terecht stelt, gelijk aan die in zinnen:
(27) | a. | ...dat Jan twee tientjes in z'n zak had. |
b. | ...dat Jan in z'n zak twee tientjes had. | |
c. | ...dat Marie Jan ziek maakte. | |
d. | *...dat Marie ziek Jan maakte. |
Dat de verwisseling geen kwestie van heavy-NP shift is, zoals Beukema & Hoekstra menen, laat (28) zien:
(28) | a. | Met achter de piano naar alle waarschijnlijkheid Pogorelich... |
b. | Met op het centercourt Zondag voor zover we nu kunnen overzien vermoedelijk Lendl... |
We moeten derhalve ofwel toegeven dat met-complementen in dit opzicht zinsachtige trekken vertonen of het domein van de regel die voor verwisselbaarheid zorgt uitbreiden van alleen VPs naar VPs plus PPs of prepositionele small-clauses. Uitbreiding met PPs is op zich niet problematisch: als we met v. Riemsdijk zeggen dat verwisselbaarheid optreedt in omgevingen die gekenmerkt worden als (tenminste) [-N] beslaat het domein van de regel precies zinnen of VPs en PPsGa naar eind1. De tegenwerping van Klein dat dit soort verwisselingen in andere typen PPs nooit optreedt houdt geen steek: geen enkele andere PP heeft de relevante structuur met een NP en een PP naast elkaar in het complement. Dat was nu net zo byzonder van met-constructies. Uitbreiding naar prepositionele small-clauses, binnen het kader van Beukema & Hoekstra, levert wel moeilijkheden op. Als verwisselbaarheid werkt in small-clauses met een prepositioneel hoofd in met-constructies verwachten we als er verder geen speciale beperkingen gelden dat verwisselbaarheid ook werkt in andere prepositionele small-clauses, bijvoorbeeld in het klassieke geval van een small-clause in (29). Dat is duidelijk niet het geval.
(29) | a. | Ik wil jou van mijn boot af (en wel binnen twee tellen). |
b. | *Ik wil van mijn boot af jou |
Verwisselbaarheid lijkt dus voor een PP-analyse of een analyse met zinsachtige kenmerken te pleiten, maar tegen de small-clause analyse.
Eén van de sterkste aanwijzingen dat met-complementen zekere overeenkomsten in de structuur vertonen met zinnen is het voorkomen van partikels.
(30) | a. | Met zijn mooiste das om besteeg Frits het spreekgestoelte. |
b. | Met nog heel wat geld over aanvaardden we de terugtocht. | |
c. | Met een fikse borrel op voelt Ad zich een hele Don Juan | |
d. | Met het licht aan kan Josine niet slapen. |
Volgens Koster (1975) zijn partikels indicatief voor de basispositie van het werkwoord in zinnen. Wanneer het werkwoord wordt verplaatst middels V-raising of V2-verplaatsing kan, respectievelijk moet, het partikel blijven staan. Verder is het interessant dat PP-over V verschijnselen kunnen plaatsvinden rond het achtergebleven partikel, maar dat het niet kan verwisselen op de manier die hierboven geschetst is met betrekking tot NP en PP in VP. Voorbeelden zijn (31) en (32).
(31) | a. | ...dat Jan een fikse borrel ophad. |
b. | ...dat Jan een fikse borrel op zou hebben. | |
c. | Jan had een fikse borrel op. | |
d. | *Jan ophad een fikse borrel. | |
(32) | a. | Jan stelde in de tuin het toestel op. |
b. | Jan stelde het toestel in de tuin op. | |
c. | Jan stelde het toestel op in de tuin. | |
d. | *Jan stelde op het toestel in de tuin. |
In met-constructies blijken precies dezelfde regels te gelden:
(33) | a. | Met tegen de kou een dikke ja? aan... |
b. | Met een dikke jas tegen de kou aan... |
c. | Met een dikke jas aan tegen de kou... |
d. | *Met aan een dikke jas tegen de kou... |
Uitwijken naar een opvatting als zouden de partikels in met-constructies in werkelijkheid echte intransitieve preposities zijn helpt niet: bij intransitieve preposities is verwisseling met een NP in VP mogelijk, en ook dát weerspiegelt zich in met-constructies.
(34) | a. | Ik heb binnen/achter/buiten/voor/boven/...twee sculpturen van Moore. |
b. | Ik heb twee sculpturen van Moore binnen/achter/buiten/voor/boven/... | |
(35) | a. | Met binnen/achter/buiten/voor/boven/...twee sculpturen van Moore mag hij de boel wel goed laten bewaken. |
b. | Met twee sculpturen van Moore binnen/achter/buiten/voor/boven/...mag hij de boel wel goed laten bewaken. |
Partikels vormen dus een echt argument voor een werkwoordachtige positie in met-constructies.
Nog een aanwijzing voor zinsachtigheid komt uit het domein van er. Klein voert terecht aan dat kwantitatief er voorkomt in met-constructies, terwijl in het algemeen kwantitatief er wel voorkomt in S en VP, maar niet in PP. Voorbeelden zijn:
(36) | a. | Sofie zei dat er drie e op zaten. |
b. | Wat reflectanten betreft: we hebben er drie e een brief gestuurd. | |
c. | *Wat reflectanten betreft: aan er drie e hebben we een brief gestuurd. | |
(37) | a. | Met er al twaalf e in mijn tas kan ik de rest van de flesjes niet meer dragen. |
b. | Met er al twaalf e geslaagd had de rector goede hoop dat hij maar weinig leerlingen terug zou zien. |
Beukema & Hoekstra werpen tegen dat er, zij het prepositioneel er en niet kwantitatief er, wel degelijk in PPs voorkomt, en dat omdat niet bewezen is dat kwantitatief er en prepositioneel er een positioneel verschillende syntactische oorsprong hebben de distributie van kwantitatief er geen argument kan opleveren. Hoe ingenieus ook, deze redenering is ondeugdelijk. Uit het feit dat in normale PPs geen er met kwantitatieve interpretatie mag voorkomen, en in zinnen wel, mogen we zeker afleiden dat zinnen iets hebben dat PPs missen, namelijk datgene dat het voorkomen van kwantitatief er mogelijk maakt. Dat dat een speciale positie zou moeten zijn, zoals Beukema & Hoekstra beweren, is daarmee uiteraard niet gezegd. Wanneer we dan met-constructies beschouwen blijkt dat die gezien (37) kennelijk ook over een eigenschap beschikken die het mogelijk maakt om er met kwantitatieve interpretatie te accomoderen. Derhalve is de conclusie gerechtvaardigd dat met-constructies in dit opzicht meer op zinnen lijken dan op PPs. Het voorkomen van kwantitatief er in met-constructies vormt dus wel degelijk een aanwijzing dat er zinsachtige trekken in met- constructies zitten, en dat is vooral voor de small-clause analyse een probleem. Een laatste aanwijzing voor mogelijke zinsachtige karakteristieken kan ontleend worden aan het Engels, dat immers in algemene zin sterk aan het Neder-
lands verwant is. Voor het Engels staat het wel vast dat het complement van with een zin is. Dat wordt overtuigend aangetoond in McCawley (1983). We zullen dit analogie-argument verder echter laten voor wat het is. Op het Engels komen we later in paragraaf 4 nog terug.
Voorlopig kunnen we vaststellen dat waar het gaat om het al dan niet zinsachtig zijn van complementen van met er voor beide opvattingen wel wat te zeggen is. Laten we dan nu, alvorens ons alternatief te ontwikkelen, eens even naar met-constructies kijken vanuit het perspectief van ieder van de voorgestelde analyses zelf, en zien hoe zij gewone syntactische verschijnselen als casustoekenning en het leggen van thematische relaties, extractie en reflexivisatie verantwoorden. In verband met toekenning van casus en thematische rollen zijn er vooral met de zinsanalyse (10) forse problemen. Met kan daarbij gezien de zware topstructuur van het complement geen rol van betekenis spelen. In het licht van de structuur (10) ligt het voor de hand dat casus wordt uitgedeeld aan NP door het lege werkwoord. Echter, zoals Klein zegt is het ook dat lege werkwoord dat NP van een thematische rol voorziet. Daarmee nadert het lege werkwoord wel heel dicht tot een gewoon werkwoord: eigenlijk mist het alleen een fonologische matrix. Waarom juist die fonologische matrix in met-constructies verboden is wordt niet duidelijk. En wat met eigenlijk voor rol speelt behalve het verbieden van die fonologische matrix ook niet. Klein trekt weliswaar een parallel met kwantitatief er, dat immers een nomen elders vervangt, maar die parallel gaat niet op. Kwantitatief er ontleent zijn interpretatie volledig aan de kontekst, en het verzwegen nomen ontleent zijn interpretatie volledig aan er. Klein's lege werkwoord heeft daarentegen zelfstandige eigenschappen, gelijk, volgens Klein, aan die van het werkwoord hebben. Trouwens, hoe zit het met PRO? Klein laat zich er niet expliciet over uit, maar het lijkt toch dat het lege werkwoord ook daaraan een thematische rol zal moeten toekennen. Het is echter onduidelijk wat voor rol dat dan zou moeten zijn. Klein geeft één voorbeeld, hier weergegeven als (38), waarin hij PRO een agens rol toebedeelt.
(38) | met COMP PRO + agens zijn hoed + thema gekreukeld op ev. |
(= Klein (1983), (76)). |
Maar de rol van PRO kan toch bezwaarlijk agentief zijn in bijvoorbeeld (39):
(39) | met COMP PRO Cruyff als libero bij de tegenstander. |
En er is al helemaal geen rol voor PRO denkbaar in:
(40) | met COMP PRO Marietje gezakt kan het feest niet doorgaan. |
Problemen te over dus.
De PP-analyse van v. Riemsdijk is in elk geval eenvoudiger. Zelf laat v. Riemsdijk zich over casus en thematische roltoekenning niet uit, om deels historische redenen, maar het is duidelijk dat gezien de platte structuur (9) met gewoon casus zal toekennen aan de NP in zijn complement. Thematisch ligt het weer wat vager. De thematische rol van NP zal moeten volgen uit een relatie tussen NP en XP, die wellicht tot stand kan komen middels iets als predicatie in de zin van Williams (1980). Dat is echter meer een programmatische aanwijzing dan een verantwoording.
De small-clause analyse heeft in dit opzicht de beste papieren, om de eenvoudige reden dat zij aansluit bij de bestaande analyses van small-clauses. Casus komt gewoon direct van het hogere regerende element, in het onderhavige geval met, en de thematische rol van NP is de externe rol die uit X middels XP wordt toegekend: XP kent een thematische rol toe aan zijn configurationeel subjectGa naar eind2. De restricties die bestaan op reflexivisatie van een NP binnen de XP in (5) vormen voor alle analyses een probleem. Zoals in (41) te zien is kunnen NPs buiten de met-constructie als antecedent optreden, maar niet de NP uit (5).
(41) | a. | Jan kapittelde de man [met Marie naast zich]. |
b. | Jan kapittelde [de man met Marie naast zich]. | |
c. | *Jan kapittelde de man met Marie naast zich. |
We gaan er met Vat (1980) vanuit dat zich hier pronominaal is en dus vrij moet zijn binnen zijn regerende categorie. In met-constructies krijgen we dan wanneer we de small-clause analyse aanhouden gemakkelijk de juiste voorspellingen. Dat gaat alsvolgt: de regerende categorie voor zich is die kleinste maximale projectie die zich, een regeerder voor zich, en een voor zich toegankelijk subject bevat. In (41) is de regeerder de prepositie naast, en het toegankelijk subject van de small-clause Marie. Ergo: zich moet in (41) vrij zijn binnen de PP die met als hoofd heeft, en klaar is Kees. Helaas werkt deze methode echter uitsluitend in de met-constructie. Kijk maar in (42):
(42) | De hond legde het bot naast zich. |
Hier moet de hond het antecedent zijn. Het gedeelte het bot naast zich is nu echter geen small-clause, maar bestaat gewoon uit een objects-NP het bot met een lokatieve PP naast zich. Wat is hier nu het toegankelijk subject voor zich? Niets anders dan de NP de hond of, om helemaal precies te zijn, het kenmerk [ + agreement] in de INFL knoop van de zin. De hond valt daarmee binnen de regerende categorie en zou zich helemaal niet moeten mogen binden.
Juist om onder andere deze reden werd in Vat (1980) een speciale analyse van locatieve PPs ontwikkeld die Klein hanteert, maar die met een small-clause analyse incompatibel is. In Vat (1980) wordt voorgesteld dat een lokatieve PP op zich al een regerende categorie kan zijn. Alles buiten de lokatieve PP waar zich inzit zou zich dus moeten kunnen binden. Als we naar (42) kijken zien we dat nu binding van zich door de hond niet langer een probleem is. Maar er komt wel een nieuw probleem voor in de plaats: ook het bot kan nu antecedent zijn, en in (41) Marie. Het lijkt erop dat het probleem met zich in de XP van (5) niet zozeer veroorzaakt wordt door de verschillende analyses van met-constructies, als wel door de kennelijk nog onvolkomen inzichten in de precieze eigenschappen van zichGa naar eind3.
In geen van de eerdere analyses komt reflexivisatie van NP in (5) ter sprake. Toch bestaan hierop interessante beperkingen. Vergelijk bijvoorbeeld de volgende zinnen:
(44) | a. | Met Jan aan het roer dacht Marie Urk wel op tijd te halen. |
b. | Met zichzelf aan het roer dacht Marie Urk wel op tijd te halen. | |
c. | *Met zich aan het roer dacht Marie Urk wel op tijd te halen. | |
d. | Met Joop in de voorzittersstoel zag Kees het plan er wel doorkomen. |
e. | *Met zichzelf in de voorzittersstoel zag Kees het plan er wel doorkomen. | |
f. | *Met zich in de voorzittersstoel zag Kees het plan er wel doorkomen. | |
(45) | a. | Met zijn maar ziek kon Lolle de race niet winnen. |
b. | *Met zichzelf ziek kon Lolle de race niet winnen. | |
c. | *Met zich ziek kon Lolle de race niet winnen. | |
d. | Met Jeanine ongelukkig begon Dr. Steve overal problemen te zien. | |
e. | *Met zichzelf ongelukkig begon Dr. Steve overal problemen te zien. | |
f. | *Met zich ongelukkig begon Dr. Steve overal problemen zien. | |
(46) | a. | Met de vlag uit ziet het huis er zo feestelijk uit. |
b. | *Met zichzelf uit kan de vlag weer eens ouderwets wapperen. | |
c. | *Met zich uit kan de vlag weer eens ouderwets wapperen. |
Zich is uitgesloten, en de grammaticaliteit van zichzelf hangt wonderlijk genoeg af van de categoriale status van XP. Geen van de besproken analyse biedt op dit punt uitzicht op een verklaring.
Een laatste belangrijk aspect van met-constructies vormen de modaliteiten rond verplaatsing van delen van het complement over met zelf heen. Gezien het feit dat met ontegenzeggelijk een prepositie is verwachten we dat verplaatsing eroverheen in ieder geval al beperkt is tot R-pronomina, volgens de in v. Riemsdijk (1978) uitgezette lijnen. Echter, v. Riemsdijk claimt dat in de met-constructie iedere verplaatsing over met heen is uitgesloten, en zowel Klein als Beukema & Hoekstra nemen deze claim onverkort over. Allen sluiten vooropplaatsing in en extractie uit met-constructies dan ook categorisch uit. Hoewel dit in zeer vele gevallen terecht is blijken er toch ook gevallen te zijn waarin vooropplaatsing en extractie gewettigd zijn. Dit is bijvoorbeeld zo in:
(47) | a. | Het meisje waar hij mee e aan zijn arm binnenkwam was SofieGa naar eind4. |
b. | Daarmee e op je schoot mag je wel héél stil blijven zitten. | |
c. | Waar liep hij nou weer mee e in z'n handen over straat? |
In de volgende paragraaf zullen we een alternatieve analyse voorstellen die de goede eigenschappen van de al besproken voorstellen in zich verenigt en bovendien de feiten rond extractie en reflexivisatie van NP in (5) kan verantwoorden.
3.
Wanneer we de argumentatie ten gunste van een zinsachtige structuur van het complement van met zoals we die in 2 hebben besproken nog eens goed bekijken valt iets merkwaardigs op. De argumenten die niet blijken te deugen zijn juist die argumenten die een rechtstreeks verband met proberen te leggen, hetzij door het vasthouden aan een vermeende parallel met participiumconstructies van het type , hetzij door het postuleren varteen PRO subject, dat immers het bestaan van een S en daarmee een van een impliceert. De deugdelijke argumenten daarentegen hebben stuk voor stuk niet zozeer direct betrekking op het domein als wel op het VP domein. Zou er dan misschien wel sprake kunnen zijn van een sterke parallel tussen complementen van met en VP? Om te zien of dat zo is moeten we hier en daar nog eens in wat groter detial kijken naar de al eerder besproken verschijnselen van verplaatsing in met complementen, het voorkomen van er, en partikels, en verder naar de algemene categoriale opbouw van met complementen en VPs.Zoals we in paragraaf 2 al zagen zijn er binnen het complement van met beperkte mogelijkheden tot verplaatsing. Om precies te zijn, in (5) mogen NP en XP van plaats wisselen mits XP de waarde PP heeftGa naar eind5:
(48) | a. | Met Jan Jansen aan de leiding |
b. | Met aan de leiding Jan Jansen | |
(49) | a. | Met Jan Jansen stomdronken |
b. | *Met stomdronken Jan Jansen | |
(50) | a. | Met die shawl om |
b. | *Met om die shawl | |
(51) | a. | Met Jan Jansen door Raas achtervolgd |
b. | *Met achtervolgd Jan Jansen door Raas |
Binnen VPs ligt dat precies zo:
(52) | a. | ...dat we Jan Jansen aan de leiding zagen. |
b. | ...dat we aan de leiding Jan Jansen zagen. | |
(53) | a. | ...dat we Jan Jansen stomdronken voerden. |
b. | *...dat we stomdronken Jan Jansen voerden. (met J.J. zat) | |
(54) | a. | ...dat Anneke die shawl omhad. |
b. | *...dat Anneke om die shawl had. | |
(55) | a. | ...dat Jan Janseni ti door Raas achtervolgd werd. |
b. | *...dat Jan Janseni achtervolgd ti door Raas werd. |
Dit leidt ons tot de conclusie dat complexen van met en VPs zich identiek gedragen met betrekking tot de mogelijkheden tot interne verplaatsing.
Er, hebben we gezien, kan ook binnen met-constructies voorkomen. Er zijn echter meer typen er dan kwantitatief er dat we hiervoor zagen alleen, en ook daarvan komen er in met-constructies voor:
(56) | a. | Met er zoveel mensen op de stoep... |
b. | Met er zoveel mensen voor e... | |
c. | Met er al drie e in mijn tas... |
In (56a-c) vinden we respectievelijk lokaal er, prepositioneel er, en onze oude bekende, kwantitatief er. Er is slechts één type er dat in met-constructies beslist niet kan optreden, en dat is presentationeel er. Het voorbeeld in (57) kan alleen geïnterpreteerd worden met er in de lokale zin.
(57) | *Met er-lok. zoveel mensen op de stoep... |
Er is weer een strakke parallel te trekken met VPs. Ook daarin kunnen alle typen er uit (56) optreden, getuige (58).
(58) | a. | Jan zag er+lok. veel mensen op de stoep staan. |
b. | Jan zag er veel mensen voor e staan. |
c. | Jan had er al drie e in zijn tas. |
Pogingen om VP van presentationeel er te voorzien lopen uiteraard stuk. Voorbeeld (59) moet geanalyseerd worden als (60), met er in de subject positie. Immers, de intonatie is typisch die van topicalisatiestructuren en (59) valt dan ook niet in te bedden, zoals (61) laat zien.
(59) | Zoveel mensen stonden er op de stoep. |
(60) | [top zoveel mensen] stonden [s ervp...op de stoep...]] |
(61) | *Jan zei dat zoveel mensen er-lok. op de stoep stonden. |
Ook wat het voorkomen van er betreft gedragen met-complementen zich dus identiek aan VPs.
Voor wat partikels betreft hebben we in 2 al gezien dat die zich in met- constructies precies zo gedragen als in gewone VPs, met name met betrekking tot PP-over-V verschijnselen en de onbeweeglijkheid van het partikel zelf. Vergelijk (31)-(33). Bovendien suggereert het blote feit van hun voorkomen in met- constructies het bestaan van een V-positie daarin, alweer precies als in VPs. Ten laatste, hoe zit het met de algemene opbouw van met-complementen en VPs? VPs bevatten in de meeste gevallen op S-structuur nul of één objecten, en verder allerhande modificerende delenGa naar eind6. We kunnen zulke VPs schematisch weergeven als in (62).
(62) | [vp (NP) XP* V] |
Voor XP in (62) zijn de volgende waarden toegestaan:
(63) | a. | ∅ |
Zij zei dat Jan lawaai produceerde. | ||
b. | AP: | |
Zij zei dat Joop de helft van de ploeg dronken voerde. | ||
c. | PP | |
Zij zei dat Anneke verse koffie in de thermoskan goot. | ||
d. | participiumGa naar eind7: | |
Zij zei dat Ruudi ti achtervolgd werd. | ||
De bode meldde dat Caesari ti verslagen was. | ||
e. | infinitiefgroep: | |
Zij zei dat Velox nog drie wedstrijden te spelen had. | ||
Zij zei dat er nog twee kilometer te gaan waren. |
Uitgesloten zijn de waarden NP en VP. Als XP de waarde NP heeft hebben we te maken met een ditransitief werkwoord, dat een extra thematische rol uitdeelt, bijvoorbeeld geven. Die groep laten we hier buiten beschouwing. De waarde VP is op theoretische gronden uitgesloten. Complementen die er op het eerste gezicht zo uitzien, bijvoorbeeld in (64), waar voor de duidelijkheid de situatie vóór verplichte extrapositie is weergegeven, worden opgevat als zinscomplementen met een PRO subjectGa naar eind8.
Als we nu de complementen van met weer bekijken zien we dat daar dezelfde mogelijkheden bestaan: XP in (5) mag de volgende waarden krijgen:
(64) | a. | *dat Jan [VP Anneke[s̄ [s PRO de koffie op tafel te zetten]] overreedde]. |
b. | dat Jan [vp Anneke [s̄[sPRO de koffie op tafel te zetten]] overreedde]. | |
(65) | a. | ∅ |
Met zoveel lawaai kan Marja niet werken. | ||
b. | AP:M | |
Met de helft van de ploeg dronken kunnen we niet winnen. | ||
c. | PP: | |
Met verse koffie in de thermoskan kan er niets meer misgaan. | ||
d. | participium: | |
Met Ruud achtervolgd door de fiscus kunnen we de kaartclub wel vergeten. | ||
Met Caesar verslagen ontstaat er in het Noorden een penible situatie. | ||
e. | infinitiefgroep: | |
Met nog drie wedstrijden te spelen waren ze al zeker van de winst. | ||
Met nog twee kilometer te gaan nam Gerrie de koppositie over. |
Uitgesloten waarden voor XP in (5) zijn:
(66) | a. | NP: |
* Met Wim koster worden de klokken tenminste op tijd geluid. | ||
Met Jan vader ben je in elk geval verzekerd van een originele opvoeding. | ||
b. | VP en/of : | |
* Met Lili [YP de baan te krijgen] bleef de rest verslagen achter. | ||
* Met Lili [ PRO de baan te krijgen] bleef de rest verslagen achter. | ||
* Met Lili [ dat zij de baan kreeg] bleef de rest verslagen achter. |
Hieruit kunnen we concluderen dat het complement van absoluut met ook categoriaal identiek is met VPs gevormd van niet-ditransitieve verba.
Nu er zo'n strakke parallel tussen het complement van met en VPs blijkt te bestaan wordt het interessant om te kijken of we met complementen rechtstreeks als VPs zouden kunnen opvatten. Met-constructies krijgen dan in beginsel een structuur als in (67).
We moeten uiteraard allereerst duidelijk maken wat precies het karakter van de positie [e] V in (67) is, zonder te vervallen in een deletie-analyse, zoals die door v. Riemsdijk (1978) besproken en terecht verworpen wordt, en zonder ad hoc het bestaan van een fonologisch leeg maar anderszins compleet werkwoord aan te moeten nemen, wat Klein in feite doet. Dat is mogelijk door de V-positie in (67) te beschouwen als een echte lege positie, gebonden door met. Maar is er in het Nederlands onafhankelijke evidentie te vinden voor een gebonden lege werkwoordspositie als hoofd van VP? Zulke evidentie is er inderdaad, en wel in de analyse in den Besten (1976, 1983) van werkwoordsverplaatsing in wortelzinnen.
Volgens den Besten verhuist in wortelzinnen het werkwoord vanuit zijn basispositie in VP naar COMP. Informeel weergegeven en afgezien van alle bijkomende verschijnselen ziet het resultaat van zo'n verplaatsing er zo uit:
(68) | [COMP...Vi...][S...[VP...ti]] |
Omdat op het niveau van de logische vorm gegevens bekend moeten zijn over rectie en de thematische structuur kan het niet zo zijn dat een verplaatst werkwoord geen spoor achterlaat. We kunnen dit eenvoudig laten zien aan de hand van (69), waar het object van V aan de zin onttrokken is via wh-verplaatsing.
(69) | Wiei ontmoettej [S Jan [VP ti tj]]? |
Voor sporen van NPs geldt op het niveau van de logische vorm het lege categorie principe ECP, dat eist dat lege NPs strikt geregeerd zijn (Chomsky (1981)). Strikt geregeerd worden wil ongeveer zeggen: onmiddellijk ge-c-commandeerd worden door een lexicale categorie, in casu V. Als verplaatsing van het werkwoord geen spoor achter zou laten zou het spoor ti, een spoor van een NP immers, in LF niet strikt geregeerd zijn, en daarmee de zin niet grammaticaal. Dat is duidelijk in tegenspraak met de feiten. Ook thematische informatie speelt een rol op LF, en toekenning van thematische rollen is gekoppeld aan rectie en subcategorisatie. Laat V geen spoor achter, dan valt er op LF ook in dit opzicht geen informatie meer te achterhalen, en dat zou alweer ongrammaticaliteit tot gevolg hebben. We moeten dus aannemen dat werkwoordsverplaatsing geschiedt onder achterlating van een spoor. Daarmee bestaan er dus ook onafhankelijk van de met-constructie in het Nederlands configuraties van de vorm (70)Ga naar eind9.
(70) | ...Xi...[VP...[e]Vi] |
Voor zover het casustoekenning en toekenning van thematische rollen betreft kunnen we vrij nauw aansluiten bij Beukema & Hoekstra (1983). Casus wordt gewoon direct aan NP toegekend door met, wat ook het verplichte karakter van deze NP goeddeels verklaart. NP krijgt in (67) zijn thematische rol van XP. Als er geen XP is, zoals in (65a), kunnen we eenvoudig aannemen dat de structuur gelijk is aan die van een gewone PP, waarbij met zowel casus als thematische rol van zijn complement verzorgt.
Over met zelf hoeven we ook maar heel weinig bijzonders te zeggen. In de meeste opzichten gedraagt het zich als alle normale preposities: het kent een thematische rol toe aan zijn directe complement, en casus aan een NP binnen zijn casusdomein. De enige wijze waarop met zich van de andere preposities syntactisch onderscheidt is doordat met als enige een lege werkwoordspositie vermag te binden. De rest volgt dan vanzelf: kiezen we ervoor om met inderdaad een V-positie te laten binden, dan veroorzaken de principes van de X-theorie dat er een volledige V-projectie wordt gegenereerd, een VP. Die VP kan dan slechts één NP bevatten, omdat middels met slechts één casus beschikbaar is, en moet een XP bevatten om die NP van een thematische rol te kunnen voorzien. Laten we met geen werkwoordspositie binden, dat krijgen we een gewone PP met een NP object.
Met de aanname dat het complement van absoluut met een VP is vervallen direct een aantal problemen. Alle verschijnselen van verplaatsing van PPs in met-
constructies, alle mogelijkheden en onmogelijkheden voor er, voor partikels, en voor de algemene opbouw van het complement van met volgen nu uit een eenvoudige verwijzing naar het gedrag van VPs in het algemeen. Ook het ontbreken van syntactische controle volgt ogenblikkelijk, van PRO is immers geen sprake. Casus en thematische roltoekenning kunnen zoals we hierboven al zagen eveneens verantwoord worden.
Ook het ontbreken van met-constructies als (16), hier herhaald als (71), laat zich nu eenvoudig verklaren:
(71) | a. | *Met Jan tuk... |
b. | *Met Marie te pakken... |
Het is alleszins redelijk om aan te nemen dat tuk hebben en te pakken hebben zogenaamde idiom chunks zijn. Dat wil zeggen dat ze als één geheel uit het lexicon worden opgediept. Aangezien het hebben(d) gedeelte van de chunk niet in de met-constructie past (ook niet op D-structuur, er is immers geen sprake van deletie) kunnen tuk en te pakken evenmin geïnserteerd worden: tuk bestaat niet als zelfstandig adjectief, evenmin als te pakken in isolatie de juiste betekenis heeftGa naar eind10
Tot hier toe ligt de winst voor de VP-analyse hoofdzakelijk in het grotere gemak waarmee verschijnselen kunnen worden afgeleid. De besproken problemen konden ook middels andere analyses wel worden aangepakt, zij het met wisselend succes, en zonder dat één van de drie alle problemen aankon. Op twee terreinen biedt de VP-analyse echter echt meer mogelijkheden dan elk van de drie andere, en dit zijn juist de terreinen waarop met-complementen lijken af te wijken van VPs: verplaatsing van R-pronomina uit het complement van met, en reflexivisatie van de NP in (5).
Extractie uit het complement van met is zoals we hebben gezien niet onmogelijk, maar wel aan strenge voorwaarden gebonden. De geldende beperkingen zijn:
I. | De te extraheren term moet steeds een R-pronomen zijn, dat overigens direct voor met mag blijven staan (72). |
II. | Alleen de tweede term uit (5) kan worden geëxtraheerd, en niet een NP die deel uitmaakt van de derde term, XP (73). |
III. | In Beukema & Hoekstra (1983b) wordt ten aanzien van het Engels opgemerkt dat het alleen mogelijk is te extraheren wanneer XP de waarde PP heeft, en dat is ook in het Nederlands zo: NP mag in principe wel weg uit een met-constructie met een PP, maar niet wanneer de constructie naast de te extraheren NP een AP of een partikel bevat. (74)Ga naar eind11. |
(72) | a. | Waar kwam Jan mee t aan zijn arm binnen? |
b. | *Wie/wat kwam Jan mee t aan zijn arm binnen? | |
c. | Jan kwam daarmee t aan zijn arm binnen. | |
(73) | a. | Met een tafel er naast t. |
b. | Met er een tafel naast t. | |
c. | *Ermee een tafel naast t. | |
(74) | a. | Waar kwam Jan mee t aan zijn arm binnen? |
b. | *Waar kwam Jan mee t gekreukeld binnen? | |
c. | *Waar kwam Jan mee t om binnen? |
De eerste twee beperkingen volgen direct uit het feit dat met een prepositie is. Ten aanzien van beperking I kunnen het volgende zeggen: verplaatsing vanuit het complement van een prepositie is in het Nederlands steeds voorbehouden aan R-pronomina, die, zoals voorgesteld in v. Riemsdijk (1978), eerst verhuizen naar een speciale [ + R] positie die aan de linkerzijde van de hoogste projectie van P is aangehecht. Vandaar verplaatst het R-pronomen zich eventueel verder naar andere geschikte posities in de zin. De claim van v. Riemsdijk dat met geen [ + R] positie heeft kan niet juist zijn, de voorbeelden hierboven laten dat overtuigend zien. Ook de gevallen waarin het R-pronomen niet onmiddellijk voor met geëindigd is doen vermoeden dat de [ + R] positie van met in ieder geval als ‘ontsnappingsluik’ dienst gedaan heeft, gezien de ook in die gevallen verplichte vorm mee in plaats van met. Beperking II is van dezelfde aard als die welke v. Riemsdijk signaleert bij herhaalde R-verplaatsing:
(75) | a. | Die wijn is van voor de oorlog. |
b. | Die wijn is van er voor t. | |
c. | *Die wijn is er van t voor t. |
De zinnen (75b, c) hebben onderliggend de structuur (76).
Er kan nu legaal verschoven worden naar de [ + R] positie onder PP2. Dat levert de zin (75b) op. Maar daarna is het kennelijk niet toegestaan om door te schuiven naar de [ + R] positie onder PP1. Immers, dat levert het ongrammaticale geval (75c) op. Op dezelfde wijze kan het paradigma in (73) worden verantwoord. De reeksen in (73) zien er onderliggend uit als in (77).
Alweer mag er legaal verschuiven naar de [ + R] positie van de P waar hij een complement van is, in casu naast. Dat levert de constructie (73a) op. Net als in gewone VPs is het nu geoorloofd om er verder te verplaatsen naar de koppositie van de VP, in (77) aangegeven met een ongelabeld paar haken. Als we dat doen verkrijgen we (73b), die ook in orde is. Wat weer niet mag is van de [ + R] positie van de éne prepositie naar de [ + R] positie van een andere prepositie gaan. Dat immers heeft (73c) tot resultaat.
Een vraag blijft natuurlijk waarom het niet is toegestaan om van de éne [ + R] positie naar de andere te gaan, terwijl verplaatsing naar COMP of naar het begin van de VP wel geoorloofd is. Mogelijk wordt de [ + R] positie van een prepositie gezien als liggend binnen het thematisch domein van die prepositie, zodat een NP in die positie gezien wordt als een argument van de bijbebehorende
prepositie. Door nu een R-pronomen in de [ + R] positie van een andere prepositie te zetten dan die waar het pronomen oorspronkelijk bijbehoorde krijgt één prepositie een argument teveel, en de laagste een argument te weinig. Paniek alom, en de boel is ongrammaticaal.
Hoe zit het nu met de derde beperking, namelijk dat extractie alleen geoorloofd is wanneer de derde term in (5) een PP is? De kern van het probleem is deze: Hoe kan een constituent, in ons geval een PP, een AP of een partikel, het verplaatsingsgedrag van zijn buurman, een NP, beïnvloeden, en hoe kunnen we het verschil tussen PPs enerzijds en APs en partikels anderzijds in deze verantwoorden? Om hier inzicht in te krijgen zullen we eerst moeten kijken naar het gedrag van AP en PP in VPs in het algemeen.
PPs gedragen zich in VPs anders dan APs. PPs kunnen zich vrij bewegen binnen de VP, zie (78), terwijl APs evenals de objects NP hun vaste plaats moeten innemen, zoals (79) toont. In (80) zien we wat er gebeurt wanneer we zowel een PP als een AP in één VP zetten.
(78) | a. | NP-PP-V: dat Jan z'n boterham in de keuken at. |
b. | NP-V-PP: dat Jan z'n boterham at in de keuken. | |
c. | PP-NP-V: dat Jan in de keuken z'n boterham at. | |
d. | PP-V-NP: *dat Jan in de keuken at z'n boterham. | |
(79) | a. | NP-AP-V: dat Jan Piet dronken voerde. |
b. | NP-V-AP: *dat Jan Piet voerde dronken. | |
c. | AP-NP-V: *dat Jan dronken Piet voerde. | |
d. | AP-V-NP: *dat Jan dronken voerde Piet. | |
(80) | a. | NP-PP-AP-V: dat Jan Piet in de keuken dronken voerde. |
b. | NP-AP-V-PP: dat Jan Piet dronken voerde in de keuken. | |
c. | PP-NP-AP-V: dat Jan in de keuken Piet dronken voerde. | |
d. | NP-AP-PP-V: *dat Jan Piet dronken in de keuken voerde. |
Merk op dat (80a-c) hetzelfde zijn als (78a-c) wanneer we AP-V als één complex beschouwen.
PPs, zo blijkt, kunnen overal worden aangehecht. We kunnen dit alsvolgt formuleren: PPs, in tegenstelling tot APs, beïnvloeden het barniveau van de struc-
De enige positie waarin geen PP mag verschijnen bevindt zich tussen AP en V. Het blijkt dus dat de AP niet alleen zelf niet verplaatst mag worden, maar ook niet van V mag worden gescheiden door tussengeplaatst materiaal. AP-V wordt blijkbaar inderdaad als een eenheid opgevat, als een soort complex werkwoord. APs kunnen worden gezien als in de sterkst mogelijke zin geselecteerd door het werkwoordGa naar eind12. Immers, hun respectievelijke eigenschappen moeten op elkaar zijn afgestemd. Niet iedere willekeurige combinatie is mogelijk, in tegenstelling tot wat het geval is bij niet-gesubcategoriseerde PPs. Vergelijk bijvoorbeeld het ongrammaticale geval dronken zetten. We kunnen dit verklaren door aan te nemen dat ergens in de afleiding een heranalyse optreedt die AP en V doet samensmelten als in (82)Ga naar eind13.
Als er een NP geëxtraheerd wordt blijft er een spoor achter op de oorspronkelijke plaats. Dat spoor moet op LF, zoals we weten, strikt geregeerd zijn. Voor het domein van strikte rectie zijn zowel als Xmaxvoorgesteld. Wij kiezen hier voor de meest letterlijke interpretatie van ‘onmiddellijk ge-c-commandeerd worden door een lexicale categorie’, en dienovereenkomstig voor als strikt rectiedomein. Wanneer we nu een NP uit een VP halen die verder alleen een PP bevat is er geen probleem. De NP positie in (81a) bevindt zich binnen het -domein, en wordt daarmee strikt geregeerd door V. Extractie van de NP uit (81b), waar de VP ook een AP bevat, is echter alleen mogelijk als heranalyse optreedt. Zoals de zaken er in (81b) voorstaan bevindt de NP zich buiten het strikte rectiedomein van V, en als er niets verandert zal zijn spoor niet strikt geregeerd zijn, dus ongrammaticaal.
Extractie vindt plaats in de transformationele component, ECP werkt pas op LF. Zolang heranalyse nu maar optreedt voordat ECP werkt, dus voor of ‘eerder in’ LF, komt de zaak als extractie maar gepaard gaat met heranalyse toch nog altijd goed. Door heranalyse, zie (82), wordt de NP of zijn spoor immers op tijd binnen het strikte rectiedomein van V gebracht.
Extractie van een NP uit een met-constructie met een PP gaat in beginsel probleemloos, precies als in zinnen het geval is. Zoals (83) laat zien is de NP positie vanaf D-structuur al strikt geregeerd.
In een met-constructie met een AP, weergegeven in (84), wordt extractie door ECP verhinderd. De NP positie valt buiten het domein van strikte rectie van het lege werkwoord, en kan daar slechts door heranalyse binnen geraken. Heranalyse treedt in de met-constructie echter niet op. Dit is niet verbazend. De lege V positie ontleent zijn inhoudelijke eigenschappen, voor zover aanwezig, aan met, en er is geen zinnige combinatie van met met een adjectief denkbaar op de manier waarop die combinaties tussen werkwoorden en adjectieven blijken te bestaan. Als gevolg kan extractie uit een met-constructie met een AP nooit plaatsvinden, maar uit een VP met een AP in een gewone zin wel.
Ook in het geval de NP in (5) gereflexiviseerd moet worden lijken met complementen zich anders te gedragen dan gewone VPs. In tegenstelling tot wat in die gewone VPs het geval is gelden in met complementen de volgende beperkingen: Zich is altijd onmogelijk, en zichzelf geeft alleen een grammaticaal resultaat wanneer het, alweer, gevolgd wordt door een PP:
(85) | met *zich/zichzelf in het achterhoofd vertelde Klaas het hele verhaal. |
(86) | *met zich/zichzelf ongelukkig kon Truus zich niet vermaken. |
(87) | *met zich/zichzelf uit begon Jan aan de overwinning te twijfelen. |
Dat zich ongrammaticaal is laat zich als we Vat (1980) volgen gemakkelijk verklaren. Er zijn twee typen zich, anaforisch zich en pronominaal zich. Anaforisch zich is te vinden bij inherent reflexieve werkwoorden en als subject of object binnen een ACI-constructie. Door het ontbreken van een lexicaal werkwoord in de met-constructie is dit zich al bij voorbaat onmogelijkGa naar eind14. Pronomi-
naal zich is gekenmerkt door het feit dat het nooit in een argumentpositie staat. Daarom kan dit zich nooit een zuster van een projectie van V zijn. Dit sluit ook pronominaal zich als eerste NP in een met-constructie uit.
Zichzelf staat altijd in een argumentpositie, en wel op de plaats NP/VP. Het valt dus te verwachten dat zichzelf als eerste NP in een met-constructie wel mogelijk is. Toch is dat alleen in zinnen als (85) het geval.
Het is opvallend dat de distributiemogelijkheden van zichzelf precies parallel lopen met de hierboven beschreven mogelijkheden voor extractie. Zowel zichzelf als eerste NP als het extraheren van de eerste NP zijn alleen toegestaan als er een PP op volgt. Gezien deze overeenkomst ligt het voor de hand om te proberen voor reflexieven een verklaring in dezelfde termen te ontwikkelen die we voor de extractieverschijnselen gebruikten. Zichzelf is een lexicale anafoor, een bijzonder type NP dat zowel eigenschappen van lege anaforen zoals NP-sporen heeft als van lexicale NPs. Neem nu aan dat een lexicale anafoor op LF telt als een gewone, lege, anafoor. Zichzelf is dan onderhevig aan ECP, en wel altijdGa naar eind15. In feite wordt de distributie van zichzelf daarmee gelimiteerd tot posities van waaruit geëxtraheerd mag worden: ook sporen zijn immers onderworpen aan ECP. In met-constructies verwachten we zichzelf dan eveneens in precies die gevallen waarin we ook een spoor van verplaatsing zouden kunnen aantreffen in de positie van NP in (5). Dat zijn de met-constructies waarin XP de waarde PP heeft, hebben we gezien, en dat klopt precies met de feiten in (85)-(87). De reden dat zichzelf bij APs en partikels niet strikt geregeerd is weer dezelfde: onmogelijkheid van heranalyse bij gebrek aan een geschikt werkwoord.
Daarmee zijn de belangrijkste eigenschappen van met-constructies besproken. Laten we nu, in de volgende paragraaf, nog eens even terugkomen op het enige argument voor een zinsachtige analyse dat we tot nu toe buiten beschouwing gelaten hebben: de analogie met het Engels.
4
In het Engels treffen we een set constructies aan, ingeleid door with, en ook wel door withoutGa naar eind16, die qua interpretatie precies overeenkomen met de Nederlandse absolute met-constructie, maar daar voor wat de vorm betreft enige interessante verschillen mee vertoont. Het meest opvallend is wel dat in het Engels heel gemakkelijk allerlei werkwoordsvormen in de constructie kunnen voorkomen. Zowel infinitieven als allerlei participia zijn mogelijk. Zoals in Beukema & Hoekstra (1983b) terecht wordt opgemerkt is ook niet te ontkennen dat de with-constructie een lexicaal subject kan hebben. Zij geven de volgende voorbeelden:
(38) | a. | With John singing in the choir, our performance will improve. |
b. | With his father having so much money, he should not have any problems. |
Gezien het feit dat het Engels een SVO taal is toont de preverbale positie van John, respectievelijk his father, onomstotelijk aan dat deze NPs de status van subject hebben. Gegeven dat with-constructies zowel een werkwoord als een subject kunnen bevatten moeten we wel aannemen dat het complement van with van de categorie S is.
Dat is ook de conclusie van McCawley (1983). Enkele van zijn belangrijkste argumenten hiervoor zijn de volgende. Complementen van with gedragen zich als één constituent. Immers, het hele complement kan het antecedent van een pronomen zijn, right node raising ondergaan, en een lid van een nevengeschikt paar vormen. Een oplossing als die van v. Riemsdijk(1978) zal dus in ieder geval voor het Engels niet haalbaar zijn. Complementen van with blijken bovendien te kunnen fungeren als cyclisch domein voor passief, raising, there-insertie, extrapositie, gapping, en quantifierfloat, zoals geïllustreerd in (89a-f). Tevens, zie (90) kan het complement van with het scope domein van kwantoren zijn. Allemaal indicaties van een zinsachtige status.
(89) | a. | With politicians being shot at by snipers every day... | |
b. | With Gonzalez appearing to know everything about economics,... | ||
c. | With there being no possibility of advancement in her present job,... | ||
d. | With it obvious that the money is lost,... | ||
e. | With Pollini playing the Brahms Second and Arrau the Beethoven Fourth,... | ||
f. | With the students probably all wanting to find out their grades,... | ||
( = McCawley (5 a-f) | |||
(90) | a. | With everybode on strike, we're forced to close down. | |
b. | With [(∀x: x is a person)(x is on strike)], we're forced to close down. | ||
c. | *(∀x: x is a person)[with x on strike, we're forced to close down]. | ||
( = McCawley (7 a-c)) |
Interessant is dat de door ons hierboven voorgestelde analyse van met-constructies, die voor het Nederlands voorspelt dat het complement van met de status van VP heeft, voor het Engels inderdaad voorspelt dat with een zin als complement kan nemen. Om dit te zien is het noodzakelijk om even in te gaan op hoe een Engelse zin in beginsel in elkaar zit.
Het Engels kent in de zin twee posities die verbale elementen accommoderen: V, het hoofd van VP, en AUX. Er zijn, even afgezien van het steunwoord do, drie klassen van werkwoorden te onderscheiden: hoofdwerkwoorden, have en be, en modale hulpwerkwoorden. Volgens Emonds (1976) wordt de eerste categorie gegenereerd in de V-positie, de laatste in AUX. De hulpwerkwoorden have en be worden ook in de VP gegenereerd en, wanneer AUX geen modaal hulpwerkwoord bevat, opgetrokken naar AUX. De AUX positie bevat dus maximaal één werkwoordelijk element.
De voornaamste redenen voor deze visie zijn de volgende. Modale hulpwerkwoorden kunnen niet meer met elkaar gecombineerd worden, maar moeten wel met een ander werkwoord in de zin voorkomen. Zij kunnen kennelijk niet de functie van hoofd van de VP vervullen. Have en be kunnen wel samen met een modaal hulpwerkwoord voorkomen, in die zin zijn zij dus hoofdwerkwoorden. Ook kennen modalen geen infinitief, maar have en be evenals hoofdwerkwoorden wel. Aan de andere kant hebben have en be met modalen gemeen dat de negatie n't erop mag clitiseren en dat ze deelhebben aan subject-AUX inversie, iets wat voor hoofdwerkwoorden is uitgesloten.
Onze analyse van met-constructies berustte op het bestaan van een werkwoordverplaatsingsregel die het werkwoord ter linkerzijde van een structuur brengt in een zodanige positie dat er een paralelle constructie mogelijk is waarbij met/with de functie van het verplaatste werkwoord kan vervullen. Zulke regels
in het Engels zijn subject-AUX inversie, en wellicht ook raising van have en be. In het eerste geval bindt het verplaatste werkwoord AUX, in het tweede geval V, zie de voorbeelden (91) en (92).
(91) | Willi John [AUX ti][VP eat the cake]? |
(92) | John [AUX hasi][VP ti eaten the cake]. |
Voorbeelden van mogelijke invullingen zijn:
(94) | a. | With somany problems yet to be solved, the committee seems to be somewhat overenthousiastic. |
b. | With father having so little money, we can't expect much for Christmas. | |
c. | With their leader killed, the mobsters soon began to fight among each other. |
De subjects NP krijgt in alle gevallen zijn casus van with, en doordat er een werkwoord in VP aanwezig is kan er nog een tweede argument zijn, zoals in (94b), dat van casus voorzien wordt door het werkwoord. Beide NPs krijgen objectieve casus, zoals te verwachten was.
Als we raising van have en be ook beschouwen als een regel van het type MOVE-α behoren VP-complementen ook tot de mogelijkheden. Gezien het feit dat with complementen lang niet altijd een werkwoordelijke vorm bevatten lijkt dat ook inderdaad het geval te zijn. We zullen deze kwestie, evenals vele andere, hier echter openlaten, en volstaan met te constateren dat in elk geval juist voorspeld wordt dat het Engels zinsachtige complementen voor with toestaat, waar het Nederlands slechts VPs sanctioneert.
5
In dit artikel hebben we een analyse van met-constructies gegeven die de set van
mogelijke inhouden van die constructies en de mogelijkheden voor extractie eruit en reflexivisatie van de hoogste NP erin kan verantwoorden. Met name op de laatste twee punten onderscheidt de hier gepresenteerde analsye zich van zijn voorgangers. Een tweede winstpunt is dat in onze visie aan de prepositie met nog slechts één bijzondere eigenschap behoeft te worden toegekend, die strookt met de kenmerkspecificatie van preposities, namelijk, dat met een werkwoordspositie kan binden. Tevens hebben we een verbinding naar het Engels kunnen leggen die laat zien dat onze analyse in elk geval in beginsel rechtstreeks op het Engels overdraagbaar lijkt te zijn.
Een paar problemen blijven evenwel nog overeind. Ook onze analyse lijdt aan het probleem dat Klein had met het antecedentschap van zich wanneer zich in ingebed in XP in (5): de NP in (5) kan volgens de analyse antecedent zijn, en dat strookt niet met de feiten van het Nederlands. We hebben echter al laten zien dat dit probleem niet specifiek is voor met-constructies, maar een manco is van de analyse van Vat (1980) dat zich ook in gewone zinnen voordoet. Een analyse die het probleem voor gewone zinnen oplost zal naar het zich laat aanzien ook in met-constructies van toepassing zijn.
Ten tweede zijn er nog allerlei condities op extractie uit het complement van met die zorgen dat lang niet alle gevallen van R-verplaatsing van naast een PP een fraai resultaat opleveren. Het lijkt ons dat deze condities semantisch van aard zijn, reden waarom ze hier onbesproken zijn gebleven.
Ook was het binnen het kader van dit artikel niet mogelijk om met betrekking tot het Engels meer te doen dan aanstippen wat er aan de hand zou kunnen zijn. De tekenen zijn zeker hoopgevend, maar hiernaar zal nog verder onderzoek gepleegd moeten worden.
Deze restproblemen daargelaten concluderen wij dat de hier gegeven analyse de karakteristieken van de Nederlandse met-constructie op eenvoudige wijze kan verantwoorden.
Bibliografie
Besten, H. den (1976), ‘Het kiezen van lexicale delenda’. Spektator 5. |
Besten, H. den (1983), ‘On the interaction of root transformations and lexical deletive rules’, in: W. Abraham (ed.) On the formal syntax of the Westgermania, John Benjamins Publishing Company, Amsterdam. |
Beukema, F. (1982), ‘On the internal structure of free adjuncts’, in: S. Daalder & M. Gerritsen (eds.) Linguistics in the Netherlands 1982, North Holland, Amsterdam. |
Beukema, F. & T. Hoekstra (1983), ‘Met met PRO of met zonder PRO: een absolute constructie’, Nieuwe Taalgids 76,6. |
Beukema, F. & T. Hoekstra (1984), ‘Extraction from with- constructions’. Linguistic Inquiry 15,4 |
Bok-Bennema, R. (1981), ‘Clitics and binding in Spanish’, in: R. May & J. Koster (eds.) Levels of Syntactic representation, Foris, Dordrecht. |
Chomsky, N. (1970), ‘Remarks on nominalization’, in: Jacobs & Rosenbaum (eds.) Readings in English transformational grammar, Waltham, Mass. |
Chomsky, N. (1981), Lectures on government and binding, Foris, Dordrecht. |
Emonds, J.E. (1976), A transformational approach to English syntax, Academie Press, New York. |
Fabb, N. (1982) How to do things with verbs, ongepubliceerd MIT. |
Hoekstra, T. (1984) Transitivity: grammatical relations in government-binding theory, Foris, Dordrecht. |
Jesperen, O. (1974), A modern English grammar, part V, Ejnar Munksgaard, Kopenhagen. |
Klein, M. (1983), ‘Over de zgn. absolute met-constructie’, Nieuwe Taalgids 76'. |
Koster, J. (1975), Dutch as an SOV language', Linguistic Analysis 1,2. |
Koster, J. & R. May (1982), ‘On the constituency of infinitives’, Language 58,1. |
McCawley, J.D. (1983), ‘What's with with’, Language 59,2. |
Riemsdijk, H. van (1978), A case study in syntactic markedness, Peter de Ridder, Lisse. |
Vat, J. (1980), ‘Zich en zichzelf’, in: S. Daalder & M. Gerritsen (eds.) Linguistics in the Netherlands 1980, North Holland, Amsterdam. |
Williams, E. (1980), ‘Predication’, Linguistic Inquiry 11. |
- eind*
- Aan de basis van dit artikel lag een onderzoeksgroep gehouden in het herfstsemester van 1983 op het instituut voor ATW/UVA. Deelnemers waren Liesbeth Koenen, Bieke van der Korst en Jean Rutten. Een eerdere versie werd gepresenteerd op de TIN-dag 1984. De onderzoekingen werden gesteund door de Stichting Taalwetenschap, die wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO).
- eind1
- V is gekenmerkt als [- N, + V], P is gekenmerkt als [- N, - V]. V en P (en hun projecties) vormen dus de natuurlijke klasse [-N].
- eind2
- De term configurationeel subject verwijst hier naar het meest prominente ofwel hoogste nominale element in de projectie.
- eind3
- Merk overigens op dat het reflexivisatieprobleem neutraal is ten opzichte van de vraag of de met-constructie nu wel of niet een PRO bevat. Er valt dus geen argument pro of contra het opnemen van een PRO op te baseren. Vergelijk hiertoe:
idat Jan [de slang] [met [s̄ PROi Marie naast zichi]] probeerde te benaderen.iidat Jan [de slang] [met Marie naast zich] probeerde te benaderen.
- eind4
- Ook mogelijk is:
i.het meisje waarmee hij aan zijn arm binnenkwam.ii.Het meisje, waarmee aan zijn arm hij binnenkwam.
- eind5
- Niet alle PPs doen hieraan mee. De klasse die niet mee doet is precies de klasse die ook niet aan PP-over-V doet. Zie bijvoorbeeld:
i.Met Einstein voor ogen.ii.*met voor ogen Einstein.iii.dat Caroline Einstein voor ogen hield.iv.*dat Caroline Einstein hield voor ogen.
- eind6
- Het geval van VPs met dubbele objecten laten we hier buiten beschouwing. Er is dan steeds sprake van een speciaal type werkwoord dat een thematische rol extra uitdeelt, een geval dat voor met-constructies niet interessant is.
Overigens zouden we gevallen met nul objecten, dus met intransitieve werkwoorden, kunnen beschouwen als gevallen waarin er onderliggend wel een object, maar geen subject is. Zie hiervoor bijvoorbeeld Hoekstra (1984). Een van de voordelen hiervan zou zijn dat we de haakjes uit schema (62) zouden kunnen laten vervallen: er is dan immers altijd een object.
- eind7
- Als we achtervolgd werd als één complex werkwoord opvatten is deze groep een subgroep van (63a).
- eind8
- Zie Koster & May (1981).
- eind9
- De meest fundamentele vragen met betrekking tot deze visie op de met-constructie zijn natuurlijk de volgende: waarom kan er in met-constructies, maar voor zover we weten nergens anders, een basisgegenereerde lege V-positie optreden, en waarom moet die positie in de met-constructie ook leeg zijn?
Het antwoord op de eerste vraag kan worden gevonden in de analyse van Bok-Bennema (1981) van het gedrag van Spaanse clitics. Sommige van deze clitics lijken niet gegenereerd te kunnen worden in de NP positie voor het object, maar die positie wel te kunnen binden. Om dit mogelijk te maken introduceert zij het begrip morfosyntactische binding, gedefinieerd als in (i). Morfosyntactische categorieën, zo claimt zij, worden van taal tot taal gedefinieerd. Zo maakt in pro-drop talen AGR er deel van uit, in het Nederlands de [ + R] positie in PPs (zie v. Riemsdijk (1978)), en meer in het algemeen clitics en wh-groepen en sporen daarvan in COMP. In feite lijkt morfosyntactische binding dus heel sterk op het latere Ā-binding.i.M-bindingi.α is gecoindiceerd met β enii.α c-commandeert β eniii.α is een morfosyntactische categorie eniv.β is een argument.ii.[COMP whi [S...S [COMP ti [s...ti]]]]
- eind10
- Het is blijkbaar echter niet altijd zo dat het werkwoord integraal deel uitmaakt van de chunk, ook niet als dat werkwoord hebben of zijn is, gezien de volgende gevallen:
i.met Jan in de puree.ii.met Jan in de penari.iii.met de klok van slag.
- eind11
- Extractie is niet toegestaan van naast PPs die niet verwisselen en geen PP-over-V toestaan:
i.*Zij dacht aan haar promotie, waar zij mee voor ogen aan haar dissertatie begon.ii.*Haar geliefde broer, waar zij mee buiten zichzelf niet slapen kon.
- eind12
- Ter herinnering: zie noot 11.
- eind13
- Zoals uit (82) blijkt gaan we niet uit van het bestaan van een gefixeerd maximum voor barniveaus. De maximale projectie is eenvoudig die projectie die geen hogere projectie heeft en verder aan alle eisen die de syntaxis stelt tegemoet komt.
- eind14
- Immers, het voorkomen van dit zich is afhankelijk van inhoudelijke eigenschappen van het werkwoord, i.c. inherent reflexief zijn. We hebben al eerder gesteld: de lege V-positie heeft geen zelfstandige inhoudelijke eigenschappen.
- eind15
- Deze aanname heeft een zekere aantrekkelijkheid. Lexicale anaforen hebben twee rare eigenschappen: ze zijn lexicale NPs, en toch anaforisch, en omgekeerd: ze zijn anaforen maar hebben wel een zelfstandige thematische rol, evenals hun antecedent. Dit betekent dat ze ogenschijnlijk het ϴ-criterium schenden, dat vereist dat elk argument met slechts één thematische rol verbonden is. Wanneer lexicale anaforen een eigen thematische rol hebben, hetgeen het geval is, betekent dat dat hun antecedent, dat geen anafoor is, met twee thematische rollen verbonden is, namelijk zijn eigen rol en die van de anafoor. Deze tegenspraak is op te lossen door ons voorstel iets uit te breiden. In colleges in 1983 suggereerde Chomsky dat het mogelijk zou zijn om de drie niveaus die we in de syntaxis kennen te definiëren in termen van de beperkingen die voor elk niveau specifiek zijn. D-structuur zou dan worden gekenmerkt door het ϴ-criterium, S-structuur door subjacentie, en LF door ECP. Dit idee indachtig zouden we dan kunnen zeggen dat lexicale anaforen op D-niveau lexicale NPs zijn, die dus een eigen thematische rol behoeven, en op LF anaforen, zodat ze aan ECP onderhevig zijn. Daarmee zijn lexicale anaforen geworden tot gewone NPs, met dien verstande dat ze vanaf pakweg S-structuur als anaforen tellen, waardoor een antecedent en strikte rectie verplicht worden.
- eind16
- Er zijn nogal wat verschillen tussen wat kan met with en wat kan met without. Zie voor een bespreking hiervan Beukema (1982).